De Profeet Yūshaʾ bin Nūn -vrede zij met hem- heeft de tijd stil laten staan. De Profeet Mohammed -vrede zij met hem- heeft de tijd een keer stil laten staan en een keer teruggedraaid. Dat is immers de grootheid van de profeten en ook een kenmerk van hun profeetschap. Maar zijn de overleveringen die hierover spreken ook authentiek en valide. Kunnen ze ook zwak en gefabriceerd zijn, zoals ook wel wordt beweerd? Laten we dit eens verder onderzoeken. Heeft de Profeet de zon echt stil laten staan en teruggedraaid?
Inhoud
- 1 De (schijnbare) baan van de zon
- 2 Imam Bukhārī en Imam Muslim: Een Profeet stopte de zon
- 3 “O zon! Jij en ik staan onder het bevel van Allah”
- 4 Imam Ahmad Aḥmad bin Ḥanbal: De Profeet Yūshaʾ bin Nūn stopte de zon
- 5 De Bijbel: De Profeet Jozua stopte de zon
- 6 Het doel van een wonder is om te verbijsteren
- 7 Heeft de Profeet Mohammed de tijd stil laten staan?
- 8 De Profeet stopt de zon en bewijst de echtheid van zijn hemelreis
- 9 De ene overlevering bevestigd de andere
- 10 De grootmeesters classificeren de overleveringsketen als goed
- 11 De overlevering van Jābir is kwalitatief goed
- 12 De Profeet liet de zon weer opkomen
- 13 Twee overleveringen Vrouwe Asmā bint ʿUmays
- 14 De Profeet liet de zon weer opkomen voor ʿAlī
- 15 Een overlevering via Fuḍayl bin Marzūq
- 16 Al deze overleveringen zijn fenomenale tekenen van de profeetschap
- 17 Het bezwaar van Ibn Taymiyyah (728 AH)
- 18 Ibn Taymiyyah: Bezwaar op de eerste overlevering
- 19 ʿAwn bin Muḥammad en Umm Jaʾfar
- 20 ʿAwn bin Muḥammad en Umm Jaʾfar: Overleveraars van Imam Ibn Mājah (273 AH)
- 21 Ibn Taymiyyah: Bezwaar op de tweede overlevering
- 22 De Hadithdeskundigen over Fuḍayl bin Marzūq
- 23 Aḥmad bin Ḥanbal: ‘Ik weet alleen goed over hem.”
- 24 Ibn Rajab: Marzūq is betrouwbaar van gemiddelde status,
- 25 Sheikh Muhammad Adam al-Ethiopee
- 26 Ibn Ḥajar al-Asqalānī : Ibn al-Jawzī en Ibn Taymiyyah waren fout
- 27 al-Suyūṭī (911 H): Ibn al-Jawzī was fout
- 28 al-Suyūṭī (911 H): de overleveringsketen is kwalitatief goed
- 29 al-Nawawī (676 AH) vermeld overlevering in zijn werk
- 30 Zayn al-Dīn al-ʿIrāqī ( 806 AH): “Ik zeg dat de keten goed is”
- 31 O Allah, Uw dienaar ʿAlī was bezig met zijn plicht tegenover zijn Profeet
- 32 Natuurlijk gebeurd alles met de wil van Allah!
- 33 De Profeet heeft deze wonderen inderdaad verricht
De (schijnbare) baan van de zon
In de theologie is er nog altijd een discussie gaande over de zon en de aarde. Draait de zon om de aarde of draait de aarde om de zon? Maar waar we het allemaal over eens zijn, is dat vanaf de aarde gezien de zon en de maan bewegen. Volgens sommigen is dit dus de echte baan van de zon en de maan. Anderen daarentegen spreken over de schijnbare baan van de zon en de maan. Hoe dan ook, vanaf de aarde gezien bewegen de zon en de maan. De heilige geschriften zijn tenslotte geopenbaard voor de bewoners van de aarde en niet voor de hemelbewoners. Anders zouden de geschriften, denk ik, vanuit een ander perspectief geschreven zijn.
Imam Bukhārī en Imam Muslim: Een Profeet stopte de zon
Als we de geschriften nader bekijken, vinden we overleveringen over een vroegere profeet, Yūshaʾ bin Nūn (Jozua). Hij heeft de zon aan de hemel stil laten staan. Laten we enkele overleveringen die hiervan melding maken, voor je op een rijtje zetten.
in de Hadith-collectie van imam Bukhari (256 AH) en Imam Muslim (261 AH) kunnen we een overlevering van de metgezel Abū Hurayrah terugvinden. Deze overlevering is als volgt gerapporteerd:
“De Gezant van Allah -vrede zij met hem- zei: ‘Een profeet onder de profeten ondernam een militaire expeditie, en hij zei tegen zijn volgelingen: “Wie een vrouw heeft getrouwd zonder het huwelijk te hebben geconsumeerd, moet mij niet vergezellen. Ook een man die een huis heeft gebouwd zonder het dak te voltooien, moet thuisblijven. Dit geldt eveneens voor iemand die schapen of kamelen bezit en wacht op de geboorte van hun jongen.”
“O zon! Jij en ik staan onder het bevel van Allah”
Dus de Profeet ondernam de expeditie en toen hij die stad bereikte op het tijdstip of bijna op het tijdstip van het namiddaggebed (ʿAṣr), zei hij tegen de zon: ‘O zon! Jij staat onder het bevel van Allah en ik sta onder het bevel van Allah. O Allah! Houd haar tegen van het ondergaan.’ De zon werd tegengehouden totdat Allah hem de overwinning schonk.
Vervolgens verzamelde hij de oorlogsbuit. Toen kwam er een vuur om het te verbranden, maar het verbrandde de buit niet. De Profeet zei tegen zijn mannen: ‘Sommigen van jullie hebben iets van de buit gestolen. Dus moet een man van elke stam mij een trouwbelofte op mijn handen afleggen.’ Ze deden dit en de hand van een man bleef vastzitten aan de hand van hun Profeet.
Toen zei die Profeet tegen de man: ‘De diefstal is gepleegd door jouw mensen. Dus moeten alle mannen van jouw stam mij een trouwbelofte op mijn handen afleggen.’ De handen van twee of drie mannen bleven vastzitten aan de hand van hun Profeet en hij zei: ‘Jullie hebben de diefstal gepleegd.’
Vervolgens legden ze een gouden hoofd, zo groot als dat van een koe, neer. Het vuur verscheen en verteerde het. ‘Daarna zag Allah onze zwakte en onvermogen, dus maakte Hij de oorlogsbuit toegestaan voor ons.” [1] [2]
Imam Ahmad Aḥmad bin Ḥanbal: De Profeet Yūshaʾ bin Nūn stopte de zon
Wie was die profeet onder de profeten dan? In de Hadithcollecties van Aḥmad bin Ḥanbal (142 AH) en Imam Abū Jaʾfar al-Ṭaḥāwī (321 AH) wordt de naam van de profeet onthuld. Imam Aḥmad is een van de vier imams en de stichter van de Hanbalitische rechtsschool. Imam at-Ṭaḥāwī is de auteur van het boek “Al-ʿAqīdah al-Ṭaḥāwiyyah”, een authentiek en uiterst betrouwbaar werk over de islamitische geloofsleer.
De naam van de profeet, zoals verteld in deze collecties, was de Profeet Yūshaʾ bin Nūn (Jozua). Deze grootimams rapporteerden de volgende overlevering van de metgezel Abu Hurayrah:
“De Gezant van Allah -vrede zij met hem- zei: ‘De zon werd alleen voor één man tegengehouden, en dat was voor Yūshaʾ toen hij ’s nachts naar Jeruzalem trok.” [3] [4]
De Bijbel: De Profeet Jozua stopte de zon
Dit is natuurlijk een fenomenale gebeurtenis die de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- aan zijn metgezellen vertelde. De Profeet Yūshaʾ bin Nūn is ook een Bijbelse profeet. Er is zelfs een heel boek in de Bijbel naar hem vernoemd. Laten we eens kijken of er ook iets in de Bijbelse geschriften staat. In het boek Jozua zijn de volgende Bijbelse citaten vermeld:
12Terwijl de mannen van Israël de vijand achtervolgden en doodden, bad Jozua hardop: “Laat de zon boven Gibeon stilstaan en laat de maan blijven staan boven het dal van Ajalon!” 13En de zon en de maan bleven stilstaan tot het Israëlitische leger de vijand had vernietigd! Deze gebeurtenis staat uitgebreider beschreven in het Boek van de Oprechten. (a) Zo bleef de zon gedurende ongeveer vierentwintig uur stilstaan aan de hemel! 14 Zo’n dag was er nog nooit geweest en is sindsdien ook nooit meer voorgekomen; de Here liet zon en maan stilstaan door het gebed van slechts één man. Hij streed immers aan de kant van de Israëlieten. [5]
Het doel van een wonder is om te verbijsteren
Deze gebeurtenis gaat ons logische en nuchtere verstand te boven, wat precies is wat wonderen beogen te doen. Ze verbazen ons en laten ons radeloos achter bij het nadenken erover. Wonderen zoals iemand die over water loopt, doden tot leven wekt, de maan in tweeën splijt, en dergelijke, zijn moeilijk te geloven. Maar juist omdat dit kenmerkend is voor profeten, moeten we erkennen dat dit de waarheid van Allah is. Uit deze overleveringen blijkt onomstotelijk dat, vanuit een religieus perspectief, de tijd inderdaad heeft stilgestaan. Immers, als de zon stilstaat, dan staat natuurlijk ook de tijd stil.
Heeft de Profeet Mohammed de tijd stil laten staan?
Zijn er dan ook overleveringen waarin de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- de tijd stil heeft laten staan of misschien zelfs heeft teruggedraaid? Als het voor de een mogelijk is gebleken, zou dat uiteraard voor de ander ook mogelijk kunnen zijn.
De Profeet stopt de zon en bewijst de echtheid van zijn hemelreis
Imam al-Qasṭallānī (923 AH) en Qāḍī ʿIyāḍ al-Maghribī (1149 AH) zijn twee grootimams gespecialiseerd in diverse islamitische disciplines. In hun werken rapporteren ze een gebeurtenis van een van de grootste biografen van de Profeet, Imam Ibn Isḥāq (151 AH). Deze gebeurtenis heeft hij via de keten van Yūnus bin Bukayr overgeleverd.
Deze gebeurtenis vond plaats toen de Profeet voor de hemelreis werd meegenomen en hij onderweg een karavaan met kamelen had gezien. Om zijn volk te overtuigen dat hij daadwerkelijk op de hemelreis was geweest, beschreef hij enkele kenmerken van de karavaan en de kamelen. Hierover hebben de imams het volgende gerapporteerd:
“Toen de Gezant van Allah -vrede zij met hem- op de nachtelijke hemelreis werd meegenomen en zijn volk over de karavaan en het teken daarin vertelde, vroegen zij: ‘Wanneer zal deze aankomen?’ Hij antwoordde: ‘Op woensdag.’ Toen die dag aanbrak, keken de Quraish uit, zoekend of ze zou arriveren, maar de dag was bijna ten einde en ze was nog niet gearriveerd. Daarop bad de Gezant van Allah -vrede zij met hem- tot Allah, en er werd hem een extra uur in de dag gegeven, en voor hem werd de zon tegengehouden.” [6] [7]
De ene overlevering bevestigd de andere
Imam al-Ṭabarānī (360 AH) heeft in zijn Hadithcompilatie een soortgelijke overlevering gedocumenteerd van de metgezel Jābir. Deze overlevering lijkt die van Imam Ibn Isḥāq (151 AH) te bevestigen. Er staat geschreven:
“Waarlijk, de Gezant van Allah beval de zon, dus vertraagde ze een uur van de dag.” [8]
Imam Zayn al-Dīn al-ʿIrāqī (806 AH) noemde in zijn werk eerst de overlevering van Imam Ibn Isḥāq (151 AH) via de keten van Yūnus bin Bukayr en vervolgens die van Imam al-Ṭabarānī (360 AH) via de keten van Jābir. Hij gaf aan dat de overleveringsketen via Jābir betrouwbaar is, ter ondersteuning van de overlevering van Imam Ibn Isḥāq. Hij schreef:
“De ochtend na de Nachtreis, toen hij wachtte op de karavaan die hij had aangekondigd met zonsopgang te zullen arriveren, werd vermeld door Yūnus bin Bukayr in zijn aanvulling op de biografie van Ibn Isḥāq. al-Ṭabarānī heeft in Al-Muʾjam al-Awsaṭ met een betrouwbare (ḥasan) overleveringsketen van Jābir gerapporteerd dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- de zon beval, waardoor deze een uur van de dag vertraagde.” [9]
De grootmeesters classificeren de overleveringsketen als goed
De groothadithgeleerde Ḥāfiẓ bin Ḥajar al-ʿAsqalānī (852 AH) schreef dat de overleveringsketen van Imam Jābir, die al-Ṭabarānī in zijn werk heeft gedocumenteerd, ook betrouwbaar is. Hij gaf eveneens het antwoord op een bezwaar dat gemaakt kon worden met de overlevering over de Profeet Yūshaʾ bin Nūn, dat hij de enige man was voor wie de zon werd tegengehouden. Zo schreef hij:
Maar in “al-Awsaṭ” van al-Ṭabarānī, van de Hadith van Jābir, staat: “De Profeet -vrede zij met hem- beval de zon, en deze vertraagde een uur van de dag.” De keten van overleveraars is goed (ḥasan). De manier om beide overleveringen te verzoenen is dat de exclusiviteit wordt toegepast op de profeten vóór onze Profeet -vrede zij met hem-, want de zon werd alleen voor Yūshaʾ tegengehouden. Dit ontkent niet dat de zon later voor onze Profeet -vrede zij met hem- is tegengehouden.” [10]
De overlevering van Jābir is kwalitatief goed
Imam Jalāl al-Dīn al-Suyūṭī (911 AH) kwalificeerde de keten van Jābir, zoals Imam al-Ṭabarānī heeft gedocumenteerd, eveneens betrouwbaar (ḥasan). Hij schreef hierover als volgt:
En al-Ṭabarānī heeft met een goede overleveringsketen (ḥasan) van Jābir overgeleverd dat de Profeet -vrede zij met hem- de zon beval, waardoor deze een uur van de dag vertraagde. [11]
Beide overleveringen bevestigen dat de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- de tijd voor een uur van de dag heeft stilgezet. De keten van overleveraars is door de grootmeester van de Hadith als betrouwbaar en goed (ḥasan) geclassificeerd.
Dit wonder van de Profeet toont aan dat alle profeten unieke kenmerken bezitten, maar het bijzondere aan onze Profeet Mohammed -vrede zij met hem- is dat hij gesierd is met de voortreffelijkheden van alle profeten.
De Profeet liet de zon weer opkomen
Zijn er dan nog meer overleveringen die aantonen dat de Profeet -vrede zij met hem- niet alleen de tijd heeft gestopt, maar ook teruggedraaid? Verschillende Hadithverzamelaars waaronder Imam al-Ṭaḥāwī (321 AH) en Imam al Ṭabarānī (360 AH) hebben via diverse overleveringsketens een overlevering van Vrouwe Asmā bint ʿUmays gerapporteerd. Hierin vertelt zij dat de Profeet -vrede zij met hem- de zon heeft teruggedraaid nadat deze was ondergegaan.
Twee overleveringen Vrouwe Asmā bint ʿUmays
Imam al-Ṭabarānī (360 AH) documenteerde twee overleveringen van Vrouwe Asmā bint ʿUmays. Zij vertelde dat de Profeet -vrede zij met hem- zijn hoofd op de schoot van de eerbiedwaardige ʿAlī had gelegd en in slaap was gevallen. ʿAlī had het namiddaggebed (ʿAṣr) nog niet verricht, maar wilde de slaap van zijn Profeet -vrede zij met hem- niet verstoren. Hierdoor miste hij zijn gebed en was daarover bedroefd. Toen de Profeet -vrede zij met hem- wakker werd en hoorde dat ʿAlī het gebed had gemist, bad hij tot zijn Heer, en de zon kwam weer op tot deze boven de bergen stond.
De Profeet liet de zon weer opkomen voor ʿAlī
Deze overlevering is ons doorgegeven via de keten van ʿAwn bin Muḥammad, die het vernam van Umm Jaʾfar, welke het op haar beurt had vernomen van Vrouwe Asmā bint ʿUmays. De tekst van de overlevering is als volgt:
Van Asmā bint ʿUmays : “De Gezant van Allah -vrede zij met hem- verrichtte het middaggebed (Ẓuhr) in al-Ṣahbā, waarna hij ʿAlī op een taak uitstuurde. Toen ʿAlī terugkeerde, had de Profeet -vrede zij met hem- al het namiddaggebed (ʿAṣr) verricht. Vervolgens legde de Profeet -vrede zij met hem- zijn hoofd op de schoot van ʿAlī en viel in slaap. ʿAlī bewoog hem niet totdat de zon onderging. Daarop zei de Profeet -vrede zij met hem-: ‘O Allah, Uw dienaar ʿAlī heeft zichzelf onthouden ten dienste van Zijn Profeet, laat de zon voor hem terugkeren.’ Vrouwe Asmā vertelde dat de zon voor hem opkwam totdat deze hoog aan de hemel stond, boven de bergen en de aarde. ʿAlī stond op, verrichtte de wuḍū (rituele reiniging) en bad het ʿAṣr-gebed. Daarna ging de zon onder, en dit gebeurde in al-Ṣahbā.” [12]
Een overlevering via Fuḍayl bin Marzūq
In een overlevering doorgegeven via de keten van Fuḍayl bin Marzūq, die het vernam van Ibrāhīm bin al-Ḥasan, die het op zijn beurt had vernomen van Fāṭima bint Ḥusayn, welke het van Vrouwe Asmā bint ʿUmays heeft overgeleverd, luidt de tekst als volgt:
“Van Asmā bint ʿUmays. Zij zei: ‘De openbaring kwam tot de Gezant van Allah -vrede zij met hem- terwijl zijn hoofd in de schoot van ʿAlī rustte. Hij had het ʿAṣr-gebed nog niet verricht totdat de zon onderging. Toen zei de Gezant van Allah -vrede zij met hem-: ‘O Allah, waarlijk, ʿAlī was in gehoorzaamheid aan U en Uw Gezant, dus breng de zon voor hem terug.’ Asmā zei: ‘Ik zag de zon ondergaan en ik zag haar opkomen nadat ze was ondergegaan.” [13] [14]
Al deze overleveringen zijn fenomenale tekenen van de profeetschap
Imam al-Ṭahāwī (321 AH) schreef over de overleveringen waarin de Profeet de zon stopte van ondergaan of dat hij de zon weer liet opkomen het volgende:
“Al deze overleveringen zijn tekenen van de profeetschap. En ʿAlī ibn ʿAbd al-Raḥmān ibn al-Mughīrah heeft mij verteld over Ahmad ibn Ṣāliḥ dat hij zei: ‘Het is niet passend voor iemand wiens pad kennis is, om aarzelend te zijn bij het bewaren van de Hadith van Asmā, die zij ons heeft overgeleverd; omdat het een van de meest magnifieke tekenen van de profeetschap is.’ Imam al-Ṭahāwī voegde eraan toe en zei: ‘En hij heeft gelijk.” [15]
Qāḍī Iyāḍ (544 AH) heeft in zijn werk deze uitspraak benadrukt door aan te geven dat hij het hiermee eens is. [16]
Het bezwaar van Ibn Taymiyyah (728 AH)
Volgens Imam Ibn Taymiyyah (728 AH) zijn de overleveringen gelogen en gefabriceerd (mawḍūʾ). Zo schreef hij het volgende:
“Een groep geleerden, zoals al-Ṭaḥāwī, Qāḍī ʿIyāḍ en anderen, hebben dit vermeld en zien het als een van de wonderen van de Profeet -vrede zij met hem-. Echter, deskundigen op het gebied van kennis en expertise in de Hadithwetenschap zijn zich ervan bewust dat deze overlevering een verzinsel en onwaar is, zoals Ibn al-Jawzī (597 AH) heeft aangegeven in zijn boek over gefabriceerde overleveringen (al-Mawḍūʿāt). Hij zei: ‘En dit is zonder twijfel een verzonnen Hadith.” [17]
Ibn Taymiyyah: Bezwaar op de eerste overlevering
Zo heeft hij over de keten van de eerste Hadith die via de keten van ʿAwn bin Muḥammad, van Umm Jaʾfar, van Vrouwe Asmā bint ʿUmays. Het volgende geschreven:
“De eerste keten van overleveraars is doorgegeven door al-Fiṭrī, van ʿAwn, van zijn moeder, van Asmā bint ʿUmays. ʿAwn en zijn moeder staan niet bekend om hun geheugen en integriteit, noch zijn zij bekend als overdragers van kennis, en hun Hadith wordt zelfs in de minst belangrijke zaken niet als bewijs gebruikt. Hoe kan dat dan in een zaak als deze? Bovendien is er geen bewijs dat de vrouw direct van Asmā bint ʿUmays heeft gehoord; misschien hoorde ze iemand anders het over Asmā vertellen en heeft ze het zo vermeld.” [18]
ʿAwn bin Muḥammad en Umm Jaʾfar
Wie waren ʿAwn bin Muḥammad en Umm Jaʾfar die deze Hadith van Vrouwe Asmā bint ʿUmays hebben overgeleverd.
Imam Jamāl al-Dīn al-Mizzī (742 AH), die nauw verbonden was met Ibn Taymiyyah, schreef in zijn werk over Hadithoverleveraars het volgende:
Umm ʿAwn was de dochter van Muḥammad de zoon van Jaʾfar, de zoon van Abū Ṭālib. Ze behoorde tot de Hāshim stam, een substam van de Quraish. Umm ʿAwn staat ook bekend als Umm Jaʾfar en was de echtgenote van Muhammad ibn al-Ḥanafiyyah en de moeder van ʿAwn ibn Muhammad ibn al-Ḥanafiyyah. Ze overleverde Hadith van haar grootmoeder Asmā bint ʿUmays. Haar zoon ʿAwn ibn Muḥammad ibn al-Ḥanafiyyah en Umm ʿIsā al-Jazzār, soms genoemd Umm ʿIsā al-Khuzāʿiyyah. Ibn Mājah heeft haar Hadith gedocumenteerd, en we hebben haar Hadith met een hoge keten van overleveraars ontvangen. [19]
Imam al-Ṭahāwī (321 AH) schreef over deze overleveraar het volgende:
“Abū Jaʾfar zei: ‘We onderzochten wie Muḥammad ibn Mūsā was, die genoemd werd in de keten van deze Ḥadīth. Het blijkt dat hij Muḥammad ibn Mūsā al-Madanī is, bekend als al-Fiṭrī, en hij wordt geprezen voor zijn overleveringen. Vervolgens onderzochten we wie ʿAwn ibn Muḥammad, genoemd in deze Ḥadīth, was. Het blijkt dat dit ʿAwn de zoon van Muḥammad, de zoon van ʿAlī , de zoon van Abū Ṭālib is. En we zochten uit wie zijn moeder was, van wie deze Ḥadīth was overgeleverd. Het blijkt dat zij Umm Jaʾfar, dochter van Muḥammad de zoon van Jaʾfar de zoon van Abū Ṭālib is.” [20]
Umm ʿAwn en haar zoon ʿAwn ibn Muḥammad behoren tot de overleveraars van Imam Ibn Mājah (273 AH) en maken deel uit van het directe nageslacht van de eerbiedwaardige ʿAlī -moge Allah hem verheffen-. Zij hebben deze Hadith over hun grootvader overgeleverd.
ʿAwn bin Muḥammad en Umm Jaʾfar: Overleveraars van Imam Ibn Mājah (273 AH)
Laten we dan kijken wat de Hadithgeleerden over deze overleveraars heeft gezegd. Zijn ze wel betrouwbaar en worden hun overleveringen verworpen of geaccepteerd.
Beide overleveraars behoren tot de mensen die door Ibn Mājah, de samensteller van de canonieke Hadithverzameling Sunan Ibn Mājah, zijn opgenomen.
Ḥāfiẓ Ibn Ḥajar al-Asqalānī (852 AH) schreef in zijn werk over de Hadithoverleveraars over Umm ʿAwn als volgt:
“Umm ʿAwn, dochter van Muhammad de zoon van Ja’far de zoon van Abū Ṭālib, ook bekend als Umm Jaʾfar, wordt geaccepteerd uit de derde categorie.” [21]
Imam al-Bukhārī (256 AH) heeft ʿAwn ibn Muḥammad genoemd in zijn beroemde werk al-Tarīkh al-Kabīr. Dit werk is toonaangevend binnen de Ahl-us-Sunnah voor kritische evaluatie en kennis van overleveraars. Hij maakte geen melding dat ʿAwn ibn Muḥammad onbetrouwbaar of een zwakke overleveraar zou zijn. [22]
Ibn Taymiyyah: Bezwaar op de tweede overlevering
Over de tweede overleveringsketen van de tweede Hadith zei Ibn Taymiyyah (728 AH)
Wat betreft de tweede overleveringsketen, deze hangt af van Fuḍayl bin Marzūq, die bekend staat om zijn fouten bij het overleveren van betrouwbare personen, hoewel hij niet opzettelijk liegt. Ibn Ḥibbān (354 AH) zei over hem: “Hij maakt fouten bij het overleveren van betrouwbare personen en heeft verzinsels van ʿAṭiyyah(bin Saʾd al- ʿAwfī) (127 AH) overgeleverd .” Abū Ḥātim al-Rāzī (327 AH) zei over hem: “Hij is geen betrouwbare bron.” En Yaḥyā ibn Maʿīn (233 AH) zei eens over hem: “Hij is zwak.” [23]
De Hadithdeskundigen over Fuḍayl bin Marzūq
Imām al-Dāraquṭnī (385 AH) beschreef in zijn werk de namen van generaties overleveraars na de Nobele Metgezellen. Hij noemde degenen wiens overleveringen, volgens al-Bukhārī en Muslim, als authentiek worden beschouwd. Fuḍayl bin Marzūq werd door Imam Muslim als betrouwbaar beschouwd en noemde hem onder de letter Fāʾ, nummer 997. [24]
Imam al-Bukhārī (256 AH) heeft Fuḍayl bin Marzūq genoemd in zijn werk al-Tarīkh al-Kabīr. Hij maakte geen melding dat Fuḍayl bin Marzūq onbetrouwbaar of een zwakke overleveraar zou zijn. [25]
Imam Ibn ʿAdī al-Jurjānī (365 AH) zei in zijn werk waarin hij zwakke overleveraars heeft behandeld het volgende:
“Fuḍayl heeft veel kwalitatieve overleveringen (Ḥasan) en ik hoop dat er geen bezwaar tegen hem is.” [26]
Aḥmad bin Ḥanbal: ‘Ik weet alleen goed over hem.”
Imam Ibn Abī Ḥātim al-Rāzī (327 AH) schreef:
“Fuḍayl bin Marzūq Al-Agharr al-Ruāsī al-Kūfī van Abū Isḥāq al-Hamdānī, ʿAdī bin Thābit, Shaqīq bin ʿUqbah, en ʿAṭiyyah al-ʿAwfī hebben overgeleverd. Sufyān al-Thawrī, Abū Nuʿaym, Qabīṣah, ʿAbdullāh bin Ṣāliḥ bin Muslim Al-ʿIjlī, al-Ḥasan bin ʿAṭiyyah, en ʿAlī bin al-Jaʾd hebben van hem overgeleverd. Ik heb mijn vader dat horen zeggen.
Hij heeft gezegd dat ʿAbd Al-Raḥmān dat Abū Bakr bin Abū Khaythama in zijn correspondentie vermelde, hij zei dat al-Muthannā ibn Muʿādz zei, mijn vader zei: “Ik vroeg Sufyān, bedoelend al-Thawrī, over Fuḍayl bin Marzūq, en hij zei, ‘Betrouwbaar’.”
ʿAlī bin Abū Ṭāhir meldde in zijn correspondentie dat Abū Bakr al-Athram zei, “Ik vroeg Abū ʿAbdullāh Aḥmad bin Ḥanbal over Fuḍayl bin Marzūq, en hij zei, ‘Ik weet alleen goed over hem.’
ʿAbd Al-Raḥmān zei dat hij Abū Bakr bin Abū Khaythama hoorde zeggen in zijn correspondentie, “Ik hoorde Yaḥyā bin Maʿīn zeggen, ‘Fuḍayl bin Marzūq is betrouwbaar.” [27]
Ibn Rajab: Marzūq is betrouwbaar van gemiddelde status,
Ḥāfiẓ Ibn Ḥajar al-Asqalānī (852 AH) schreef over hem het volgende:
“Muʿādz bin Muʿādz zei: ‘Ik vroeg al-Thawrī over hem, en hij zei, ‘Betrouwbaar’. En al-Ḥasan ibn ʿAlī al-Ḥulwānī zei: “Ik hoorde al-Shāfiʿī zeggen, ‘Ik hoorde Ibn ʿUyaynah zeggen… Fuḍayl bin Marzūq is betrouwbaar’. Ibn Abī Khaythama zei over Ibn Maʿīn, “Betrouwbaar.” ʿAbd al-Khāliq bin Manṣūr zei over Ibn Maʿīn, “Zijn overleveringen zijn goed (ḥasan) …” En Aḥmad zei: “Ik weet alleen goed over hem.” En Ibn Abī Ḥātim zei over zijn vader, “Goede overleveringen, betrouwbaar, hij maakt veel fouten, zijn Hadith wordt opgeschreven.” [28]
Imam ibn Rajab al-Ḥanbalī (795 AH) schreef over hem:
En Fuḍayl bin Marzūq is betrouwbaar, van gemiddelde status, Muslim heeft hem opgenomen, maar Bukhari niet. [29]
Fuḍayl bin Marzūq is een van de overleveraars van imam Muslim.
Sheikh Muhammad Adam al-Ethiopee
Sheikh Muhammad Adam al-Ethiopee al-Wallawī (1442 AH) schreef over hem:
Fuḍayl bin Marzūq is een van de overleveraars van Muslim, en de meerderheid beschouwt hem als betrouwbaar. Hij is betrouwbaar verklaard door Sufyān al-Thawrī en Ibn Maʿīn, in de meest betrouwbare overleveringen over hem, alsook door Al-ʿIjli, Yaʾqūb bin Sufyān, en Ibn Khirāsh. Aḥmad zei: “Ik weet alleen goed over hem.” al-Bukhārī zei: “Zijn Hadith zijn van gemiddelde kwaliteit.” Muslim heeft hem betrouwbaar verklaard, aangezien hij hem als autoriteit heeft gebruikt in zijn “Ṣaḥīḥ.” Ibn ʿAdī zei: “Ik hoop dat er geen bezwaar tegen hem is.” Ibn Rajab zei: “En Fuḍayl bin Marzūq is betrouwbaar, van gemiddelde status. Muslim heeft Hadith van hem opgenomen, maar Bukhārī niet.” [30]
Volgens Hadithdeskundigen zijn er velen die hem als een betrouwbare overleveraar hebben geclassificeerd. Zijn overleveringen worden geaccepteerd. Anderzijds hebben sommige grootmeesters, ondanks het accepteren van zijn overleveringen, opgemerkt dat hij heel extreem veel liefde had voor het gezin van de Profeet -vrede zij met hem. Daarnaast hebben andere deskundigen hem als zwak geclassificeerd.
Echter, de meerderheid van de grootmeesters heeft geen bezwaar tegen hem. Zij beschouwen hem als betrouwbaar.
Ibn Ḥajar al-Asqalānī : Ibn al-Jawzī en Ibn Taymiyyah waren fout
Ḥāfiẓ Ibn Ḥajar al-Asqalānī (852 AH) schreef over de drie overleveringen die melden dat de Profeet -vrede zij met hem- de zon had gestopt van ondergaan en de zon na het ondergaan weer liet opkomen het volgende:
Maar in “al-Awsaṭ” van al-Ṭabarānī, van de Hadith van Jābir, staat: “De Profeet -vrede zij met hem- beval de zon, en deze vertraagde een uur van de dag.” De keten van overleveraars is goed (ḥasan). De manier om beide overleveringen te verzoenen is dat de exclusiviteit wordt toegepast op de profeten vóór onze Profeet -vrede zij met hem-, want de zon werd alleen voor Yūshaʾ tegengehouden. Dit ontkent niet dat de zon later voor onze Profeet -vrede zij met hem- is tegengehouden.”
al-Ṭaḥāwī, al-Ṭabarānī in “al-Kabīr”, al-Hākim en al-Bayhaqī in “Dalā’il” hebben overgeleverd van Asmā bint ʿUmays dat toen de Profeet -vrede zij met hem- sliep op de knie van ʿAlī en het namiddaggebed (ʿAṣr) miste, de zon terugkeerde zodat Ali kon bidden, waarna deze onderging. Dit is een fenomenale wonder. Ibn al-Jawzī maakte een fout door dit in “Al-Mawḍūʿāt” (zijn werk over gefabriceerde Hadith) op te nemen, evenals Ibn Taymiyyah in “Kitāb al-Radd ʿalā al-Rāfiḍah” door te beweren dat het verzonnen was. En Allah weet het beste. [31]
al-Suyūṭī (911 H): Ibn al-Jawzī was fout
Imam Jalāl al-Dīn al-Suyūṭī (911 H) schreef over de overleveringen als volgt:
“Ik zei: Ibn Mandah en Ibn Shāhīn hebben het overgeleverd van de Hadith van Asmā’ bint ʿUmays, en Ibn Mardawayh van de Hadith van Abū Hurayrah, en hun ketens van overleveraars zijn goed (ḥasan). Onder hen die het als authentiek hebben geclassificeerd, bevinden zich al-Ṭaḥāwī en al-Qāḍī ʿIyāḍ. Ibn al-Jawzī heeft ten onrechte beweerd dat het verzonnen was, wat ik heb aangetoond in mijn werken ‘Mukhtaṣar al-Mawḍūʿāt’ en in ‘al-Taʿāqubāt.”
al-Suyūṭī (911 H): de overleveringsketen is kwalitatief goed
Imam al-Suyūṭī (911 H) schreef eveneens in een ander werk:
“Ibn Mandah, Ibn Shāhīn en al-Ṭabarānī hebben met ketens van overleveraars, waarvan sommige voldoen aan de voorwaarden van authenticiteit (ṣaḥīḥ), overgeleverd van Asmā’ bint ʿUmays. Zij zei dat de openbaring aan de Gezant -vrede zij met hem- kwam terwijl hij op de schoot van ‘Ali rustte. Hij had het namiddaggebed (ʿAṣr) nog niet verricht totdat de zon onderging.
Toen zei de Gezant van Allah -vrede zij met hem-: ‘O Allah, hij was bezig met Uw gehoorzaamheid en de gehoorzaamheid van Uw Gezant, dus breng de zon terug.’ Asmā’ zei: ‘Ik zag de zon ondergaan en daarna zag ik haar weer opkomen nadat ze was ondergegaan.’
In een versie van al-Ṭabarānī: ‘De zon kwam weer op voor hem tot het stilstond op de bergen en de aarde, en ‘Ali stond op, verrichtte de wuḍū (rituele wassing) en verrichtte het namiddaggebed, waarna de zon weer onderging. Dit gebeurde in al-Ṣahbā.’
En Ibn Mardawayh heeft overgeleverd van Abū Hurayrah, die zei: ‘De Gezant van Allah -vrede zij met hem- sliep met zijn hoofd op de schoot van ʿAli en had het namiddaggebed nog niet verricht totdat de zon onderging. Toen de Gezant -vrede zij met hem- opstond, bad hij voor hem en de zon kwam terug zodat hij kon bidden, waarna het weer onderging.’
En al-Ṭabarānī heeft met een goede keten van overleveraars (ḥasan) van Jābir overgeleverd dat de Gezant -vrede zij met hem- de zon beval en het bleef een uur van de dag achter.” [32]
al-Nawawī (676 AH) vermeld overlevering in zijn werk
Imam al-Nawawī (676 AH) schreef:
“En het wordt gezegd dat de zon werd tegengehouden voor Yūshaʾ bin Nūn. Qāḍī -moge Allah tevreden met hem zijn- zei: En het is overgeleverd dat voor onze Profeet -vrede zij met hem- de zon tweemaal werd tegengehouden: eenmaal tijdens de Slag bij de Gracht, toen ze werden afgehouden van het namiddaggebed tot na zonsondergang, waarna Allah de zon terugbracht zodat hij het ʿAṣr-gebed kon verrichten. Dit werd vermeld door al-Ṭaḥāwī, die zei: zijn overleveraars zijn betrouwbaar (ḥasan).” [33]
Zayn al-Dīn al-ʿIrāqī ( 806 AH): “Ik zeg dat de keten goed is”
Imam Zayn al-Dīn al-ʿIrāqī ( 806 AH) schreef:
“Qāḍī ʿIyāḍ zei, en het is overgeleverd dat “voor onze Profeet Muhammad -vrede zij met hem- de zon tweemaal werd tegengehouden. Een keer tijdens de Slag bij de Gracht, toen ze werden opgehouden om het namiddaggebed te verrichten tot na zonsondergang, waarna Allah de zon terugbracht zodat Hij het ʿAṣr-gebed kon verrichten.” Dit werd vermeld door al-Ṭaḥāwī, die zei dat de overleveraars betrouwbaar zijn.
En de tweede keer “de ochtend na de nachtelijke hemelreis, toen hij wachtte op de karavaan die hij had voorspeld te arriveren met zonsopgang.” Dit werd vermeld door Yūnus bin Bukayr in zijn aanvulling op de biografie van Ibn Isḥāq.
Ik zei: “En al-Ṭabarānī vermeldde in zijn al-Awsaṭ met een goede keten van overleveraars van Jābir dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- de zon beval en het bleef een uur van de dag achter. En in zijn werk ‘al-Kabīr’ met een eveneens goede keten van overleveraars (ḥasan) van Asmā’ bint ʿUmays dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- het middaggebed (Ẓuhr) in al-Ṣahbā verrichtte en daarna ʿAlī op een taak stuurde. Toen ʿAlī terugkeerde, had de Profeet -vrede zij met hem- het ʿAṣr-gebed al verricht.
O Allah, Uw dienaar ʿAlī was bezig met zijn plicht tegenover zijn Profeet
De Profeet -vrede zij met hem- legde zijn hoofd op de schoot van ʿAlī en sliep. ʿAli bewoog hem niet tot de zon onderging. Toen zei de Profeet -vrede zij met hem- ‘O Allah, Uw dienaar ʿAlī was bezig met zijn plicht tegenover zijn Profeet, breng de zon terug voor hem.’
Asmā’ zei: ‘En de zon kwam weer op voor hem tot het stilstond boven de bergen en de aarde, en ʿAlī stond op, verrichtte de wuḍū, en bad het ʿAṣr-gebed, waarna de zon weer onderging, en dat gebeurde in al-Ṣahbā.”
In een andere versie “wanneer openbaring op de Gezant van Allah -vrede zij met hem- neerdaalde, leek het alsof hij zou flauwvallen. Op een dag, terwijl hij op de schoot van ʿAlī rustte, vroeg de Gezant van Allah -vrede zij met hem- ‘Heb je het ʿAṣr-gebed verricht?’ Hij antwoordde, ‘Nee, o Gezant van Allah.’ Dus riep hij Allah aan en de zon kwam terug zodat hij het ʿAṣr-gebed kon verrichten. Asmā’ zei: ‘Ik zag de zon opkomen nadat deze was ondergegaan, zodat hij het ʿAṣr-gebed kon verrichten.” [34]
Natuurlijk gebeurd alles met de wil van Allah!
Het kan vragen oproepen wanneer men zegt dat de Profeet de zon heeft gestopt of weer heeft laten opkomen, aangezien dit in werkelijkheid door Allah is verricht. Uiteraard gebeurt niets zonder Zijn wil. Geen blad beweegt of een stofdeeltje zweeft zonder Allah’s toestemming. Het voortdurend onderstrepen van deze waarheid lijkt niet altijd noodzakelijk.
Als we zeggen dat Profeet ʿIsā doden tot leven wekte, water in wijn veranderde, over water liep, of dat Musa met zijn staf de Rode Zee spleet of deze in een slang veranderde, erkennen we dat dit alles met Allah’s toestemming gebeurde. Zo ook werd het stoppen en weer opkomen van de zon door de Profeet verricht met Allah’s toestemming. Het is correct om te zeggen dat de Profeet de zon stopte of weer liet opkomen, omdat profeten begiftigd zijn met de macht om wonderen te verrichten met Allah’s toestemming.
De Profeet heeft deze wonderen inderdaad verricht
De overleveringen dat de Profeet de tijd stil liet staan of terugdraaide zijn allemaal aanvaardbaar. al- Suyūṭī heeft een verhandeling geschreven over deze Hadith, getiteld “Kashf al-Lubs ʿan Ḥadīth Rad al-Shams“. Zijn leerling, Imam Shams al-Dīn Muḥammad al-Ṣālihī al-Shāmī (942) schreef eveneens een verhandeling, “Muzīl al-Lubs ʿan Ḥadīth Rad al-Shams“. In deze verhandelingen wordt diepgaand gediscussieerd en worden alle overleveringsketens van de Hadith uiteengezet, waartegen Imam Ibn Taymiyyah bezwaren heeft geuit in “Minhaj al-Sunnah”. Op al deze bezwaren hebben deze grootmeesters van de Hadith wetenschappen antwoorden gegeven.
[1]
حدثنا محمد بن العلاء حدثنا ابن المبارك عن معمر عن همام بن منبه عن أبي هريرة رضي الله عنه قال قال رسول الله صلى الله عليه وسلم غزا نبي من الأنبياء فقال لقومه لا يتبعني رجل ملك بضع امرأة وهو يريد أن يبني بها ولما يبن بها ولا أحد بنى بيوتا ولم يرفع سقوفها ولا أحد اشترى غنما أو خلفات وهو ينتظر ولادها فغزا فدنا من القرية صلاة العصر أو قريبا من ذلك فقال للشمس إنك مأمورة وأنا مأمور اللهم احبسها علينا فحبست حتى فتح الله عليه فجمع الغنائم فجاءت يعني النار لتأكلها فلم تطعمها فقال إن فيكم غلولا فليبايعني من كل قبيلة رجل فلزقت يد رجل بيده فقال فيكم الغلول فليبايعني قبيلتك فلزقت يد رجلين أو ثلاثة بيده فقال فيكم الغلول فجاءوا برأس مثل رأس بقرة من الذهب فوضعوها فجاءت النار فأكلتها ثم أحل الله لنا الغنائم رأى ضعفنا وعجزنا فأحلها لنا
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 3, Kitāb Farḍ al-Khumus, Bāb Qawl al-Nabī Ṣallā Allāh ʿAlayhi wa-Sallam Uḥillat Lakum al-Ghanā’im (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1136.
[2]
وحدثنا أبو كريب محمد بن العلاء حدثنا ابن المبارك عن معمر ح وحدثنا محمد بن رافع واللفظ له حدثنا عبد الرزاق أخبرنا معمر عن همام بن منبه قال هذا ما حدثنا أبو هريرة عن رسول الله صلى الله عليه وسلم فذكر أحاديث منها وقال رسول الله صلى الله عليه وسلم غزا نبي من الأنبياء فقال لقومه لا يتبعني رجل قد ملك بضع امرأة وهو يريد أن يبني بها ولما يبن ولا آخر قد بنى بنيانا ولما يرفع سقفها ولا آخر قد اشترى غنما أو خلفات وهو منتظر ولادها قال فغزا فأدنى للقرية حين صلاة العصر أو قريبا من ذلك فقال للشمس أنت مأمورة وأنا مأمور اللهم احبسها علي شيئا فحبست عليه حتى فتح الله عليه قال فجمعوا ما غنموا فأقبلت النار لتأكله فأبت أن تطعمه فقال فيكم غلول فليبايعني من كل قبيلة رجل فبايعوه فلصقت يد رجل بيده فقال فيكم الغلول فلتبايعني قبيلتك فبايعته قال فلصقت بيد رجلين أو ثلاثة فقال فيكم الغلول أنتم غللتم قال فأخرجوا له مثل رأس بقرة من ذهب قال فوضعوه في المال وهو بالصعيد فأقبلت النار فأكلته فلم تحل الغنائم لأحد من قبلنا ذلك بأن الله تبارك وتعالى رأى ضعفنا وعجزنا فطيبها لنا
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 3, Kitāb al-Jihād wa al-Siyar, Bāb Taḥlīl al-Ghanā’im li-Hādzihi al-Ummah Khāṣṣah (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1367.
[3]
حدثنا أسود بن عامر أخبرنا أبو بكر عن هشام عن ابن سيرين عن أبي هريرة قال قال رسول الله صلى الله عليه وسلم إن الشمس لم تحبس لبشر إلا ليوشع ليالي سار إلى بيت المقدس
Aḥmad bin Ḥanbal (142 AH), Musnad al-Imām Ahmad, deel 2, Bāqī Musnad al-Mukath-thirīn Musnad Abī Hurayrah Raḍī Allāhu ʿanhu (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, 1993), 325.
[4]
حدثنا به علي بن الحسين أبو عبيد قال: حدثنا فضل بن سهل الأعرج، قال: حدثنا شاذان الأسود بن عامر، قال: حدثنا أبو بكر بن عياش، عن هشام بن حسان، عن ابن سيرين، عن أبي هريرة رضي الله عنه قال: قال رسول الله صلى الله عليه وسلم: ” لم تحتبس الشمس على أحد إلا ليوشع
al-Ṭaḥāwī Abū Jaʾfar Aḥmad ibn Muḥammad ibn Salāma al-Azdī (321 AH), Sharḥ Mushkil al-Āthār, deel 3, Bāb Bayān Mushkil Mā Ruwiya ʿAn Rasūl Allāh ṣallā Allāhu ʿalayhī wa sallam fī Masʾalatihi Allāh ʿAzza wa-Jall an Yuradd al-Shams ʿalayhi Baʿda Ghaybūbatihā wa Radd Allāh ʿAzza wa Jalla Iyyāhā ʿalayh, wa mā Ruawiya ʿanhu Mimmā Yūhamu min Tawahhama Maḍād Dzālik (Beiroet: Muʾassasat al-Risālah, 1994), 95.
[5] Het Boek: 10:12-14 (een eigentijdse verwoording van de Bijbel)
[6]
وروى يونس بن بكير في زيادة المغازي في روايته عن ابن إسحاق : لما أسري برسول الله – صلى الله عليه وسلم – ، وأخبر قومه بالرفقة ، والعلامة التي في العير قالوا : متى تجيء ؟ قال : يوم الأربعاء ، فلما كان ذلك اليوم أشرفت قريش ينظرون ، وقد ولى النهار ، ولم تجئ ؟ فدعا رسول الله – صلى الله عليه وسلم – ، فزيد له في النهار ساعة ، وحبست عليه الشمس .
Aḥmad Ibn Muḥammad Ibn Abī Bakr Ibn ʿAbd Al-Malik Al-Qasṭallānī al-Qutaybī al-Miṣrī (923 AH), al-Mawāhib al-Laduniyyah bi al-Minaḥ al-Muḥammadiyyah, deel 2, Wa Ammā al-Qism al-Thālith, Wa-Huwa Mā Kān Maʿahu Min Ḥīn Wilādatihī Ilā Wafatih (Egypte: Al-Maktabah Al-Tawfīqīyah, g.d.) 260.
[7]
وروى يونس بن بكير في زيادة المغازي في روايته عن ابن إسحاق : لما أسري برسول الله – صلى الله عليه وسلم – ، وأخبر قومه بالرفقة ، والعلامة التي في العير قالوا : متى تجيء ؟ قال : يوم الأربعاء ، فلما كان ذلك اليوم أشرفت قريش ينظرون ، وقد ولى النهار ، ولم تجئ ؟ فدعا رسول الله – صلى الله عليه وسلم – ، فزيد له في النهار ساعة ، وحبست عليه الشمس
al-Qāḍī ʿIyāḍ ibn Mūsá al-Yaḥṣubī al-Maghribī (544 AH), Kitāb al-Shifā’ bi-Taʾrīf Ḥuqūq al-Muṣṭafā, al-Qism al-Awwal fī Taʾẓīm al-ʿAlī al-Aʾlā li-Qadr Hādzā al-Nabī al-Muṣṭafā Ṣallā Allāhu ʿAlayhi Wa-Sallam Qawlān wa Fiʾlān, deel 1, al-Bāb al-Rābiʾ fīmā Aẓhara hu Allāh Taʿālá ʿalā Yadayhi min al-Muʿjizāt wa-Sharrafahu Bihī min al-Khaṣāʾiṣ wa-al-Karāmāt, al-Faṣl al-Thānī ʿAshar Inshaqāq al-Qamar al-Ḥabs al-Shams (Beiroet: Dar al- Fikr, 2002), 294.
[8]
حدثنا علي بن سعيد قال : حدثنا أحمد بن عبد الرحمن بن المفضل الحراني قال : حدثنا الوليد بن عبد الواحد التميمي قال : حدثنا معقل بن عبيد الله ، عن أبي الزبير ، عن جابر : ” أن رسول الله صلى الله عليه وسلم أمر الشمس فتأخرت ساعة من نهار ” . لم يرو هذا الحديث عن معقل إلا الوليد ، تفرد به : أحمد بن عبد الرحمن ، ولم يروه عن أبي الزبير إلا معقل “
Abū al-Qāsim Sulaymān bin Aḥmad bin Ayyūb al-Ṭabarānī (360 AH), al-Muʾjam al-Awsaṭ, deel 5, Bāb al-ʿAyn min Ismuhu ʿAlī, ʿAlī ibn Saʿīd ibn Bashīr al-Rāzī (Riyad, Maktaba Al-Maarif, 1985), 33.
[9]
(والثانية) «صبيحة الإسراء حين انتظر العير التي أخبر بوصولها مع شروق الشمس» ذكره يونس بن بكير في زيادته على سيرة ابن إسحاق (قلت) ، وروى الطبراني في معجمه الأوسط بإسناد حسن عن جابر «أن رسول الله – صلى الله عليه وسلم – أمر الشمس فتأخرت ساعة من نهار»
Abū al-Faḍl Zayn al-Dīn ʿAbd al-Raḥīm ibn al-Ḥusayn ibn ʿAbd al-Raḥmān ibn Abī Bakr ibn Ibrāhīm al-ʿIrāqī ( 806 AH), Ṭarḥ al-Tathrīb fī Sharḥ al-Taqrīb, deel 7, Bāb al-Ghanīmah wa-al-Nafl, Ḥadīth Lam Tuḥalli al-Ghanāʾim Liman Qablanā (Egypte: Miṣrīyah al-qadīmah, g.d.) 247.
[10]
لكن وقع في ” الأوسط للطبراني ” من حديث جابر ” أن النبي صلى الله عليه وسلم أمر الشمس فتأخرت ساعة من نهار ” وإسناده حسن ، ووجه الجمع أن الحصر محمول على ما مضى للأنبياء قبل نبينا صلى الله عليه وسلم فلم تحبس الشمس إلا ليوشع وليس فيه نفي أنها تحبس بعد ذلك لنبينا صلى الله عليه وسلم
Aḥmad bin ʿAlī bin Ḥajar al-Asqalānī (852 AH), Fatḥ al-Bārī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 6, Kitāb Farḍ al-Khumus, Bāb Qawl al-Nabī Ṣallā Allāh ʿAlayhi wa-Sallam Uḥillat Lakum al-Ghanā’im (Caïro: Dar al-Rayyan lil-Turath, 1986), 255.
[11]
وأخرج الطبراني بسند حسن عن جابر أن النبي صلى الله عليه وسلم أمر الشمس فتأخرت ساعة من نهار
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), al-Khaṣā’iṣ al-Kubrā, deel 2, Dzikr Muʿjizātih ṣallā Allāhu ʿalayhī wa sallam fī Anwāʿ al-Jamadāt (Beiroet, Dar al- Kotob Al-Ilmiyah, 2017), 137.
[12]
حدثنا إسماعيل بن الحسن الخفاف ، ثنا أحمد بن صالح ، ثنا محمد بن أبي فديك ، أخبرني محمد بن موسى الفطري ، عن عون بن محمد ، عن أم جعفر ، عن أسماء بنت عميس ، أن رسول الله صلى الله عليه وسلم صلى الظهر بالصهباء ، ثم أرسل عليا في حاجة ، فرجع وقد صلى النبي صلى الله عليه وسلم العصر ، فوضع النبي صلى الله عليه وسلم رأسه في حجر علي فنام ، فلم يحركه حتى غابت الشمس ، فقال النبي صلى الله عليه وسلم : ” اللهم إن عبدك عليا احتبس بنفسه على نبيه فرد عليه الشمس ” قالت : فطلعت عليه الشمس حتى رفعت على الجبال وعلى الأرض ، وقام علي فتوضأ وصلى العصر ، ثم غابت وذلك بالصهباء
Abū al-Qāsim Sulaymān bin Aḥmad bin Ayyūb al-Ṭabarānī (360), al-Muʾjam al-Kabīr, deel 24, Bāb al-ʿAyn min Ismuhu ʿAlī, ʿAlī ibn Saʿīd ibn Bashīr al-Rāzī (Egypte, Maktaba Ibn Taymiyyah, 1994), 144.
[13]
حدثنا الحسين بن إسحاق التستري، ثنا عثمان بن أبي شيبة، ح وحدثنا عبيد بن غنام، ثنا أبو بكر بن أبي شيبة، قالا: ثنا عبيد الله بن موسى، عن فضيل بن مرزوق، عن إبراهيم بن الحسن، عن فاطمة بنت حسين ، عن أسماء بنت عميس، قالت: كان رسول الله صلى الله عليه وسلم يوحى إليه ورأسه في حجر علي، فلم يصل العصر حتى غربت الشمس فقال رسول الله صلى الله عليه وسلم: «اللهم إن عليا كان في طاعتك وطاعة رسولك فاردد عليه الشمس» قالت أسماء: «فرأيتها غربت ورأيتها طلعت بعدما غربت» واللفظ لحديث عثمان
Abū al-Qāsim Sulaymān bin Aḥmad bin Ayyūb al-Ṭabarānī (360), al-Muʾjam al-Kabīr, deel 24, Bāb al-ʿAyn min Ismuhu ʿAlī, ʿAlī ibn Saʿīd ibn Bashīr al-Rāzī (Egypte, Maktaba Ibn Taymiyyah, 1994), 147.
[14]
حدثنا أبو أمية، قال: حدثنا عبيد الله بن موسى العبسي، قال: حدثنا الفضيل بن مرزوق، عن إبراهيم بن الحسن، عن فاطمة بنت الحسين، عن أسماء ابنة عميس، قالت: كان رسول الله صلى الله عليه وسلم يوحى إليه ورأسه في حجر علي فلم يصل العصر حتى غربت الشمس , فقال رسول الله صلى الله عليه وسلم: ” صليت يا علي؟ ” قال: لا، فقال رسول الله صلى الله عليه وسلم: ” اللهم إنه كان في طاعتك وطاعة رسولك فاردد عليه الشمس “، قالت أسماء: فرأيتها غربت , ثم رأيتها طلعت بعدما غربت
al-Ṭaḥāwī Abū Jaʿfar Aḥmad ibn Muḥammad ibn Salāma al-Azdī (321 AH), Sharḥ Mushkil al-Āthār, deel 3, Bāb Bayān Mushkil Mā Ruwiya ʿAn Rasūl Allāh ṣallā Allāhu ʿalayhī wa sallam fī Masʾalatihi Allāh ʿAzza wa-Jall an Yuradd al-Shams ʿalayhi Baʿda Ghaybūbatihā wa Radd Allāh ʿAzza wa Jalla Iyyāhā ʿalayh, wa mā Ruawiya ʿanhu Mimmā Yūhamu min Tawahhama Maḍād Dzālik (Beiroet: Muʾassasat al-Risālah, 1994), 92.
[15]
قال أبو جعفر: وكل هذه الأحاديث من علامات النبوة , وقد حكى لي علي بن عبد الرحمن بن المغيرة عن أحمد بن صالح أنه كان يقول: لا ينبغي لمن كان سبيله العلم التخلف عن حفظ حديث أسماء الذي رواه لنا عنه ; لأنه من أجل علامات النبوة. قال أبو جعفر: وهو كما قال
al-Ṭaḥāwī Abū Jaʿfar Aḥmad ibn Muḥammad ibn Salāma al-Azdī (321 AH), Sharḥ Mushkil al-Āthār, deel 3, Bāb Bayān Mushkil Mā Ruwiya ʿAn Rasūl Allāh ṣallā Allāhu ʿalayhī wa sallam fī Masʾalatihi Allāh ʿAzza wa-Jall an Yuradd al-Shams ʿalayhi Baʿda Ghaybūbatihā wa Radd Allāh ʿAzza wa Jalla Iyyāhā ʿalayh, wa mā Ruawiya ʿanhu Mimmā Yūhamu min Tawahhama Maḍād Dzālik (Beiroet: Muʾassasat al-Risālah, 1994), 96-7.
[16]
وحكى الطحاوي أن أحمد بن صالح كان يقول : لا ينبغي لمن سبيله العلم التخلف عن حفظ حديث أسماء ، لأنه من علامات النبوة
al-Qāḍī ʿIyāḍ ibn Mūsá al-Yaḥṣubī al-Maghribī (544 AH), Kitāb al-Shifā’ bi-Taʾrīf Ḥuqūq al-Muṣṭafā, al-Qism al-Awwal fī Taʾẓīm al-ʿAlī al-Aʾlā li-Qadr Hādzā al-Nabī al-Muṣṭafā Ṣallā Allāhu ʿAlayhi Wa-Sallam Qawlān wa Fiʾlān, deel 1, al-Bāb al-Rābiʾ fīmā Aẓhara hu Allāh Taʿālá ʿalā Yadayhi min al-Muʿjizāt wa-Sharrafahu Bihī min al-Khaṣāʾiṣ wa-al-Karāmāt, al-Faṣl al-Thānī ʿAshar Inshaqāq al-Qamar al-Ḥabs al-Shams (Beiroet: Dar al- Fikr, 2002), 294.
[17]
قد ذكره طائفة، كالطحاوي، والقاضي عياض، وغيرهما، وعدوا ذلك من معجزات النبي صلى الله عليه وسلم. لكن المحققون من أهل العلم والمعرفة بالحديث يعلمون أن هذا الحديث كذب موضوع، كما ذكره ابن الجوزي في كتاب الموضوعات… قال أبو الفرج وهذا حديث موضوع بلا شك
Taqī al-Dīn Abū al-ʿAbbās Aḥmad Ibn ʿAbd Al-Ḥalīm Ibn Taymiyyah Al-Ḥarrānī (728 AH) deel 8, al-Manhaj al-Rābiʾ fī al-Adillah al-Dāllah ʿalá ʾImāmah ʿAlī al-Mustanbiṭah min Aḥwālih, Faslu Qāla al-Rāfiḍī al-Tāsiʾ Ḥadīth Radd al-Shams li-ʿAlī Raḍī Allāhu ʿanhu wa-al-Radd ʿalayhi (Saoedi-Arabië, Jamaat Al-Imam Mohammad bin Saud Al-Islamiyah, 1986), 165.
[18]
والإسناد الأول رواه الفطري، عن عون، عن أمه، عن أسماء بنت عميس. وعون وأمه ليسا ممن يعرف حفظهم وعدالتهم، ولا من المعروفين بنقل العلم، ولا يحتج بحديثهم في أهون الأشياء، فكيف في مثل هذا؟ ولا فيه سماع المرأة من أسماء بنت عميس، فلعلها سمعت من يحكيه عن أسماء فذكرته
Taqī al-Dīn Abū al-ʿAbbās Aḥmad Ibn ʿAbd Al-Ḥalīm Ibn Taymiyyah Al-Ḥarrānī (728 AH), Minhāj as-Sunnah an-Nabawiyyah, deel 8, al-Manhaj al-Rābiʾ fī al-Adillah al-Dāllah ʿalá ʾImāmah ʿAlī al-Mustanbiṭah min Aḥwālih, Faslu Qāla al-Rāfiḍī al-Tāsiʾ Ḥadīth Radd al-Shams li-ʿAlī Raḍī Allāhu ʿanhu wa-al-Radd ʿalayhi (Saoedi-Arabië, Jamaat Al-Imam Mohammad bin Saud Al-Islamiyah, 1986), 177-8
[19]
( ق) : أم عون بنت محمد بن جعفر بن أبي طالب القرشية الهاشمية ، ويقال : أم جعفر ، وهي زوجة محمد ابن الحنفية ، ووالدة عون بن محمد ابن الحنفية . روت عن : جدتها أسماء بنت عميس ( ق ) . روى عنها : ابنها عون بن محمد ابن الحنفية، وأم عيسى الجزار ( ق ) ، ويقال : أم عيسى الخزاعية . روى لها ابن ماجه ، وقد وقع لنا حديثها بعلو
Jamāl al-Dīn Abū al-Ḥajjāj Yūsuf ibn al-Zakī ʻAbd al-Raḥmān ibn Yūsuf ibn ʻAbd al-Malik ibn Yūsuf al-Kalbī al-Quḍā’ī al-Mizzī (742 AH), Tahzīb al-Kamāl fī Asmāʾ al-Rijāl, deel 33, Bāb al-Kunnā min Kitāb al-Nisā, Umm ʿAwn bint Muḥammad ibn Jaʿfar ibn Abī Ṭālib al-Qurashiyyah al-Hāshimiyyah (Beiroet, Muassasat al-Risālah, 1983), 349.
[20]
قال أبو جعفر: فاحتجنا أن نعلم من محمد بن موسى المذكور في إسناد هذا الحديث، فإذا هو محمد بن موسى المدني المعروف بالفطري وهو محمود في روايته واحتجنا أن نعلم من عون بن محمد المذكور فيه فإذا هو عون بن محمد بن علي بن أبي طالب واحتجنا أن نعلم من أمه التي روى عنها هذا الحديث فإذا هي أم جعفر ابنة محمد بن جعفر بن أبي طالب.
al-Ṭaḥāwī Abū Jaʾfar Aḥmad ibn Muḥammad ibn Salāma al-Azdī (321 AH), Sharḥ Mushkil al-Āthār, deel 3, Bāb Bayān Mushkil Mā Ruwiya ʿAn Rasūl Allāh ṣallā Allāhu ʿalayhī wa sallam fī Masʾalatihi Allāh ʿAzza wa-Jall an Yuradd al-Shams ʿalayhi Baʿda Ghaybūbatihā wa Radd Allāh ʿAzza wa Jalla Iyyāhā ʿalayh, wa mā Ruawiya ʿanhu Mimmā Yūhamu min Tawahhama Maḍād Dzālik (Beiroet: Muʾassasat al-Risālah, 1994), 96.
[21]
٨٧٥٠- أم عون بنت محمد ابن جعفر ابن أبي طالب ويقال لها أم جعفر مقبولة من الثالثة ق
Aḥmad bin ʿAlī bin Ḥajar al-Asqalānī (852 AH), al- Taqrīb al- Tahzīb, al-Kunnā min al-Nisā (Beiroet: Dar- al- Rasheed , 1986) 757.
[22]
عون بن محمد بن علي بن أبي طالب الهاشمي عن أبيه عن جده روى عنه محمد بن موسى وعبد الملك بن أبي عياش
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), al-Tārīkh al-Kabīr, deel 7, Bāb al-ʿAyn, 81: ʿAwn ibn Muḥammad ibn ʿAlī ibn Abī Ṭālib al-Hāshimī. (India: Dairatul Maarifil Osmania, g.d. ), 16.
[23]
وأما الإسناد الثاني فمداره على فضيل بن مرزوق، وهو معروف بالخطأ على الثقات، وإن كان لا يتعمد الكذب. قال فيه ابن حبان: يخطئ على الثقات، ويروي عن عطية الموضوعات. وقال فيه أبو حاتم الرازي: لا يحتج به. وقال فيه يحيى بن معين مرة: هو ضعيف
Taqī al-Dīn Abū al-ʿAbbās Aḥmad Ibn ʿAbd Al-Ḥalīm Ibn Taymiyyah Al-Ḥarrānī (728 AH), Minhāj as-Sunnah an-Nabawiyyah, deel 8, al-Manhaj al-Rābiʾ fī al-Adillah al-Dāllah ʿalá ʾImāmah ʿAlī al-Mustanbiṭah min Aḥwālih, Faslu Qāla al-Rāfiḍī al-Tāsiʾ Ḥadīth Radd al-Shams li-ʿAlī Raḍī Allāhu ʿanhu wa-al-Radd ʿalayhi (Saoedi-Arabië, Jamaat Al-Imam Mohammad bin Saud Al-Islamiyah, 1986), 178
[24]
٩٩٧ – فضيل بن مرزوق
Taqī al-Dīn Abū al-ʿAbbās Aḥmad Ibn ʿAbd Al-Ḥalīm Ibn Taymiyyah Al-Ḥarrānī (728 AH), Minhāj as-Sunnah an-Nabawiyyah, deel 8, al-Manhaj al-Rābiʾ fī al-Adillah al-Dāllah ʿalá ʾImāmah ʿAlī al-Mustanbiṭah min Aḥwālih, Faslu Qāla al-Rāfiḍī al-Tāsiʾ Ḥadīth Radd al-Shams li-ʿAlī Raḍī Allāhu ʿanhu wa-al-Radd ʿalayhi (Saoedi-Arabië, Jamaat Al-Imam Mohammad bin Saud Al-Islamiyah, 1986), 178
[25]
فضيل بْن مرزوق الرؤاسي قَالَه العكلي وقال ابن مبارك العتري سَمِعَ عطية بْن سعد وأبا إِسْحَاق، الكوفِي
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), al-Tārīkh al-Kabīr, deel 7, Bāb al-Fā’, 547: Fuḍayl bin Marzūq, al-Ruāsi (India: Dairatul Maarifil Osmania, g.d. ), 122.
[26]
ولفضيل أحاديث حسان وأرجو أن لا بأس به
Abū Aḥmad Ibn ʿAdī al-Jurjānī (365 AH), al-Kāmil fī Ḍuʿafāʾ al-Rijāl, deel 7, 565- Fuḍayl ibn Marzūq (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1997), 129.
[27]
فضيل بن مرزوق الاغر الرؤاسى كوفي روى عن أبي إسحاق الهمداني وعدى بن ثابت وشقيق بن عقبة وعطية العوفى روى عنه سفيان الثوري وأبو نعيم وقبيصة وعبد الله بن صالح بن مسلم العجلى والحسن بن عطية وعلي بن الجعد سمعت أبي يقول ذلك، نا عبد الرحمن أنا أبو بكر بن أبي خيثمة فيما كتب إلي قال نا المثنى بن معاذ قال نا ابى قال سألت سفيان يعنى الثوري عن فضيل بن مرزوق فقال ثقة (نا علي بن أبي طاهر فيما كتب إلي نا أبو بكر الأثرم قال قلت لأبي عبد الله أحمد بن حنبل فضيل بن مرزوق؟ فقال لا أعلم إلا خيرا – ١) ، نا عبد الرحمن أنا أبو بكر بن أبي خيثمة فيما كتب إلي قال سمعت يحيى بن معين يقول فضيل بن مرزوق ثقة
Abū Muḥammad ʿAbd al-Raḥmān ibn Abī Ḥātim Muḥammad ibn Idrīs ibn al-Mundzir al-Tamīmī al-Ḥanẓalī al-Rāzī (327 AH), al-Jarḥ wa al-Taʿdīl, deel 7, Bāb Tasmīyah Man Rawā ʿAnhu al-ʿAlam Mimman Ibtadā Hurūf Ismihi ʿAlá al-Fā al-Fuḍayl (India: Dairatul Maarifil Osmania, 1952), 75.
[28]
قال معاذ بن معاذ سألت الثوري عنه فقال ثقة وقال الحسن بن علي الحلواني سمعت الشافعي يقول سمعت ابن عيينة يقول فضيل بن مرزوق ثقة وقال ابن أبي خيثمة عن ابن معين ثقة وقال عبد الخالق بن منصور عن ابن معين صالح الحديث … وقال أحمد لا أعلم إلا خيرا وقال ابن أبي حاتم عن أبيه صالح الحديث صدوق يهم كثيرا يكتب حديثه
Shihāb al-Dīn Abū al-Faḍl Aḥmad ibn ʿAlī ibn Ḥijr al-ʿAsqalānī (852 AH), Tahdzīb al-Tahdzīb, deel 8, Man Ismuhu Fuḍayl (India: Dairatul Maarifil Osmania, 1907-1909 ), 299.
[29]
وفضيل بن مرزوق ثقة وسط خرج له مسلم دون البخارى
Zayn al-Dīn Abū al-Faraj ʿAbd al-Raḥmān ibn Shihāb al-Dīn ibn Aḥmad ibn Rajab al-Ḥanbalī al-Baghdādī (795 AH), Jāmiʿ al-ʿUlūm wa al-Ḥikam fī Sharḥ Khamsīn Ḥadīthan min Jawāmiʿ al-Kalim, deel 1, al-Ḥadīth al-ʿĀshir (Egypte, Dār al-Salām li-ʾl-Ṭībāʿa wa al-Nashr wa al-Tawzī, 2004), 273.
[30]
فضيل بن مرزوق، فإنه من رجال مسلم، والأكثرون على توثيقه، فقد وثقه سفيان الثوري، وابن معين، في أصح الروايات عنه، والعجلي، ويعقوب بن سفيان، وابن خراش، وقال أحمد: لا أعلم إلا خيرا، وقال البخاري: مقارب الحديث، ووثقه مسلم، حيث احتج به في “صحيحه”، وقال ابن عدي: أرجو أنه لا بأس به، وقال ابن رجب: وفضيل بن مرزوق ثقة وسط، خرج له مسلم دون البخاري
Muḥammad ibn ʿAlī ibn Ādam ibn Mūsā al-Itiyūbī al-Wallawī (1442 AH), Al-Baḥr al-Muḥīṭ al-Thajjāj fī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Imām Muslim ibn al-Ḥajjāj, deel 19, Kitāb al-Zakāh, Bāb Bayān Qubūl Allāh Subḥānahu waTaʿālā, al-Ṣadaqah min al-Kasb al-Ṭayyib, wa-Tarbiyatah Lihā (Saoedi-Arabië, Dar Ibn al-Jawzi, 2005-2015), 397.
[31]
لكن وقع في ” الأوسط للطبراني ” من حديث جابر ” أن النبي صلى الله عليه وسلم أمر الشمس فتأخرت ساعة من نهار ” وإسناده حسن ، ووجه الجمع أن الحصر محمول على ما مضى للأنبياء قبل نبينا صلى الله عليه وسلم فلم تحبس الشمس إلا ليوشع وليس فيه نفي أنها تحبس بعد ذلك لنبينا صلى الله عليه وسلم . وروى الطحاوي والطبراني في ” الكبير ” والحاكم والبيهقي في ” الدلائل ، عن أسماء بنت عميس أنه صلى الله عليه وسلم دعا لما نام على ركبة علي ففاتته صلاة العصر فردت الشمس حتى صلى علي ثم غربت ، وهذا أبلغ في المعجزة وقد أخطأ ابن الجوزي بإيراده له في ” الموضوعات ، وكذا ابن تيمية في ” كتاب الرد على الروافض ” في زعم وضعه والله أعلم
Aḥmad bin ʿAlī bin Ḥajar al-Asqalānī (852 AH), Fatḥ al-Bārī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 6, Kitāb Farḍ al-Khumus, Bāb Qawl al-Nabī Ṣallā Allāh ʿAlayhi wa-Sallam Uḥillat Lakum al-Ghanā’im (Caïro: Dar al-Rayyan lil-Turath, 1986), 255.
[32]
قلت: أخرجه ابن منده وابن شاهين من حديث أسماء بنت عميس، وابن مردويه من حديث أبي هريرة، وإسنادهما حسن، وممن صححه الطحاوي والقاضي عياض. وقد ادعى ابن الجوزي أنه موضوع فأخطأ كما بينته في مختصر الموضوعات وفي التعقبات، انتهى
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), al-Durar al-Muntathirah fī al-Aḥādīth al-Mushtahirah, deel 2, Faṣl fī Ashyā Lam Tadkhul fī al-Ḥurūf (Riyadh: Imadat Shu’un al-Maktabat, g.d.), 222.
[32]
أخرج ابن مندة وابن شاهين والطبراني بأسانيد بعضها على شرط الصحيح عن أسماء بنت عميس قالت كان رسول الله صلى الله عليه وسلم يوحى إليه في حجر علي فلم يصل العصر حتى غربت الشمس فقال رسول الله صلى الله عليه وسلم (اللهم إنه كان في طاعتك وطاعة رسولك فاردد الشمس) قالت أسماء فرأيتها غربت ثم رأيتها طلعت بعد ما غربت وفي لفظ للطبراني فطلعت عليه الشمس حتى وقفت على الجبال وعلى الأرض وقام علي فتوضأ وصلى العصر ثم غابت وذلك بالصهباء وأخرج ابن مردويه عن أبي هريرة قال نام رسول الله صلى الله عليه وسلم ورأسه في حجر علي ولم يكن صلى العصر حتى غربت الشمس فلما قام النبي صلى الله عليه وسلم دعا له فردت عليه الشمس حتى صلى ثم غابت ثانية وأخرج الطبراني بسند حسن عن جابر أن النبي صلى الله عليه وسلم أمر الشمس فتأخرت ساعة من نهار
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), al-Khaṣā’iṣ al-Kubrā, deel 2, Dzikr Muʿjizātih ṣallā Allāhu ʿalayhī wa sallam fī Anwāʿ al-Jamadāt (Beiroet, Dar al- Kotob Al-Ilmiyah, 2017), 137.
[33]
قال : ويقال : إن الذي حبست عليه الشمس يوشع بن نون قال القاضي – رضي الله عنه – : وقد روي أن نبينا صلى الله عليه وسلم حبست له الشمس مرتين : إحداهما يوم الخندق حين شغلوا عن صلاة العصر حتى غربت فردها الله عليه حتى صلى العصر ، ذكر ذلك الطحاوي ، وقال : رواته ثقات
Abū Zakarīyā Muḥyi al-Dīn bin Sharaf al-Nawawī (676 AH), Sharḥ al-Nawawī ʿalā Muslim, deel 12, Kitāb Al-Jihād Wa al-Sīyar, Bāb Taḥlīl al-Ghanā’im Li Hādhihi Al-Ummah Khāṣṣah (Beiroet, Dar Ihya al-Turath al-Arabi), 109.
[34]
قال القاضي عياض، وقد روي «أن نبينا محمدا – صلى الله عليه وسلم – حبست له الشمس مرتين إحداهما يوم الخندق حين شغلوا عن صلاة العصر حتى غربت الشمس فردها الله تعالى عليه حتى صلى العصر» ذكر ذلك الطحاوي وقال رواته ثقات (والثانية) «صبيحة الإسراء حين انتظر العير التي أخبر بوصولها مع شروق الشمس» ذكره يونس بن بكير في زيادته على سيرة ابن إسحاق (قلت) ، وروى الطبراني في معجمه الأوسط بإسناد حسن عن جابر «أن رسول الله – صلى الله عليه وسلم – أمر الشمس فتأخرت ساعة من نهار» ، وروى الطبراني في معجمه الكبير بإسناد حسن أيضا عن أسماء بنت عميس «أن رسول الله – صلى الله عليه وسلم – صلى الظهر بالصهباء ثم أرسل عليا في حاجة فرجع، وقد صلى النبي – صلى الله عليه وسلم – العصر فوضع النبي – صلى الله عليه وسلم – رأسه في حجر علي فنام فلم يحركه حتى غابت الشمس فقال النبي – صلى الله عليه وسلم – اللهم إن عبدك عليا احتبس بنفسه على نبيه فرد عليه الشمس قالت أسماء فطلعت عليه الشمس حتى وقفت على الجبال وعلى الأرض، وقام علي فتوضأ، وصلى العصر ثم غابت، وذلك بالصهباء» ، وفي لفظ آخر «كان رسول الله – صلى الله عليه وسلم – إذا نزل عليه الوحي يكاد يغشى عليه فأنزل الله عليه يوما، وهو في حجر علي فقال له رسول الله – صلى الله عليه وسلم – صليت العصر؟ فقال لا يا رسول الله، فدعا الله فرد عليه الشمس حتى صلى العصر قالت فرأيت الشمس طلعت بعد ما غابت حين ردت حتى صلى العصر
Abū al-Faḍl Zayn al-Dīn ʿAbd al-Raḥīm ibn al-Ḥusayn ibn ʿAbd al-Raḥmān ibn Abī Bakr ibn Ibrāhīm al-ʿIrāqī ( 806 AH), Ṭarḥ al-Tathrīb fī Sharḥ al-Taqrīb, deel 7, Bāb al-Ghanīmah wa-al-Nafl, Ḥadīth Lam Tuḥalli al-Ghanāʾim Liman Qablanā (Egypte: Miṣrīyah al-qadīmah, g.d.) 247.