Inhoud
- 1 Vrouwe Sawdah en haar afkomst
- 2 Eerdere huwelijk en kinderen
- 3 De droom van Vrouwe Sawdah
- 4 Haar huwelijk met de Profeet Mohammed
- 5 Het huwelijksaanzoek aan Vrouwe Sawdah
- 6 Vrouwe Sawdah en haar toewijding
- 7 Vrouwe Sawdah en de andere Schone Vrouwen
- 8 Vrouwe Sawdah en haar zelfopoffering
- 9 De vrijgevigheid van Vrouwe Sawdah
- 10 Vrouwe Sawdah en haar heengaan
- 11 Vrouwe Sawdah en haar overleveringen
Vrouwe Sawdah en haar afkomst
Vrouwe Sawdah werd geboren uit een nobele afstamming. Ze behoorde tot de Quraish-stam, dezelfde stam als die van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-. Haar jeugd bracht ze door in de heilige stad Mekka, maar over haar vroege leven is weinig bekend.
Afstamming van vaderskant
Haar vader was Zamʿah, de zoon van Qays, die op zijn beurt de zoon was van ʿAbd Shams, de zoon van ʿAbd Wadd, de zoon van Naḍr, de zoon van Mālik, de zoon van Hisl, de zoon van ʿĀmir, de zoon van Lu’ay, de zoon van Ghālib. Vanaf Lu’ay, de zoon van Ghālib, loopt de bloedlijn van Vrouwe Sawdah samen met die van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-.
Afstamming van moederskant
Haar moeder was Shamūs bint Qays bin ʿAmr bin Zayd bin Labīd bin Khidāsh bin ʿĀmir bin Ghanm bin ʿAdī bin al-Najjār. Opmerkelijk is dat de vader van Shamūs, de broer was van Salmā, de moeder van ʿAbd al-Muṭṭalib.
Eerdere huwelijk en kinderen
Vrouwe Sawdah was eerder getrouwd geweest met haar neef al-Sakrān ibn ʿAmr van vaderszijde, Beiden hadden de islam omarmd en waren metgezellen van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-. Vanwege de noodtoestand in Mekka emigreerden ze tijdens de tweede vlucht naar het Keizerrijk Ethiopië, ook bekend als Abessinië. Bij hun terugkeer naar Mekka overleed haar echtgenoot. Volgens een andere bron zou hij in Abessinië zijn heengegaan. [3]
Vrouwe Sawdah en de Heer al-Sakrān ibn ʿAmr hadden samen een zoon die ʿAbdullāh heette. [4]
In de Hadithcollectie van Imam Ahmad bin Hanbal (142 AH) vinden we een overlevering over een vrouw genaamd Sawdah al-Qarashiyyah. Hierin wordt vermeld dat zij vijf of zes kinderen had, zoals gedocumenteerd door ʿAbdullāh bin ʿAbbās. Deskundigen geven echter aan dat deze Sawdah niet moet worden verward met Vrouwe Sawdah bint Zamʿah. Het gaat hier om een andere persoon. De overlevering luidt als volgt:
“De Profeet, vrede zij met hem, vroeg een vrouw uit zijn volk ten huwelijk, genaamd Sawdah. Sawdah had vijf of zes kinderen van een echtgenoot die was overleden. De Gezant van Allah -vrede zij met hem- vroeg haar: Wat weerhoudt jou ervan om met mij te trouwen? Hierop antwoordde ze: “Bij Allah, o Profeet van Allah, niets weerhoudt mij van u. U bent de meest geliefde persoon voor mij van alle schepselen. Ik heb veel respect voor u. Ik wil niet dat deze kinderen ’s ochtends en ’s avonds naast uw hoofd huilen. Hij vroeg: Is er nog iets anders dat je weerhoudt? Ze zei: “Nee, bij Allah.” De Gezant van Allah -vrede zij met hem- zei toen: “Moge Allah je genadig zijn. De beste vrouwen die op de ruggen van kamelen hebben gereden, zijn de rechtschapen vrouwen van Quraysh. Ze zijn zeer zorgzaam voor hun kind tijdens de jeugd. Ook zijn ze zeer beschermend over hun echtgenoot.” [5]
De droom van Vrouwe Sawdah
Toen Vrouwe Sawdah met de heer Al-Sakrān bin ʿAmr was getrouwd, had ze een droom. Ze droomde dat de Profeet – vrede zij met hem – naar haar toe kwam totdat hij op haar nek stond. Ze deelde deze droom met haar echtgenoot. Hij zei dat als haar droom uitkwam, hij zou sterven. Dan zou Mohammed haar zeker huwen. Op een andere nacht droomde ze weer. Ze droomde dat de maan uit de hemel viel en op haar landde. Toen ze dit aan haar echtgenoot vertelde, reageerde hij opnieuw. Hij zei dat als haar droom uitkwam, hij niet lang zou leven. Daarna zou zij na hem trouwen. Kort na die dag werd haar man Al-Sakrān ziek en stierf niet lang daarna.[6]
Haar huwelijk met de Profeet Mohammed
Het eerste huwelijk van de Profeet Mohammed was met Vrouwe Khadija -vrede zij met hen-. Ze waren 24 jaar en 6 maanden, dus bijna 25 jaar, getrouwd tot haar overlijden. Tijdens hun huwelijk nam de Profeet geen andere vrouw. Na haar overlijden was de Profeet intens verdrietig. Vrouwe Khadija was immers zijn grote steun, motivator en trooster. Hij bleef altijd van haar houden en heeft haar zijn hele leven lang geprezen. Het jaar van haar overlijden werd het Jaar van Verdriet genoemd. [7]
Na het overlijden van Vrouwe Khadija trouwde de Profeet -vrede zij met hem- als eerste met Vrouwe Sawdah. Zij was ongeveer drie jaar of langer alleen met hem, totdat hij het huwelijk met Vrouwe ʿĀisha consumeerde. [8]
De Profeet -vrede zij met hem- trouwde met Vrouwe Sawdah drie jaar vóór de emigratie naar Medina. Op dat moment was Vrouwe Sawdah 55 jaar oud, terwijl de Profeet -vrede zij met hem- 50 jaar oud was. [9]
Het huwelijksaanzoek aan Vrouwe Sawdah
Vrouwe Khawlah bint Ḥakīm merkte het verdriet van de Profeet op. Ze stelde voor dat hij met Vrouwe Sawdah zou trouwen. De Profeet stemde in. Hij vroeg Khawlah om namens hem Vrouwe Sawdah ten huwelijk te vragen.
Vrouwe Khawlah kwam aan bij Vrouwe Sawdah. Hier begon ze het gesprek met lofprijzingen over de gunsten en zegeningen van Allah die haar hadden bereikt. Vrouwe Sawdah wilde meer uitleg. Khawlah vertelde dat ze namens de Gezant van Allah -vrede zij met hem- kwam voor een huwelijksaanzoek
Vrouwe Sawdah toonde genegenheid voor het voorstel maar verzocht Khawlah om het aanzoek met haar vader te bespreken. Haar vader was door de jaren heen getekend door ouderdom. Khawlah begroette haar vader met de traditionele groet van de Jāhiliyyah tijdperk. Hierna kondigde ze aan dat Muḥammad ibn ʿAbdullāh ibn ʿAbd al-Muṭṭalib zijn dochter ten huwelijk wilde vragen.
De vader beschouwde dit als een nobel aanzoek en informeerde naar de mening van zijn dochter. Hij vernam dat zij het idee waardeerde. Hierop nodigde hij de Profeet uit, waarna het huwelijk werd voltrokken.
ʿAbdullāh bin Zamʿah was teleurgesteld toen hij hoorde dat zijn zus met de Profeet -vrede zij met hem- was getrouwd. Om zijn ontzetting te benadrukken strooide hij stof op zijn hoofd. Hij was destijds nog geen moslim geworden. Na zijn bekering zag hij in dat zijn reactie ongepast was. Hij erkende de eer dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- zijn zus had getrouwd.[10]
Vrouwe Sawdah en haar toewijding
Vrouwe Sawdah stond bekend om haar uitzonderlijke toewijding aan de Profeet -vrede zij met hem- en zijn gezin. Ze nam met grote toewijding en trouw de zorg voor het huishouden en de dochters van de Profeet. Dat waren destijds Vrouwe Umm Kulthūm en Vrouwe Fatima. Haar inzet ging verder dan alleen de dagelijkse verzorging; ze belichaamde ware loyaliteit en steun aan het gezin. Later migreerde ze naar Medina, waarbij haar toewijding en steun voortduurden. [11]
Naast haar toewijding en dienstbaarheid had Vrouwe Sawdah een vriendelijke karakter. Bovendien had ze ook een goed gevoel voor humor. Hierdoor wist ze succesvol geluk en vreugde in het hart van de Profeet -vrede zij met hem- te brengen.
Een voorbeeld hiervan is toen ze eens achter de Profeet bad tijdens zijn nachtgebed. Vanwege de lengte van het gebed viel het haar zeer zwaar. De volgende ochtend toen ze wakker werd, zei ze tegen de Profeet van Allah -vrede zij met hem-: “Gisteravond bad ik achter u. U boog zo lang dat ik mijn neus vasthield uit angst dat er bloed uit zou druppelen.” Hierop begon de Profeet -vrede zij met hem- te lachen. [12]
Deze overlevering geeft ons een indruk van haar persoonlijkheid. Ze wist de Profeet -vrede zij met hem- met zulke opmerkingen aan het lachen te maken. Helaas zijn niet alle momenten met haar en de Profeet gedocumenteerd. We moeten het dus doen met de weinige informatie die we hebben over deze mooie momenten.
Vrouwe Sawdah en de andere Schone Vrouwen
Niet alleen de Heilige Profeet -vrede zij met Hem- kende momenten van humor met Vrouwe Sawdah. De Schone Vrouwen deelden ook in deze lichte momenten. Een voorbeeld hiervan is de tijd waarin Vrouwe ʿĀisha en Vrouwe Ḥafṣa, Onze Lieve Vrouwe Sawdah zag komen aanlopen. Ze besloten een vriendschappelijke grap met haar uit te halen. Het verhaal wordt als volgt verteld:
“Op een dag zaten Vrouwe ʿĀisha en Vrouwe Ḥafṣa gezellig te praten toen ze Vrouwe Sawdah zagen naderen. Een van hen fluisterde naar de ander: “Laten we Sawdah eens beetnemen.” Toen Sawdah bij hen kwam, zei een van hen tegen haar: “O Sawdah! Heb je het nog niet gehoord?” Ze vroeg verbaasd: “Wat dan?” Ze antwoordden: “De Eenogige Dajjāl (de Valse messias) is al verschenen.” Geschrokken vluchtte ze snel naar een tent. Toen de Profeet -vrede zij met hem- aankwam en de twee schone vrouwen zag lachen, konden ze hun lach niet bedwingen. Ze konden zelfs niet uit hun woorden komen en gebaarden naar hem. De Profeet -vrede zij met hem- ging naar de tentingang en daar vroeg Vrouwe Sawdah hem: “O Profeet van Allah, is de Eenogige Dajjāl al gekomen?” Hij antwoordde: “Nee, maar het lijkt erop alsof hij is gekomen.” Daarna kwam ze naar buiten en begon ze de spinnenwebben van zich af te vegen.” [13]
Vrouwe Sawdah en haar zelfopoffering
Vrouwe Sawdah staat symbool voor ultieme zelfopoffering. Gedreven door haar diepe liefde voor de Profeet -vrede zij met hem- gaf zij haar eigen toegewezen dag aan Vrouwe Aisha. Deze nobele daad van zelfopoffering is onlosmakelijk verbonden met haar naam en is een blijvend voorbeeld van haar toewijding. Hierover zei Vrouwe ʿĀisha het volgende:
“Ik heb geen vrouw gezien die ik meer liefhad dan Sawdah bint Zamʿah, zodanig dat ik net als haar wilde zijn. Ze was een vrouw met een vurig temperament. Toen ze ouder werd, heeft ze haar toegewezen dag – de dag die ze met de Gezant van Allah, vrede zij met hem, zou doorbrengen – aan ʿĀisha gegeven. Ze zei: ‘O Gezant van Allah, ik heb mijn toegewezen dag met u aan ʿĀisha gegeven.’ Daarop gaf de Gezant van Allah, vrede zij met hem, ʿĀisha twee dagen. Haar eigen dag en de dag van Sawdah.” [14]
De vrijgevigheid van Vrouwe Sawdah
Vrouwe Sawdah was niet alleen gesierd met edele eigenschappen zoals toewijding, dienstbaarheid, zelfopoffering, godsvrucht en vriendelijkheid, maar stond ook bekend om haar buitengewone vrijgevigheid en haar inzet voor liefdadigheid.
Toen de Kalief ʿUmar bin al-Khaṭṭāb -moge Allah tevreden over hem zijn- haar een zak vol dirhams zond, vroeg ze verwonderd: “Wat is dit?” Bij het vernemen dat het dirhams betrof, reageerde ze met: “In een zak, alsof het dadels zijn?” Vervolgens verdeelde ze deze gul onder de arme mensen. [15]
Vrouwe Sawdah en haar heengaan
Imam Bukhārī (256 AH) en Imam Dzahabī (748 AH) vermelden dat Vrouwe Sawdah in het jaar 33 Anno Hijrī in Medina is overleden, terwijl volgens Imam al-Wāqidī (207 AH) en de auteur van al-Ikmāl haar overlijdensjaar 54 Hijri is. Echter, Ibn Ḥajar al-ʿAsqalānī heeft in Taqrīb al-Tahdzīb het jaar 55 Hijri, de maand Shawwāl, als haar overlijdensjaar opgetekend. Haar graf bevindt zich in de begraafplaats Jannat al-Baqīʾ in Medina. [16]
Vrouwe Sawdah en haar overleveringen
Er zijn vijf overleveringen van haar bekend die in de Hadith collecties zijn opgenomen. Hiervan is er een overlevering in de Hadith collectie van Imam Bukhari (256 AH) opgenomen. Haar overleveringen hebben de volgende metgezellen overgeleverd:
- Ibn Abbās;
- Yaḥyā bin ʿAbd al- Raḥmān bin Asʿad bin Zurārah [17]
In de herinnering aan Vrouwe Sawdah bint Zamʿah, de Moeder der Gelovigen, wordt een beeld geschetst van een vrouw van diepe toewijding, zowel aan haar geloof als aan de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-. Haar leven, gevuld met momenten van zelfopoffering, liefde, en dienstbaarheid, vormt een inspirerend voorbeeld voor de gelovigen.
Van haar edele afstamming tot haar huwelijk met de Profeet, na het overlijden van Vrouwe Khadija, Vrouwe Sawdah’ s verhaal is een getuigenis van haar onwankelbare steun en liefde voor de Profeet en zijn missie. Haar vrijgevigheid en humor, samen met haar unieke plaats binnen de gemeenschap, maken haar tot een figuur van bewondering en respect. Als Moeder der Gelovigen blijft haar nalatenschap een bron van licht en leiding voor de Ummah, een herinnering aan de waarden van mededogen, loyaliteit en godsvrucht die zij belichaamde.
[1]
وسودة بنت زمعة بن قيس، بفتح القاف وسكون التحتية ابن عبد شمس بن عبد ود، بفتح الواو وبالدال المهملة المشددة واسمه حذيفة وزهير بن نضر بن مالك بن حسل، بكسر الحاء وسكون السين المهملتين وباللام، ابن عامر بن لؤي بن غالب
Muḥammad bin Yūsuf al-Ṣālihī al-Shāmī (942 AH), Subul al- Huda wa al- Rashād fi Sīrat Khayr al-ʿIbād, deel 11, Jummāʾ Abwāb Dzikr Azwājihi Ṣallā Allāhu ʿalayhi wa Sallam, al-Bāb al-Awwal fī al-Kalām ʿala Azwājihi Ṣallā Allāhu ʿalayhi wa Sallam Allatī Dakhala Bihinna ʿalā Sabīl al-Ijmāli wa Tartīb Tazwījihinna (Beiroet: Dar Al-Kotob Al- Ilmiyah, 1993), 144.
[2]
وَأُمُّهَا الشَّمُوسُ بِنْتُ قَيْسِ بْنِ عَمْرِو بْنِ زَيْدِ بْنِ لَبِيدِ بْنِ خِدَاشِ بْنِ عَامِرِ بْنِ غُنْمِ بْنِ عَدِيِّ بْنِ النَّجَّارِ بِنْتُ أَخِي سَلْمَى بِنْتِ عَمْرِو بْنِ زَيْدٍ أُمِّ عَبْدِ الْمُطَّلِبِ
Muḥammad bin Yūsuf al-Ṣālihī al-Shāmī (942 AH), Subul al- Huda wa al- Rashād fi Sīrat Khayr al-ʿIbād, deel 11, Jummāʾ Abwāb Dzikr Azwājihi Ṣallā Allāhu ʿalayhi wa Sallam, al-Bab al-Sābiʾ fī Baʾd Faḍāil Umm al-Mu’minīn Sawda bint Zamʿah (Beiroet: Dar Al-Kotob Al- Ilmiyah, 1993), 198.
[3]
كانت قبل رسول الله – صلى الله عليه وسلم – تحت ابن عم لها يقال له : السكران بن عمرو بن عبد شمس بن عبد ود أخي سهيل بن عامر بن لؤي ، وشمر وسهل ، وسليط ، وحاطب ، ولكل صحبة ، ابن عمرو ، وأسلم معها – رضي الله تعالى عنهما – وهاجرا إلى الحبشة في الهجرة الثانية ، فلما قدما مكة مات زوجها ، وقيل مات بأرض الحبشة
Muḥammad bin Yūsuf al-Ṣālihī al-Shāmī (942 AH), Subul al- Huda wa al- Rashād fi Sīrat Khayr al-ʿIbād, deel 11, Jummāʾ Abwāb Dzikr Azwājihi Ṣallā Allāhu ʿalayhi wa Sallam, al-Bab al-Sābiʾ fī Baʾd Faḍāil Umm al-Mu’minīn Sawda bint Zamʿah (Beiroet: Dar Al-Kotob Al- Ilmiyah, 1993), 199.
[4]
وكان للسكران بن عمرو من الولد عبد الله وأمه سودة بنت زمعة بن قيس بن عبد شمس بن عبد ود بن نصر بن مالك بن حسل بن عامر بن لؤي
Muḥammad Ibn Saʾd ibn Munīʾ al-Hāshimī al-Baṣrī (230 AH), al-Ṭabaqāt al-Kubrā, deel 4, 424 – Wa-akhūhu al-Sakrān ibn ʿAmr ibn ʿAbd Shams ibn ʿAbd Wadd ibn Naḍr ibn Mālik ibn Ḥisl ibn ʿĀmir ibn Lu’ay (Dar al- Kotob Al- Ilmiyah, 1990), 154.
[5]
حدثنا أبو النضر حدثنا عبد الحميد حدثنا شهر حدثني عبد الله بن عباس أن رسول الله صلى الله عليه وسلم خطب امرأة من قومه يقال لها سودة وكانت مصبية كان لها خمسة صبية أو ستة من بعل لها مات فقال لها رسول الله صلى الله عليه وسلم ما يمنعك مني قالت والله يا نبي الله ما يمنعني منك أن لا تكون أحب البرية إلي ولكني أكرمك أن يضغو هؤلاء الصبية عند رأسك بكرة وعشية قال فهل منعك مني شيء غير ذلك قالت لا والله قال لها رسول الله صلى الله عليه وسلم يرحمك الله إن خير نساء ركبن أعجاز الإبل صالح نساء قريش أحناه على ولد في صغر وأرعاه على بعل بذات يد
Aḥmad bin Ḥanbal [142 AH], Musnad al-Imām Ahmad, deel 1, Wa min Musnad Banī Hāshim Musnad ʿAbd Allāh ibn al-ʿAbbās ibn ʿAbd al-Muṭṭalib ʿan al-Nabī ṣallá Allāhu ʿalayhi wa-sallam, Bidāyat musnad ʿAbd Allāh ibn al-ʿAbbās (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, 1993), 319.
[6]
كانت سودة بنت زمعة تحت السكران بن عمرو أخي سهيل بن عمرو فرأت في المنام كأن النبي – صلى الله عليه وسلم – أقبل يمشي حتى وطئ عنقها ، فأخبرت زوجها بذلك ، فقال لئن صدقت رؤياك لأموتن وليتزوجنك محمد ثم رأت في المنام ليلة أخرى أن قمرا انقض عليها ، [من السماء ] وهي مضطجعة فأخبرت زوجها فقال : إن صدقت رؤياك ، لم ألبث إلا يسيرا حتى أموت وتتزوجين من بعدي فاشتكى السكران من يومه ذلك ، فلم يلبث إلا قليلا حتى مات ، وتزوجها رسول الله – صلى الله عليه وسلم
Muḥammad bin Yūsuf al-Ṣālihī al-Shāmī (942 AH), Subul al- Huda wa al- Rashād fi Sīrat Khayr al-ʿIbād, deel 11, Jummāʾ Abwāb Dzikr Azwājihi Ṣallā Allāhu ʿalayhi wa Sallam, al-Bab al-Sābiʾ fī Baʾd Faḍāil Umm al-Mu’minīn Sawda bint Zamʿah (Beiroet: Dar Al-Kotob Al- Ilmiyah, 1993), 199.
[7]
توفيت خديجة زوجة رسول الله بعد أبي طالب بثلاثة أيام وقيل بأكثر من ذلك . في شهر رمضان قبل الهجرة بثلاث سنين ولها خمس وستون سنة وكان مقامها مع رسول الله الله بعد ما تزوجها أربعاً وعشرين سنة وستة أشهر ودفنها رسول الله صلى الله بالحجون جون ولم تكن الصلاة على الجنائز يومئذ . وحزن عليها النبي ونزل في حفرتها وتتابعت على رسول الله بموت أبي طالب وخديجة المصائب لأنهما كانا من أشد المعضدين له المدافعين عنه . فاشتد أذى قريش عليه حتى نثر بعضهم التراب على رأسه وطرح بعضهم عليه على الشاة وهو يصلى . وسمى العام الذي مات فيه أبو طالب وخديجة عام الحزن ولم ينس رسول الله محبته لخديجة بعد وفاتها وكان دائما يثني عليها
Muḥammad Rashīd Riḍā (1354 AH), Muḥammad Rasūl Allāh Ṣallā Allāhu ʿAlayhi wa-Sallam, Wafāt Khadīja (Egypte: Īsá al-Bābī al-Ḥalabī,1938), 141.
[8]
وهي أول من تزوج بها النبي صلى الله عليه وسلم بعد خديجة ، وانفردت به نحوا من ثلاث سنين أو أكثر ، حتى دخل بعائشة
Shams ad-dīn Muḥammad ibn Aḥmad ibn ʿUthmān al-Dzahabī (748 AH), Siyar Aʿlām an-Nubalā, deel 2, Aṣ-Ṣaḥābah Riḍwān Allāh ʿalayhim, Sawdah Umm al-mu’minīn (Beiroet: Muassasah al-Risalah, 2001), 266.
[9]
وكان ذلك قبل الهجرة بثلاث سنوات، وكانت سودة قد بلغت من العمر حينئذ الخامسة والخمسين، بينما كان رسول الله ﷺ في الخمسين من عمره
Muḥammad ʿAbd al-Karīm, Silsilah Ashhar al-Nisā: Umahāt al-Mu’minīn, Sawdah bint Zamʿah (Syrië, Algwthani, 2006), 5.
[10]
أن خولة بنت حكيم امرأة عثمان بن مظعون – رضي الله تعالى عنه وعنها – أشارت على رسول الله – صلى الله عليه وسلم – : بزواجها فقال رسول الله – صلى الله عليه وسلم – فاذكريها علي فذهبت إلى سودة وأبيها فقلت : ماذا أدخل الله عليكم من الخير والبركة ، فقالت : وما ذاك ؟ قالت : أن رسول الله – صلى الله عليه وسلم – أرسلني إليك لأخطبك عليه ، قالت : وددت ذلك ولكن ادخلي على أبي ، واذكري له ذلك ، وكان شيخا كبيرا قد أدركته السن ، فحييته بتحية أهل الجاهلية ، فقلت : أنعم صباحك ، فقال : ومن أنت ؟ فقلت : خولة فرحب بي ، وقال ما شاء الله أن يقول . قالت : فقلت : إن محمد بن عبد الله بن عبد المطلب يذكر ابنتك ، قال : هو كفء كريم ، فما تقول صاحبتك ؟ قلت : تحب ذاك ، قال : قولي له فليأت ، قالت : فجاء رسول الله – صلى الله عليه وسلم – فملكها وقدم عبد الله بن زمعة فوجد أخته قد تزوجها رسول الله – صلى الله عليه وسلم – فحثا التراب على رأسه ، فلما أسلم ، قال : إني لسفيه يوم أحثو التراب على رأسي أن تزوج رسول الله – صلى الله عليه وسلم – أختي . رواه الطبراني برجال ثقات والإمام أحمد عن عائشة بسند جيد
Muḥammad bin Yūsuf al-Ṣālihī al-Shāmī (942 AH), Subul al- Huda wa al- Rashād fi Sīrat Khayr al-ʿIbād, deel 11, Jummāʾ Abwāb Dzikr Azwājihi Ṣallā Allāhu ʿalayhi wa Sallam, al-Bab al-Sābiʾ fī Baʾd Faḍāil Umm al-Mu’minīn Sawda bint Zamʿah (Beiroet: Dar Al-Kotob Al- Ilmiyah, 1993), 198-199.
[11]
وكانت السيدة سودة مثالاً نادراً في التفاني في خدمة النبي ﷺ وابنته أم كلثوم وفاطمة، فكانت تقوم على رعايتهما بكل إخلاص ووفاء، ثم هاجرت مع الرسول ﷺ إلى المدينة
Shams ad-dīn Muḥammad ibn Aḥmad ibn ʿUthmān al-Dzahabī (748 AH), Siyar Aʿlām an-Nubalā, deel 2, Aṣ-Ṣaḥābah Riḍwān Allāh ʿalayhim, Sawdah Umm al-mu’minīn (Beiroet: Muassasah al-Risalah, 2001), 266.
[12]
أخبرنا أبو معاوية الضرير. أخبرنا الأعمش عن إبراهيم قال: قالت سودة لرسول الله -صلى الله عليه وسلم-: صليت خلفك البارحة فركعت بي حتى أمسكت بأنفي مخافة أن يقطر الدم. قال: فضحك. وكانت تضحكه الأحيان بالشيء
Muḥammad Ibn Saʾd ibn Munīʾ al-Hāshimī al-Baṣrī (230 AH), al-Ṭabaqāt al-Kubrā, deel 8, Dzikr Azwāj Rasūli ‘llāhi ṣallā ‘llāhu ʿalayhi wa-sallama- 4127: Sawdah bint Zamʿah ibn Qays ibn ʿAbd Shams ibn ʿAbd Wadd ibn Naḍr ibn Mālik ibn Ḥiṣl ibn ʿĀmir ibn Lu’ay (Dar al- Kotob Al- Ilmiyah, 1990), 44.
[13]
أن حفصة وعائشة كانتا جالستين يتحدثان، فأقبلت سودة زوجة النبي صلى الله عليه وسلم، فقالت إحداهما للأخرى: ما ترى سودة ما أحسن حالها، لنفسدن عليها، وكانت من أحسنهم حالا، كانت تعمل هذه الآدم الطائفي، فلما دنت منهما قالتا لها: يا سودة، أما شعرت؟ قالت: وما ذاك؟ قالتا: خرج الأعور الدجال، ففزعت وذهبت حتى دخلت خيمة لهم يوقدون فيها، وكان فيما زعفران، فأقبل النبي صلى الله عليه وسلم، فلما رأتاه ضحكتا، وجعلتا لا يستطيعان أن تكلمانه حتى أومأت إليه، فذهب حتى قام على باب الخيمة، فقالت: يا نبي الله، خرج الأعور الدجال؟ فقال: «لا» وكان قد خرج فخرجت، وجعلت تنفض عنها نسج العنكبوت “
Abū Nuʿaym Aḥmad ibn ʿAbd Allāh al-Aṣbahānī (430 AH), Maʾrifat al-Ṣaḥābah, deel 6, Bab: al- Khā’: Khulaysat Jāriyat Ḥafsah…(Riyadh: Dar Al Watan, 1998), 320.
[14]
حدثنا زهير بن حرب حدثنا جرير عن هشام بن عروة عن أبيه عن عائشة قالت ما رأيت امرأة أحب إلي أن أكون في مسلاخها من سودة بنت زمعة من امرأة فيها حدة قالت فلما كبرت جعلت يومها من رسول الله صلى الله عليه وسلم لعائشة قالت يا رسول الله قد جعلت يومي منك لعائشة فكان رسول الله صلى الله عليه وسلم يقسم لعائشة يومين يومها ويوم سودة حدثنا أبو بكر بن أبي شيبة حدثنا عقبة بن خالد ح وحدثنا عمرو الناقد حدثنا الأسود بن عامر حدثنا زهير ح وحدثنا مجاهد بن موسى حدثنا يونس بن محمد حدثنا شريك كلهم عن هشام بهذا الإسناد أن سودة لما كبرت بمعنى حديث جرير وزاد في حديث شريك قالت وكانت أول امرأة تزوجها بعدي
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 2, Kitāb al-Riḍāʾ, Bāb Jawāz Hibtuhā Nawbatahā Liḍurratihā (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1085.
[15]
وأخرج ابن سعد بسند صحيح عن محمد بن سيرين: أن عمر بعث إلى سودة بغرارة من دراهم فقالت: ما هذه؟ قالوا: دراهم قالت: في غرارة مثل التمر! ففرقتها
Aḥmad bin Ḥanbal [142 AH], Musnad al-Imām Ahmad, deel 15, Wa min Musnad Banī Hāshim Musnad ʿAbd Allāh ibn al-ʿAbbās ibn ʿAbd al-Muṭṭalib ʿan al-Nabī ṣallá Allāhu ʿalayhi wa-sallam, Bidāyat musnad ʿAbd Allāh ibn al-ʿAbbās (Qatar: Wizarat al-Awqaf wa-al-Shu’un al-Islamiyah 2008), 5.
[16]
امام بخاری اور امام ذہبی کا قول ہے کہ سن ٢٣ ہیں مدینہ منورہ کے اندر ان کی وفات ہوئی لیکن واقدی اور صاحب اکمال کے نزدیک ان کی وفات کا سال سن٥٤ ہے مگر علامہ ابن حجر عسقلانی نے تقریب التہذیب میں ان کی وفات کا سال ۵۵ شوال کا مہینہ لکھا ہے ان کی قبر منور مدینہ منورہ کے قبرستان جنت البقیع میں ہے۔ (زرقانی ص ٥٩٧)
Muhammad Mustafa Al-A’zami (1404 AH), Jannatī Zewar, Hazrat Sawdah Raḍiyallāhu ʿanha (Lahore, Zia-ul-Quran Publications, g.d), 367.
[17]
وروى عنها ابن عباس، ويحيى بن عبد الرحمن بن أسعد بن زرارة وروت عنه صلى الله عليه وسلم في الكتب المتداولة خمس أحاديث للبخاري منها حديث واحد والله أعلم
Abū ʿAbd Allāh Muḥammad ibn ʿAbd al-Bāqī ibn Yūsuf ibn Aḥmad ibn Shihāb al-Dīn ibn Muḥammad al-Zarqānī al-Mālikī (1122 AH), Sharḥ al-Zarqānī ʿalā al-Mawāhib al-Ludniyyah bi-al-Manāhij al-Muḥammadiyyah, deel 4, al-Faṣl al-Thālith: Fī Dzikr Azwājihi al-Ṭāhirāt wa-Sirārihi al-Muṭahharā Sawdatu Ummi al-Mu’minīn (Beiroet: Dar Al-Kotob Al- Ilmiyah, 1996), 381.