
Dierenwelzijn binnen de islam
Inhoud
- 1 De evolutie van dierenbescherming in Nederland
- 2 Intrinsieke waarde van een dier
- 3 De intrinsieke waarde van dieren in de islam
- 4 Dierenwelzijn: het afleggen van verantwoording
- 5 De intrinsieke waarde van dieren en de Profeet Mohammed
- 6 Behandel dieren goed
- 7 De ruggen van rijdieren zijn geen preekstoelen
- 8 Dieren kunnen niet praten, dat maakt ze kwetsbaar
- 9 De leeuwerik en de mieren
- 10 God is vriendelijk en houdt van vriendelijkheid
- 11 Een dorstige man, een waterput en een dorstige hond
- 12 Naar de hel voor dierenmishandeling
- 13 Dierengevechten zijn niet toegestaan
- 14 Vervloekt zijn degenen die dieren doden voor vermaak
- 15 Het zinloos doden van dieren
- 16 Dieren zullen getuigen dat ze zinloos gedood zijn
- 17 Het brandmerken van dieren
- 18 Zo min mogelijk leed bij het slachten
- 19 Rekening houden met dieren tijdens het slachtproces
- 20 Ten slotte
De evolutie van dierenbescherming in Nederland
In onze westerse samenleving hebben we niet altijd even goed voor dieren gezorgd. Het duurde tot 1875 voordat er in Nederland een wet kwam die het mishandelen van honden en katten strafbaar maakte. Dat was een belangrijke stap vooruit [1]. Elf jaar later, in 1886, gold deze bescherming voor alle dieren. Vanaf dat moment was het wettelijk strafbaar om dieren te mishandelen [2].
Deze verandering in de wet had voornamelijk te maken met het feit dat we vroeger meer opletten hoe mensen zich voelden en getraumatiseerd raakten bij het zien van dierenmishandeling, in plaats van rekening te houden met het leed dat dieren ondergingen [3]. Maar gelukkig veranderde dat. In 1977 erkenden we voor het eerst dat dieren ook gevoel hebben. Dit werd vastgelegd in de wet op dierproeven (Wod) [4]. En pas in 2013 werd het echt officieel: de wet erkende toen dat dieren een intrinsieke waarde hebben, los van wat wij van ze vinden [5] [6]. Dit betekent dat we dieren nu meer respecteren en beter voor ze willen zorgen.
Deze wetgeving blijft grotendeels theoretisch, omdat we in de praktijk zien dat het niet altijd wordt nageleefd. Dit komt doordat er binnen de maatschappij verschillende opvattingen bestaan over wat de intrinsieke waarde van dieren inhoudt. Hierdoor is het moeilijk te bepalen of bij het vaststellen van de regels daadwerkelijk rekening is gehouden met de intrinsieke waarde van dieren. [7]
In onze westerse cultuur is dierethiek, dus een relatief nieuwe discipline, waarin we nog niet allemaal op één lijn zitten als het gaat om het welzijn van dieren en de wettelijke opvattingen over hun intrinsieke waarde. [1]
Intrinsieke waarde van een dier
De intrinsieke waarde van een dier houdt in dat het dier waarde heeft simpelweg door het feit dat het bestaat, onafhankelijk van enig nut of voordeel dat het kan bieden aan mensen. Dit benadrukt dat elk dier recht heeft op respect en bescherming. Niet vanwege wat het kan doen voor ons (zoals werken, gezelschap bieden, of als voedselbron dienen), maar omdat het een levend wezen is met eigen behoeften, gevoelens en een recht op leven. Deze visie moedigt de behandeling van dieren aan als wezens met eigen rechten, die bescherming verdienen tegen mishandeling en uitbuiting, puur op basis van hun bestaan.

De intrinsieke waarde van dieren in de islam
In het jaar 600, ruim twaalf eeuwen voordat de eerste wet ter bescherming van dieren in Nederland werd aangenomen, werden dieren in de islam al gezien als veel meer dan alleen hulpmiddelen. Ze hebben hun eigen leven, gevoelens en waarde.
De Koran vergelijkt dieren zelfs met mensen; dieren leven namelijk, net als mensen, in gemeenschappen, communiceren op hun eigen manier en zorgen voor hun jongen. Ze beschermen zichzelf en hun soortgenoten tegen gevaar. Ze hebben hun eigen vormen van aanbidding en zullen uiteindelijk ook op de Dag des Oordeels verantwoording afleggen.
Zo zegt God in Soera al-Anʿām, vers 38:
“Er is geen dier op aarde, noch een vogel die met zijn vleugels vliegt, of zij zijn gemeenschappen zoals jullie. Wij hebben in het Boek niets overgeslagen. Dan zullen zij naar hun Heer bijeen worden gebracht. “ [8]
In soera Al-Nūr, vers 41, wordt verteld hoe ook dieren op hun eigen manier tot God bidden en Hem loven, en dat God elk van hun gebeden kent. Dit vers benadrukt het belang van hoe we met alles omgaan, met een bijzondere focus op dieren:
“En heb je niet gezien dat God geprezen wordt door wie er in de hemelen en op de aarde zijn en ook door de vogels met uitgespreide vleugels? En van een ieder kent Hij zijn gebed en zijn lofprijzing; God weet wat zij doen.” [9]
Dierenwelzijn: het afleggen van verantwoording
De tweede kalief, ʿUmar ibn al-Khaṭṭāb, die leefde tot 644 n.Chr., was zich diep bewust van zijn verantwoordelijkheden, waaronder ook de zorg voor dieren. Hij uitte zijn bezorgdheid met de woorden: “Als een verloren schaap dat onder mijn hoede valt, zou sterven aan de oevers van de Eufraat, ben ik ervan overtuigd dat God, de Verhevene, mij hierover zal ondervragen op de Dag des Oordeels.” [10]
De kameel, vaak het ‘schip van de woestijn’ genoemd, kan lange afstanden afleggen door de zandzee terwijl het aanzienlijke lasten draagt, tot wel 270 kilogram. Tijdens het kalifaat van ʿUmar ibn Abd al-ʿAzīz, ook bekend als ʿUmar II, die regeerde rond 700 n.Chr., werd deze zorg voor dieren verder benadrukt. Hij schreef aan Ḥayyān, zijn gouverneur in Egypte:
“Het is mij ter ore gekomen dat er in Egypte kamelen zijn die als lastdieren worden gebruikt en dat er op één kameel duizend rotl (ongeveer 420 kg) wordt geladen. Wanneer deze brief jou bereikt, wil ik niet dat er meer dan zeshonderd rotl (ongeveer 250 kg) op een kameel wordt geladen.” [11]
Dit illustreert de aandacht voor dierenwelzijn en het besef van verantwoordelijkheid die de islamitische leiders toonden. Daarom moeten moslims goed en eerlijk met dieren omgaan, want hoe we met dieren omgaan, zal beoordeeld worden op de Dag des Oordeels.

De intrinsieke waarde van dieren en de Profeet Mohammed
Het beschermen van de rechten en het welzijn van dieren stond centraal in de leer die de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- heeft overgebracht. In een overlevering van de Profeet Mohammed wordt verteld hoe hij iemand aanspoorde om beter voor zijn kameel te zorgen, nadat het dier uit frustratie was weggelopen.
Behandel dieren goed
Een kameel van een Ansārī (een lokale bewoner van Medina) werd onhandelbaar en sloeg op de vlucht. De Ansārī zocht hulp bij de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- en zei: “O Gezant van God, mijn kameel is onhandelbaar geworden en is gevlucht naar het verste deel van mijn land. Ik durf niet dichtbij te komen uit angst dat hij mij zal aanvallen.”
De Profeet Mohammed -vrede zij met hem- ging naar de kameel toe. Toen de kameel de Profeet zag, begon hij te brullen en wierp zich knielend bij hem neer, terwijl zijn ogen met tranen overgoten waren. De Profeet -vrede zij met hem- zei toen: “O persoon, ik zie dat jouw kameel over jou klaagt. Wees goed voor hem.” Vervolgens nam hij een touw, deed dat om het hoofd van de kameel en gaf de kameel terug aan de Ansārī.” [12]
De ruggen van rijdieren zijn geen preekstoelen
Vroeger, maar ook tegenwoordig, worden paarden, kamelen en andere dieren als rijdieren gebruikt. Ze kunnen grote afstanden afleggen en vervoeren je van de ene plaats naar de andere. Ondanks het feit dat dieren aan de mens dienstbaar zijn gesteld, hebben ze hun eigen waarde en gevoelens. De volgende overlevering van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- benadrukt dit en spoort ons aan dieren alleen te gebruiken waarvoor ze bestemd zijn en hun grenzen niet te overschrijden.
De Profeet -vrede zij met hem- zei: “Behandel de ruggen van jullie beesten niet als preekstoelen, want God heeft ze alleen aan jullie dienstbaar gesteld om jullie naar een stad te brengen die jullie anders zelf niet zonder moeite zouden kunnen bereiken, en Hij heeft voor jullie de aarde aangewezen, dus doe daar jullie zaken op!” [13]

Dieren kunnen niet praten, dat maakt ze kwetsbaar
Dieren zijn kwetsbaar omdat ze niet voor zichzelf kunnen spreken. Deze spraakloze dieren kunnen immers hun eigen belangen niet behartigen. De Profeet Mohammed -vrede zij met hem- kwam op voor dieren omdat ze hun eigen rechten niet kunnen verdedigen. Zo gebeurde het dat hij eens een magere, uitgemergelde kameel zag. Hij kreeg medelijden met het dier en zei dat mensen God moesten vrezen. Hij spoorde de mensen aan om goed voor de dieren te zorgen. De volgende overlevering benadrukt dit:
Overgeleverd door Sahl bin al-Ḥanzaliyyah: “De Gezant van God -vrede zij met hem- liep eens langs een uitgemergelde kameel en zei: “Vrees God met betrekking tot deze sprakeloze dieren. Berijd ze als ze in goede staat zijn en slacht ze als ze in goede staat zijn (dus wanneer ze gezond zijn).” [14]

De leeuwerik en de mieren
De metgezel ʿAbdullāh bin Masʿūd overleverde twee incidenten waarbij dieren betrokken waren. In het eerste incident vertelde hij over een leeuwerik, een klein vogeltje, waarvan de kuikens waren weggenomen. Het moedervogeltje begon wild om zich heen te fladderen, omdat ze haar jongen terug wilde. In een ander incident werd een mierenhoop in brand gestoken. De Profeet Mohammed -vrede zij met hem- berispte degenen die dit hadden gedaan. Deze overlevering illustreert dat dieren ook gevoelens hebben:
Overgeleverd door ʿAbdullāh bin Masʿūd: “We waren met de Gezant van God -vrede zij met hem- op reis. Hij ging toen weg om zijn behoefte te doen. We zagen een woestijnleeuwerik met haar twee kuikens. We vingen de kuikens, waarop de moedervogel begon te fladderen. Toen de Gezant van God -vrede zij met hem- terugkwam, zei hij: ‘Wie heeft deze vogel verdriet aangedaan door haar jongen af te pakken? Geef de jongen aan haar terug!’
(Hij vertelde ook over een ander incident.) De Gezant van Allāh zag een mierenhoop die we hadden platgebrand. Hij vroeg: ‘Wie heeft dit verbrand?’ Wij antwoordden: ‘Wij!’ Hij zei: ‘Het is niet gepast om met vuur te straffen, behalve voor de Heer van het vuur!” [15] Met andere woorden: “Jullie hebben het recht niet om dit te doen.”

God is vriendelijk en houdt van vriendelijkheid
De Profeet -vrede zij met hem- spoorde de mensen aan om vriendelijk te zijn voor dieren, door ze rust te gunnen wanneer je met hen aan het reizen bent. Hij adviseerde de mensen om hun rijdieren te laten rusten door pauzes in te lassen. Dieren kunnen immers niet zelf spreken, dus moeten mensen rekening met hen houden. Dieren zijn geen machines en hebben ook gevoel. Wees vriendelijk, neem pauzes en reis sneller in onvruchtbare gebieden. Zo worden deze gebieden snel doorkruist en staan mens en dier niet lang zonder water en andere voorzieningen. De volgende overlevering illustreert dit:
Overgeleverd door Khālid ibn Maʾdān, die het toeschreef aan de Gezant van God -vrede zij met hem-:
“Allah -Zalig is Hij en Verhevene- is vriendelijk en houdt van vriendelijkheid. Hij is er tevreden mee en helpt je daarbij zolang het niet misplaatst is. Wanneer je op stomme (spraakloze) dieren rijdt, laat ze dan stoppen op hun rustplaatsen en versnel hun pas wanneer de grond droog en schraal is. Reis ’s nachts, want ’s nachts wordt de afstand sneller afgelegd dan overdag. Pas op dat je geen tenten op de weg opzet, want het is het pad van dieren en de verblijfplaats van slangen.” [16]

Een dorstige man, een waterput en een dorstige hond
De volgende overlevering laat zien dat God mensen beloont die goed voor dieren zorgen en zich kunnen inleven in hun gevoelens. Dieren zijn ook wezens met dezelfde gevoelens als wij. In deze overlevering leren we dat een dorstige man de moeite nam om voor de tweede keer een put af te dalen om water te halen voor een dorstige hond, nadat hij zijn eigen dorst had gelest.
Overgeleverd door Abū Hurayrah: “Waarlijk, de Gezant van God -vrede zij met hem- zei: ‘Een man kreeg erge dorst terwijl hij over een weg liep. Hij kwam toen bij een put, daalde erin af, dronk en kwam vervolgens weer naar boven. Ondertussen zag hij een hond die van dorst hijgde en de modder van de grond likte. De man zei toen: “Deze hond lijdt aan hetzelfde als ik.” Hij daalde opnieuw de put af, vulde zijn leren sok, hield het vast met zijn mond en gaf de hond te drinken. God zegende hem voor die daad en vergaf hem.”
De metgezellen vroegen: “O Profeet van God! Is er een beloning voor ons als we goed zijn voor dieren?” Hij antwoordde: ‘Er is een beloning voor het zorgen voor elk levend wezen.'” [17]
Naar de hel voor dierenmishandeling
De Profeet Mohammed -vrede zij met hem- vertelde zijn metgezellen eens over een vrouw die een poes mishandelde door haar van water en voedsel te onthouden. Ze hield de poes gevangen, zodat het dier zelfs geen insecten van de grond kon eten om niet te verhongeren. Deze wrede daad werd bestraft met de hel.
Overgeleverd door Ibn ʿUmar: “De Profeet -vrede zij met hem- zei: ‘Een vrouw werd bestraft omdat ze een poes gevangen hield totdat het dier stierf. Ze ging naar de hel omdat ze de poes mishandelde: ze gaf haar geen eten of drinken, terwijl ze de poes gevangen hield. Ook liet ze het dier niet vrij om van de dingen te eten die op de aarde kruipen.” [18]
Dierengevechten zijn niet toegestaan
In sommige gebieden worden dierengevechten gehouden waarbij kamelen, rammen, hanen en andere dieren, zoals olifanten, stieren en zelfs leeuwen, worden gebruikt. Tijdens deze gevechten worden de dieren zo opgejut dat ze elkaar met hun horens verwonden, vertrappelen en soms zelfs doden. De Profeet -vrede zij met hem- heeft dergelijke praktijken verboden. In de overlevering van Ibn ʿAbbās staat:
“De Gezant van God -vrede zij met hem- verbood het opjutten van dieren tegen elkaar.”
Dit betekent dat het ophitsen van dieren zodat ze tegen elkaar vechten, elkaar verwonden of doden, verboden is. [19]

Vervloekt zijn degenen die dieren doden voor vermaak
De Profeet -vrede zij met hem- vervloekte mensen die dieren doden voor sport of vermaak. Dieren hebben immers hun eigen waarde omdat ze leven. De volgende overlevering illustreert dit:
Overgeleverd door Saʿīd bin Jubayr: “Ibn ʿUmar liep langs enkele jongens van de Quraysh die een vogel hadden vastgebonden en er pijlen op afschoten. Ze hadden met de eigenaar van de vogel afgesproken dat hij elke misser (pijl) zou mogen houden. Toen de jongens Ibn ʿUmar zagen, renden ze weg. Ibn ʿUmar zei: ‘Wie heeft dit gedaan? Moge God vervloeken wie dit heeft gedaan! De Gezant van God -vrede zij met hem- heeft degenen vervloekt die levende wezens als doelwit gebruiken.” [20]
Het zinloos doden van dieren
God zal mensen ter verantwoording roepen als ze dieren zonder geldige reden doden. Een van de geldige redenen is vleesconsumptie. De volgende overlevering benadrukt dit ten zeerste:
Overgeleverd door ʿAbdullāh ibn ʿAmr: “De Gezant van God -vrede zij met hem- zei: ‘Er is geen persoon die een vogel of iets groters doodt zonder rechtmatige reden, of Allah zal hem ernaar vragen.’ Er werd gevraagd: ‘O Boodschapper van Allah, wat een rechtmatige reden?’ Hij antwoordde: ‘Dat hij het slacht en opeet, en niet enkel de kop afhakt en weggooit.” [21]
Dieren zullen getuigen dat ze zinloos gedood zijn
De volgende overlevering van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- laat zien dat dieren op de Dag des Oordeels zullen getuigen tegen degenen die hen zinloos hebben gedood:
Ṣālih ibn Dinār, die van ʿAmr ibn al-Sharīd hoorde, zei: “Ik hoorde al-Sharīd zeggen dat hij de Gezant van God -vrede zij met hem- hoorde zeggen: ‘Wie een vogel zinloos doodt, zal zich op de Dag des Oordeels bij God, de Verhevene en Glorieuze, moeten verantwoorden. De vogel zal zeggen: “O mijn Heer, die-en-die heeft mij zinloos gedood en niet om enig nut.” [22]
Het brandmerken van dieren
Vroeger werden dieren ter identificatie gebrandmerkt. Dit is wettelijk niet meer toegestaan. Volgens de wet is een andere vorm van brandmerken “vriesbranden” al sinds 1996 verboden, maar de overheid verleent sindsdien iedere 5 jaar ontheffing van dit verbod, op aandrang van de kleine groep melkveehouders die dit nog doen. [23]
De Profeet Mohammed -vrede zij met hem- liep eens langs een ezel en zag dat het dier in zijn gezicht was gebrandmerkt. Hierop vervloekte hij degenen die dieren verminken door middel van brandmerken, en verbood hij deze praktijk:
“De Profeet -vrede zij met hem- liep langs een ezel die in zijn gezicht was gebrandmerkt. Hij zei: ‘Hebben jullie niet gehoord dat ik degenen vervloekt heb die een dier in zijn gezicht brandmerken of in het gezicht slaan?’ Hij verbood dat toen.” [24]

Zo min mogelijk leed bij het slachten
De Profeet -vrede zij met hem- vertelde dat God heeft voorgeschreven dat alles op de beste manier moet gebeuren. Wanneer je het leven van een dier neemt voor vleesconsumptie, moet dat op de best mogelijke manier worden gedaan. Hoewel bij dit proces niet al het leed kan worden voorkomen, moet het zo gebeuren dat het dier zo min mogelijk pijn ervaart:
“De Gezant van God -vrede zij met hem- zei: ‘God, Zalig is Hij en Verheven, heeft voorgeschreven dat alles op een goede manier moet gebeuren. Dus als je een leven neemt, doe dat dan op de beste manier. En wanneer je een dier slacht, gebruik dan de beste methode, want ieder van jullie zou zijn mes moeten slijpen en het dier zo min mogelijk leed moeten aandoen.” [25]
Rekening houden met dieren tijdens het slachtproces
Zelfs tijdens het slachtproces heeft de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- richtlijnen gegeven om rekening te houden met de gevoelens van dieren. Hij benadrukte dit als volgt:
Overgeleverd door ʿAbdullāh bin ʿAbbās: “Een man liet een schaap voor de slacht liggen terwijl hij zijn mes aan het slijpen was. Hierop zei de Profeet -vrede zij met hem-: ‘Wil je het schaap twee keer dood laten gaan? Waarom heb je het mes niet geslepen voordat je het schaap neerlegde?” [26]
Het is opmerkelijk dat dit thema zwaar onderbelicht is in de westerse samenleving en dat er een gedachtegoed is ontstaan dat de islam juist geen dierenrechten erkent. Ritueel slachten en het offerfeest worden vaak uit hun context gehaald, waardoor het lijkt alsof de islam het meest dieronvriendelijk is.
Ten slotte
In werkelijkheid kende de islam al meer dan twaalf eeuwen geleden rechten toe aan dieren en erkende het hun intrinsieke waarde. De Profeet -vrede zij met hem- legde sterk de nadruk op barmhartigheid en goedheid jegens alle levende wezens. Het verbod op dierengevechten, dierenmishandeling en het voor de sport doden van dieren, zijn slechts enkele voorbeelden van de zorg die de islam toont voor het welzijn van dieren. Deze principes onderstrepen dat barmhartigheid en respect voor het leven diepgeworteld zijn in het islamitisch geloof.
Om deze reden is het van groot belang om het idee te ontkrachten dat de islam onverschillig staat tegenover dierenrechten. In plaats daarvan moeten we ons bewust zijn van de rijke geschiedenis van dierenwelzijn binnen de islam en deze kennis delen om misverstanden weg te nemen. De nadruk op barmhartigheid, compassie en respect voor alle levende wezens vormt een integraal onderdeel van het geloof, en het is tijd dat deze kant van de islam in de westerse samenleving meer erkenning krijgt.
[1] Dierethiek gaat over het morele handelen met betrekking tot dieren. Het is een tamelijk jonge discipline omdat dieren met name in de Westerse cultuur heel lang een ondergeschikte morele plaats hadden. Zoals Arthur Schopenhauer ooit vaststelde, hing boven de ingang van de Westerse ethiek een bordje: “Tiere müssen draussen bleiben”. In het morele aspect van de behandeling van dieren was men voornamelijk geïnteresseerd vanwege de veronderstelde effecten op de onderlinge omgang tussen mensen: dierenmishandeling zou tot zedenverruwing leiden, want wie vandaag zijn hond slaat, laat morgen wellicht ook zijn vrouw niet ongemoeid. Tot ver in de twintigste eeuw stond dierenmishandeling in de Nederlandse wet te boek als een zedendelict.
Inmiddels is dat veranderd. Met de aanvaarding van de Nota Rijksoverheid en dierenbescherming in 1981 erkende de overheid de intrinsieke waarde van het individuele dier en sinds 1992 is de intrinsieke waarde van het dier opgenomen in de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren. Ook de memorie van toelichting op de voorgestelde wet Dieren stelt “dat dieren een eigen, zelfstandige waarde hebben, los van de gebruikswaarde die de mens eraan toekent – de intrinsieke waarde”.
F.W.J. Keulartz en Jac.A.A. Swart, De intrinsieke waarde van dieren in performance-praktijken, Rapport 216 (lelystad: Animal Sciences Group van Wageningen UR, 2009), 1.
[online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via https://edepot.wur.nl/9862
[2] In 1875 kwam er een dierenwet die ervoor zorgde dat iemand die een hond of kat mishandelde strafbaar was. Vijf jaar later in 1880 kreeg een aantal vogel- en zoogdiersoorten officiële bescherming en in 1886 werd dierenmishandeling een misdrijf. Alle dieren waren nu door een wet beschermd.
Dierenbescherming. ‘spreekbeurt over de geschiedenis van de dierenbescherming’: [online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via https://www.dierenbescherming.nl/in-actie-komen/op-school/spreekbeurten/geschiedenis-dierenbescherming
[3] Voor de eerste noemenswaardige juridische regeling ter bescherming van dieren moeten wij terug naar het jaar 1875. De Nederlandse overheid neemt dan voor het eerst op rijksniveau een wet aan die het mishandelen van dieren tracht tegen te gaan. Meer specifiek betreft het de strafbaarstelling van het moedwillig kwellen, pijnigen of mishandelen van een hond of kat. In 1886 zou deze wet worden opgevolgd met de eerste algemene strafbaarstelling van ‘het zonder redelijk doel pijn doen of kwellen van een dier’. Opvallend is dat er toentertijd niet veel is gekeken naar de innerlijke waarde van het dier zelf, maar naar de gevoelens die dergelijke mishandelingen bij menselijke getuigen zou kunnen oproepen. Met andere woorden, we vonden het vooral erg vervelend voor onszelf om de mishandeling te moeten aanschouwen. De slechte behandeling van het dier was geen primaire reden voor de strafbaarstelling. Overigens vonden er maar heel sporadisch veroordelingen plaats op grond van deze wetsbepaling.
Brandon Schell, “Een geschiedenis van de rechten van het dier,” SecJure (Online juridisch faculteitsblad), (10 september 2021), [online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via httpshttps://www.secjure.nl/2021/09/10/een-geschiedenis-van-de-rechten-van-het-dier/
[4] Op 11 maart 1970 is een wetsontwerp ingediend bij de Tweede Kamer. Op 12 januari 1977 is de Wet op de dierproeven ondertekend en vervolgens in het Staatsblad (nr. 67) gepubliceerd. Het duurde toen nog tot 1 januari 1986 voordat alle bepalingen in werking waren getreden.
A.A. Freriks, et al., Noodzakelijk kwaad: Evaluatie Wet op de dierproeven, Eindrapport 21 maart 2005 [online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via https://edepot.wur.nl/35442
[5] De Wet dieren is vanaf 1 januari 2013 inwerking getreden. De wet geeft een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen.
Bram Berkhout, et al., Evaluatie van de Wet Dieren, Eindrapport 8 juli 2020 (Utrecht: Berenschot, 2020), 7.
[online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via https://edepot.wur.nl/535298
[6] De erkenning van de intrinsieke waarde van het dier was al ver voor de inwerkingtreding van de Wet dieren het uitgangspunt voor de regelgeving over de wijze waarop de mens met dieren omgaat. Het begrip is sinds 1970 erkend in de Wet op de dierproeven en later ook opgenomen in de Flora- en faunawet). Ook in de dierenwelzijnsregelgeving die opging in de Wet dieren speelde de intrinsieke waarde van het dier een belangrijke rol. Nieuw in de Wet dieren is dat in artikel 1.3 de intrinsieke waarde van het dier expliciet wordt vastgelegd (codificatie). Deze bepaling luidt als volgt:
1. De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend.
2. Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.
Bram Berkhout, et al., Evaluatie van de Wet Dieren, Eindrapport 8 juli 2020 (Utrecht: Berenschot, 2020), 14-5. [online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via https://edepot.wur.nl/535298
[7] BuRO stelt verder dat het begrip intrinsieke waarde verder bewust niet door de wetgever is uitgewerkt. In de memorie van toelichting bij de Wet dieren is als reden hiervoor opgenomen ‘een eenduidige interpretatie van de betekenis van intrinsieke waarde niet te geven is’ en ‘In de maatschappij leven verschillende opvattingen over wat de intrinsieke waarde van het dier behelst.’ Doordat de interpretatie van het begrip intrinsieke waarde niet volledig is uitgewerkt is het volgens BuRO voor de meeste regels niet goed te bepalen of de intrinsieke waarde van het dier is meegewogen bij het vaststellen van de regels. Daarnaast komt de omschrijving in de Wet dieren van de intrinsieke waarde niet overeen met de omschrijving weergeven door Meijboom (2012). Positief welzijn is namelijk geen onderdeel van de wet- en regelgeving, terwijl volgens Meijboom (2012) dit wel binnen de visie van intrinsieke waarde van het dier valt. Bovendien zijn veel ingrepen (onder voorwaarden) bij dieren, met name bij varkens, toegestaan.
Bram Berkhout, et al., Evaluatie van de Wet Dieren, Eindrapport 8 juli 2020 (Utrecht: Berenschot, 2020), 55.
[online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via https://edepot.wur.nl/535298
[8]
وَمَا مِن دَابَّةٍ فِي الْأَرْضِ وَلَا طَائِرٍ يَطِيرُ بِجَنَاحَيْهِ إِلَّا أُمَمٌ أَمْثَالُكُم ۚ مَّا فَرَّطْنَا فِي الْكِتَابِ مِن شَيْءٍ ۚ ثُمَّ إِلَىٰ رَبِّهِمْ يُحْشَرُونَ (38)
Koran, 6:38.
[9]
أَلَمْ تَرَ أَنَّ اللَّهَ يُسَبِّحُ لَهُ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَالطَّيْرُ صَافَّاتٍ ۖ كُلٌّ قَدْ عَلِمَ صَلَاتَهُ وَتَسْبِيحَهُ ۗ وَاللَّهُ عَلِيمٌ بِمَا يَفْعَلُونَ (41)
Koran, 24:41.
[10]
حدثنا محمد بن معمر ثنا عبد الله بن الحسن الحراني ثنا يحيى بن عبد الله البابلتي ثنا الأوزاعي حدثني داود بن علي قال : قال عمر بن الخطاب : لو ماتت شاة على شط الفرات ضائعة لظننت أن الله تعالى سائلي عنها يوم القيامة .
Abū Nuʿaym al-Aṣbahānī (430 AH), Ḥilyat al-Awliyā wa-Ṭabaqāt al-Aṣfiyā, deel 1, al-Muhājirūn min al-Ṣaḥābah, ʿUmar ibn al-Khaṭṭāb Khuṭbatuh Limā Walī al-Khilāfah (Beiroet: Dār al-Fikr, 1996), 53.
[11]
وَكتب عمر إِلَى حَيَّان بِمصْر إِنَّه بَلغنِي أَن بِمصْر إبِلا نقالات يحمل على الْبَعِير مِنْهَا ألف رَطْل فَإِذا أَتَاك كتابي هَذَا فَلَا أَعرفن أَنه يحمل على الْبَعِير أَكثر من سِتّمائَة رَطْل
ʿAbd Allāh ibn ʿAbd al-Ḥakam ibn Aʾyūn ibn Layth ibn Rāfiʾ, Abū Muḥammad al-Miṣrī (214 AH), Sīrat ʿUmar ibn ʿAbd al-ʿAzīz ʿalā Mā Rawāhu al-Imām Mālik ibn Anas wa-Aṣḥābuh, Rifq ʿUmar bi al- Ḥayawān (Beiroet: Dar Alam Al-kutub, 1984), 141.
[12]
وَأخرج أَبُو نعيم من طَرِيق أبي ظلال عَن أنس أَن رجلا من الْأَنْصَار كَانَ لَهُ بعير فشرد عَلَيْهِ فَقَالَ يَا رَسُول الله إِن لي بَعِيرًا قد شرد عَليّ وَهُوَ فِي أقْصَى أرضي وَأَنِّي لَا أَسْتَطِيع أَن أدنو مِنْهُ خشيَة أَن يتناولني فَانْطَلق إِلَيْهِ فَلَمَّا نظر الْبَعِير إِلَى رَسُول الله صلى الله عَلَيْهِ وَسلم أقبل يحمحم وَألقى بجرانه حَتَّى برك عِنْد رَسُول الله صلى الله عَلَيْهِ وَسلم وَجعل عَيناهُ تسيلان فَقَالَ يَا فلَان أرى بعيرك يشكوك فَأحْسن إِلَيْهِ فجَاء بِحَبل فَأَلْقَاهُ فِي رَأسه
ʿAbd al-Raḥmān Ibn Abī Bakr, Jalāl Al-Dīn Al-Suyūṭī ( 911AH), al-Khaṣā’iṣ al-Kubrā, deel 2, Dzakara Muʾjizātah fī Ḍurūb al-Ḥayawānāt (Beiroet: Dar Al- Kotob Al- Ilmiyah, 2017), 96-7.
[13]
وعن أبي هريرة رضي الله عنه عن النبي – صلى الله عليه وسلم – قال : لا تتخذوا ظهور دوابكم منابر فإن الله تعالى إنما سخرها لكم لتبلغكم إلى بلد لم تكونوا بالغيه إلا بشق الأنفس وجعل لكم الأرض فعليها فاقضوا حاجاتكم ” . رواه أبو داود .
Mullā ʿAlī al-Qārī Nūr al-Dīn ʿAlī bin Sulṭān Muḥammad al-Qārī (1014 AH), Mirqāt al-Mafātīḥ Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīḥ, deel 6, Al-Faṣl al-Thālith, Kitāb al- Jihād, Bab Ādāb al- Safar (Beiroet: Dār al-Fikr, 2002), 2520.
[14]
حدثنا عبد الله بن محمد النفيلي حدثنا مسكين يعني بن بكير حدثنا محمد بن مهاجر عن ربيعة بن يزيد عن أبي كبشة السلولي عن سهل ابن الحنظلية قال مر رسول الله صلى الله عليه وسلم ببعير قد لحق ظهره ببطنه فقال اتقوا الله في هذه البهائم المعجمة فاركبوها صالحة وكلوها صالحة
Abū Dāwūd Sulaymān bin al- Ash’ath al-Azdī al-Sijistānī (275 AH), Sunan Abī Dāwūd, deel 3, Kitāb al- Jihād, Bāb Mā Yu’mar bihi min al-Qiyām ʿAlā al-Dawābb wa al-Bahā’im (Beiroet: Maktaba al- Asriyya, g.d.), 23.
[15]
حدثنا أبو صالح محبوب بن موسى أخبرنا أبو إسحق الفزاري عن أبي إسحق الشيباني عن ابن سعد قال غير أبي صالح عن الحسن بن سعد عن عبد الرحمن بن عبد الله عن أبيه قال كنا مع رسول الله صلى الله عليه وسلم في سفر فانطلق لحاجته فرأينا حمرة معها فرخان فأخذنا فرخيها فجاءت الحمرة فجعلت تفرش فجاء النبي صلى الله عليه وسلم فقال من فجع هذه بولدها ردوا ولدها إليها ورأى قرية نمل قد حرقناها فقال من حرق هذه قلنا نحن قال إنه لا ينبغي أن يعذب بالنار إلا رب النار
Abū Dāwūd Sulaymān bin al-Ash’ath al- Azdī al- Sijistānī (275 A.H), Sunan Abi Dāwūd, deel 3, Bāb fī Karāhiyat Ḥarq al-ʿAduww bi al-Nār (Beiroet: Maktaba al – ‘ Asriyya, g.d.), 55.
[16]
حدثني مالك عن أبي عبيد مولى سليمان بن عبد الملك عن خالد بن معدان يرفعه إن الله تبارك وتعالى رفيق يحب الرفق ويرضى به ويعين عليه ما لا يعين على العنف فإذا ركبتم هذه الدواب العجم فأنزلوها منازلها فإن كانت الأرض جدبة فانجوا عليها بنقيها وعليكم بسير الليل فإن الأرض تطوى بالليل ما لا تطوى بالنهار وإياكم والتعريس على الطريق فإنها طرق الدواب ومأوى الحيات
Mālik bin Anas bin Mālik al-Aṣbahī (179 AH), Muwaṭṭā Imam Mālik, deel 1, Kitāb al- Jāmiʾ, Mā Yuʾmar bihi min al-ʿAmal fī al-Safar (Cairo: Dar Ihya al-Kutub al-‘Arabiyyah, 1994), 745-6.
[17]
دثنا عبد الله بن يوسف أخبرنا مالك عن سمي عن أبي صالح عن أبي هريرة رضي الله عنه أن رسول الله صلى الله عليه وسلم قال بينا رجل يمشي فاشتد عليه العطش فنزل بئرا فشرب منها ثم خرج فإذا هو بكلب يلهث يأكل الثرى من العطش فقال لقد بلغ هذا مثل الذي بلغ بي فملأ خفه ثم أمسكه بفيه ثم رقي فسقى الكلب فشكر الله له فغفر له قالوا يا رسول الله وإن لنا في البهائم أجرا قال في كل كبد رطبة أجر تابعه حماد بن سلمة والربيع بن مسلم عن محمد بن زياد
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 2, Kitāb al-Shurb wa al-Musāqāh, Bāb Faḍl Saqy al-Mā (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 833.
[18]
حدثنا إسماعيل قال حدثني مالك عن نافع عن عبد الله بن عمر رضي الله عنهما أن رسول الله صلى الله عليه وسلم قال عذبت امرأة في هرة حبستها حتى ماتت جوعا فدخلت فيها النار قال فقال والله أعلم لا أنت أطعمتها ولا سقيتها حين حبستيها ولا أنت أرسلتها فأكلت من خشاش الأرض
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 2, Kitāb al-Shurb wa al-Musāqāh, Bāb Faḍl Saqy al-Mā (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 834.
[19]
وعن ابن عباس رضي الله عنهما قال : نهى رسول الله – صلى الله عليه وسلم – عن التحريش بين البهائم أي : عن الإغراء بينها بأن ينطح بعضها بعضا أو يدوس أو يقتل. في النهاية : هو الإغراء وتمييج بعضها على بعض كما يفعل بين الجمال والكباش والديوك وغيرها يعني كالفيل والبقر وكما بين البقر والأسد وإذا كان الإغراء بين البهائم منهيا فبالأولى أن يكون الإنسان منهيا وهو كثير في بعض البلدان . رواه الترمذي وأبو داود .
Mullā ʿAlī al-Qārī Nūr al-Dīn ʿAlī bin Sulṭān Muḥammad al-Qārī (1014 AH), Mirqāt al-Mafātīḥ Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīh, deel 7, Kitāb al- Ṣayd wa al- Dzabā-iḥ, Bab Dzikr al- Kalb (Beiroet: Dār al-Fikr, 2002), 2662.
[20]
وحدثني زهير بن حرب حدثنا هشيم أخبرنا أبو بشر عن سعيد بن جبير قال مر ابن عمر بفتيان من قريش قد نصبوا طيرا وهم يرمونه وقد جعلوا لصاحب الطير كل خاطئة من نبلهم فلما رأوا ابن عمر تفرقوا فقال ابن عمر من فعل هذا لعن الله من فعل هذا إن رسول الله صلى الله عليه وسلم لعن من اتخذ شيئا فيه الروح غرضا
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 3, Kitāb al Ṣayd wa al- Dzabā-iḥ wa mā Yu’kulu Laḥmuh (Cairo: Dar al-Ihya al-Kutub al-Arabiya, 1955), 1550.
[21]
أخبرنا محمد بن عبد الله بن يزيد قال : حدثنا سفيان عن عمرو عن صهيب مولى ابن عامر عن عبد الله بن عمرو أن رسول الله صلى الله عليه وسلم قال : ما من إنسان يقتل عصفورا فما فوقها بغير حقها إلا سأله الله عنها قيل : يا رسول الله وما حقها ؟ قال : يذبحها فيأكلها ولا يقطع رأسها يرمي به.
Ahmad bin Shuʿayb al-Nasā’ī (303), Sunan al-Kubrā li al-Nasā’ī, deel 5, Kitāb al- Ṣayd, Bāb Ibāḥat Akl al- ʿAsāfīr (Qatar, Wizarat al-Awqaf wa al-Shu’un al-Islamiyya al-Qatariyya, 2012), 554.
[22]
حدثنا عبد الواحد الحداد أبو عبيدة عن خلف يعني ابن مهران حدثنا عامر الأحول عن صالح بن دينار عن عمرو بن الشريد قال سمعت الشريد يقول سمعت رسول الله صلى الله عليه وسلم يقول من قتل عصفورا عبثا عج إلى الله عز وجل يوم القيامة منه يقول يا رب إن فلانا قتلني عبثا ولم يقتلني لمنفعة
Aḥmad bin Ḥanbal [142 AH], Musnad al-Imām Ahmad, deel 4, Awwal Musnad al-Kūfiyyīn, Ḥadīth al-Sharīd ibn Suwayd al-Thaqafī Raḍī Allāh Taʻālā ʻAnhu (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, 1993), 389.
[23] Ter identificatie van de koeien, vriesbranden sommige boeren hun koeien met nummers in de billen. Volgens de wet is vriesbranden al sinds 1996 verboden, maar de overheid verleent sindsdien iedere 5 jaar ontheffing van dit verbod, op aandrang van de kleine groep melkveehouders die dit nog doen.
Dierenbescherming. ‘Vriesbrandmerken bij koeien’: [online informatie], geraadpleegd 5 mei 2024. Beschikbaar via https://www.dierenbescherming.nl/werkzaamheden/dierenbeleid-beinvloeden/dossiers/verminkingen-in-de-vee-industrie/vriesbrandmerken-bij-koeien
[24]
حدثنا محمد بن كثير أخبرنا سفيان عن أبي الزبير عن جابر أن النبي صلى الله عليه وسلم مر عليه بحمار قد وسم في وجهه فقال أما بلغكم أني قد لعنت من وسم البهيمة في وجهها أو ضربها في وجهها فنهى عن ذلك
Abū Dāwūd Sulaymān bin al-Ash’ath al- Azdī al- Sijistānī (275 A.H), Sunan Abi Dāwūd, deel 3, Kitāb al-Jihād, (Beiroet: Maktaba al – ‘ Asriyya, g.d.), 26-7.
[25]
حدثنا أبو بكر بن أبي شيبة حدثنا إسمعيل ابن علية عن خالد الحذاء عن أبي قلابة عن أبي الأشعث عن شداد بن أوس قال ثنتان حفظتهما عن رسول الله صلى الله عليه وسلم قال إن الله كتب الإحسان على كل شيء فإذا قتلتم فأحسنوا القتلة وإذا ذبحتم فأحسنوا الذبح وليحد أحدكم شفرته فليرح ذبيحته وحدثناه يحيى بن يحيى حدثنا هشيم ح وحدثنا إسحق بن إبراهيم أخبرنا عبد الوهاب الثقفي ح وحدثنا أبو بكر بن نافع حدثنا غندر حدثنا شعبة ح وحدثنا عبد الله بن عبد الرحمن الدارمي أخبرنا محمد بن يوسف عن سفيان ح وحدثنا إسحق بن إبراهيم أخبرنا جرير عن منصور كل هؤلاء عن خالد الحذاء بإسناد حديث ابن علية ومعنى حديثه
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al Ṣayd wa al- Dzabā‘iḥ wa mā Yu’kulu laḥmuh, Bāb al-Amr bi-Iḥsān al-Dzabḥ wa al-Qatl wa Taḥdīd al-Shafrāh (Cairo: Dar al-Ihya al-Kutub al-Arabiya, 1955), 1549
[26]
حدثنا أبو الزنباع روح بن الفرج ثنا يوسف بن عدي ثنا عبد الرحيم بن سليمان عن عاصم الأحول عن عكرمة عن ابن عباس قال : مر رسول الله صلى الله عليه وسلم على رجل واضع رجله على صفحة شاة وهو يحد شفرته وهي تلحظ إليه ببصرها قال : ” أفلا قبل هذا أو تريد أن تميتها موتتان ” .
Abū al-Qāsim Sulaymān bin Aḥmad bin Ayyūb al-Ṭabarānī (360), al-Muʾjam al-Kabīr, deel 24, Bāb al-ʿAyn min Ismuhu ʿAlī, ʿAlī ibn Saʿīd ibn Bashīr al-Rāzī (Egypte, Maktaba Ibn Taymiyyah, 1994), 147.