De Hanafi wetschool is een van de vier voornaamste wetscholen binnen de islamitische jurisprudentie en onderscheidt zich als de oudste onder hen. Met zijn uitgebreide aanhang over de hele wereld heeft deze school een fundamentele rol gespeeld in de vormgeving van de islamitische wetgeving door de eeuwen heen. Aan de basis van deze invloedrijke rechtsschool staat Imam Abū Ḥanīfah, wiens baanbrekende inzichten en methodologische benaderingen een onuitwisbare stempel hebben gedrukt op de islamitische rechtsgeleerdheid.
Inhoud
- 1 Zijn geboorte, naam en familieafkomst
- 2 Zijn kunya “Abū Ḥanīfah”
- 3 Zijn eretitel al-Imām al-Aʾẓam
- 4 Waarde van de titel ‘imam’
- 5 Zijn beroep
- 6 Zijn uiterlijk en voorkomen
- 7 Imam Abū Ḥanīfā heeft metgezellen van de Profeet ontmoet
- 8 Geen twijfel: De imam ontmoette Anas bin Mālik
- 9 Imam Abū Ḥanīfah: de voorspelling van de Profeet
- 10 De plejaden zijn 440 lichtjaar verwijderd
- 11 Niet de Arabieren, maar de Perziërs
- 12 De leraren van Imam Abū Ḥanīfah
- 13 De studenten van Imam Abū Ḥanīfah
- 14 Het documenteren van de rechtsschool van Abū Ḥanīfāh:
- 15 Omgaan met meningsverschillen
- 16 De reden van het overlijden van Imam Abū Ḥanīfah
- 17 Een drinkbeker met gif
- 18 De datum van zijn overlijden
Zijn geboorte, naam en familieafkomst
De geboortenaam van Imam Abū Ḥanīfah was al-Nuʾmān bin (de zoon van) Thābit bin (de zoon van) Zūṭā. Over zijn geboortejaar zijn er verschillende overleveringen bekend. Volgens de meeste historici werd hij geboren in het jaar 80 Anno Hijrī tijdens het bewind van de Omajjadische kalief Malik bin Marwān (86 AH).
Volgens zijn kleinzoon Ismāʿīl bin Ḥammād werd Imam Abū Ḥanīfah geboren in het jaar 80 Anno Hijrī (699 na Chr.) in de bekende stad Koefa van Irak. Over zijn familieachtergrond is bekend dat Thābit, de vader van Imam Abū Ḥanīfah, afkomstig was uit Perzië. Thābit had het voorrecht als kind gebracht te worden bij de eerbiedwaardige ʿAlī bin Abī Ṭālib -moge Allah zijn gezicht veredelen-. Tijdens deze ontmoeting bad de eerbiedwaardige ʿAlī voor zegeningen voor hem en zijn nageslacht. [2]
En zo werd deze zegening werkelijkheid. Allah heeft Abū Ḥanīfah gezegend met een zegen die geen grenzen kent en geen einde heeft. Bovendien heeft Hij zijn volgelingen gezegend, wat heeft geresulteerd in hun wijdverspreide aanwezigheid over alle landen van de wereld, die zijn rechtsschool volgen. [3]
Zijn kunya “Abū Ḥanīfah”
De kunya van de imam is “Abū Ḥanīfah”. Een kunya verbindt de naam van een kind met die van de vader of moeder, maar kan ook je naam koppelen aan iets waarvan je houdt, wat je kenmerkt, of je idealen weerspiegelt. Er zijn meerdere verklaringen voor waarom de imam Abū Ḥanīfah wordt genoemd.
Eén van de betekenissen van ‘Ḥanīfah’ is ‘zuiver’. Allah de Verhevene heeft in de Koran gezegd: “Millata Ibrāhīma Ḥanīfā” (de religie van Ibrāhīm was zuiver). In deze context staat Abū Ḥanīfah letterlijk voor ‘vader van het zuivere geloof’.
Dit was kenmerkend voor de imam, omdat hij een toegewijde dienaar van het zuivere geloof was, volledig afgezonderd van valsheid. Zijn devotie en aanbidding waren immers wijdverbreid bekend. Bovendien heeft hij de ‘sharia’ van het zuivere geloof, de islam, gedocumenteerd, geordend en duidelijk uiteengezet. In deze context wordt hij gezien als de patriarch die het zuivere geloof geordend heeft.
Een andere verklaring is dat Ḥanīf in het Iraakse dialect ‘inktpot’ betekent, vanwege zijn bezigheid met inkt. Degenen die in de bijeenkomst van de imam zaten, hadden altijd een pen en inktpot bij zich om de kennis van de imam te ordenen. Ze ordenden zoveel kennis dat dit de reden werd voor zijn kunya.
En degenen die beweren dat Ḥanīfah de naam van zijn dochter was en dat dit de reden is voor zijn kunya ‘Abu Ḥanīfah’, worden door vele geleerden weerlegd, aangezien bekend is dat hij slechts één zoon had, genaamd Ḥammād. [4]
Zijn eretitel al-Imām al-Aʾẓam
Imam Abū Ḥanīfah heeft vele eretitels van de geleerden ontvangen, maar de titel die algemeen voor hem wordt gebruikt, is al-Imām al-Aʾẓam, oftewel de Grootste Imam.
Het is echter een feit dat we tegenwoordig te makkelijk met eretitels strooien. Naarmate we verder verwijderd raken van het tijdperk van ware geleerdheid, lijken de toegekende titels steeds groter te worden. Eerst werd iemand snel een “ʿAllamah” (grootgeleerde) genoemd, maar vandaag de dag wordt iemand al gauw een moefti genoemd, een rechtsgeleerde die bevoegd is bindende religieuze adviezen te geven.
Door deze inflatie van titels is de waarde ervan verloren gegaan, waardoor zelfs de leken elkaar deze titels toekennen. Moeten dan nu de leken kwalijk genomen worden voor deze oneerbiedigheid, of de geleerden die deze trend hebben veroorzaakt?
Elke titel, hoe groot ook, lijkt tegenwoordig niets meer voor te stellen. De titel van imam lijkt in deze tijd minder gewicht te dragen. Hiermee doelen we niet op een voorganger van het gebed, aangezien die ook imam wordt genoemd. We hebben het over een geleerde die de titel imam draagt. Wat is de waarde van de titel “imam” nu eigenlijk?
Waarde van de titel ‘imam’
In feite is geen enkele titel hoger dan die van imam, behalve het profeetschap. Elke andere eretitel staat lager dan die van imam. Een imam heeft volgelingen en wordt door velen gevolgd. Men streeft ernaar hem te evenaren, maar dat is haast onmogelijk. Imam Abū Ḥanīfah werd niet slechts als een imam gezien; hij was de Grootse Imam en dus ook de imam van de imams.
Tijdens de bijeenkomsten van Imam Abū Ḥanīfah verzamelden zich veertig inktkokers, waarvan elke eigenaar een absolute Mujtahid was. Dat zijn personen die de autoriteit hebben om onafhankelijke juridische beslissingen te nemen, gebaseerd op hun eigen onderzoek. Als zij de imamtitel zouden claimen, dan zou deze zeker aan hen hun gegeven worden. Echter, zij beschouwden zichzelf als minder in de aanwezigheid van Imam Abū Ḥanīfah.
Wat betreft Imam Abu Ḥanīfah als imam onder de vier imams, dan was hij de eerste van de vier. Als het gaat om wie de meeste kennis had van de islamitische jurisprudentie, dan zeggen de getuigenissen van de andere imams dat dat zonder enige twijfel Imam Abū Ḥanīfah was. [5]
Zijn beroep
Imam Abū Ḥanīfah was een handelaar. Hiermee volgde hij de Soenna van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-. Hij handelde in zijden stoffen en zijn winkel was bekend in Dar ʿAmr bin Ḥurayth in Koefa. Door het naleven van de handelswetten heeft hij een lichtend voorbeeld gesteld voor alle handelaren tot aan de Dag des Oordeels. [6]
Zijn uiterlijk en voorkomen
Imam Abu Yūsuf (182 AH) omschreef Imam Abu Ḥanīfah met de volgende woorden: “Hij was één van de mooiste mensen qua uiterlijk, buitengewoon welbespraakt, bezat een uiterst aangename stem, en in argumentatie over elk onderwerp was hij ongeëvenaard.”
ʿUmar bin Ḥammād (AH ?), zijn kleinzoon, merkte op: “Abū Ḥanīfah was lang en had een donkere huidskleur.”
Imam Ḥammād (176 AH), de zoon van Abū Ḥanīfah, deelde mee: “Mijn vader was erg knap, had een voortreffelijke houding, sprak enkel wanneer het nodig was en hield zich afzijdig van dat wat hem niet betrof.”
Imam Ibn al-Mubārak (181 AH) voegde eraan toe: “Hij had een bekoorlijk gezicht en droeg mooie kledij.” [7]
Imam Abū Nuʿaym al-Faḍl ibn Dukayn (219 AH) zei: “Abū Ḥanīfā had een knap gezicht en een mooie baard, en hij droeg mooie kleding.” [8]
Imam ʿAbd al-Wahhāb ibn Ziyād (308 AH) zei: “Ik zag Abū Ḥanīfā in Koefa, en hij had een lange zwarte op. [9]
Imam ʿAli bin ʿAbd al-Raḥmān bin Muḥammad bin al-Mughīrah al-Kūfī (272 AH) in Egypte zei: “Ik hoorde mijn vader zeggen: ‘Ik zag een oudere man in de moskee van Koefa die mensen van fatwa’s voorzag en hij droeg een lange kap. Ik vroeg: ‘Wie is dit?’ Ze zeiden: Abū Ḥanīfā.” [10]
Imam Abū Ḥanīfā heeft metgezellen van de Profeet ontmoet
Imam Abū Ḥanīfā behoort tot de generatie van de Tābiʿīn. “En de meeste Hadithgeleerden zijn het erover eens dat hiermee de groep mensen wordt bedoeld die een metgezel van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- heeft ontmoet, zelfs als ze hem niet hebben vergezeld. [11]
Imam Abū Ḥanīfā heeft de tijdperk getroffen toen er nog twintig metgezellen in leven waren. [12]
Mullā ʿAlī al-Qārī (1014 AH) vermeldt in zijn inleiding op zijn werk Mirqāt al-Mafātīḥ dat Imam Abū Ḥanīfah van vier, of zelfs acht metgezellen, de Hadith heeft gehoord. De namen van vier van deze metgezellen zijn als volgt:
- De eerbiedwaardige Anas bin Mālik;
- De eerbiedwaardige ʿAbdullāh bin Abī Awfā;
- De eerbiedwaardige Sahl bin Saʿd;
- De eerbiedwaardige Abū al-Ṭufayl.
De imam voegt eraan toe dat sommige geleerden beweren dat hij niemand van hen heeft ontmoet. Hij weerlegde dit echter. Hij stelde dat degene die iets heeft onthouden een sterker argument heeft. Degene die niets heeft onthouden, staat zwakker. Bovendien heeft bevestiging voorrang op ontkenning. [13]
Geen twijfel: De imam ontmoette Anas bin Mālik
Er bestaat geen twijfel dat hij de eerbiedwaardige metgezel Anas bin Mālik heeft gezien toen hij nog een kind was. Bovendien bestaat er geen twijfel dat hij qua leeftijd de tijdperk van een groep metgezellen heeft bereikt, dat was dus de tijd dat er nog een groep metgezellen in leven was. [14] [15]
In de fatwa’s van Sheikh al-Islam Ibn Ḥajar al-Asqalānī [852 AH] staat: dat hij de periode van een groep metgezellen heeft meegemaakt die in Koefa nog leefden, na zijn geboorte daar in het jaar tachtig, dus hij behoort tot de generatie van de Tābiʿīn.
Dit unieke kenmerk van het behoren tot de generatie van de Tābiʿīn is echter niet bewezen voor enige andere imams van zijn tijd, die in verschillende steden woonden, zoals Imam al-ʿAwzāʿī in Syrië, Imam al-Ḥammādīn in Basra, Imam al-Thawrī in Koefa, Imam Mālik in de nobele stad Medina, en Imam al-Layth ibn Saʿd in Egypte. [16]
Imam Abū Ḥanīfah is dus de enige van de vier imams die de tijdperk van de Nobele Metgezellen heeft getroffen en heeft ontmoet.
Imam Abū Ḥanīfah: de voorspelling van de Profeet
Niemand kan ontkennen, zelfs niet zijn tegenstanders, dat Imam Abū Ḥanīfah een zeer vooraanstaand persoon is in de islamitische geschiedenis. Zijn invloed is zeer groot en tot op de dag van vandaag volgen de meerderheid van de islamitische wereld zijn rechtsschool.
Er zijn geleerden die aangeven dat de Profeet -vrede zij met hem- het goede nieuws over Imam Malik en Imam Shafiʿī had voorspeld. Het zou dan vreemd zijn als de Profeet van Allah -vrede zij met hem- niet gesproken zou hebben over Imam Abū Ḥanīfah.
Imam Jalāl al- Dīn al-Suyūṭī (911 AH) schreef dat de Profeet -vrede zij met hem- zeker goede tijdingen heeft gegeven over de komst van Imam Abū Ḥanīfah. Hierna begon hij de volgende overleveringen te citeren:
Abū Nuʿaym (430 AH) heeft in Ḥilyat al-Awliyā gedocumenteerd:
Van Abū Hurayrah -moge Allah tevreden met hem zijn- zei dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- heeft gezegd: “Als kennis verbonden was met de Plejaden, dan zouden mannen uit Perzië het zeker hebben verkregen.” [17]
De plejaden zijn 440 lichtjaar verwijderd
De Plejaden (Pleiaden) zijn een open sterrenhoop in het sterrenbeeld Taurus (Stier). Deze sterrenhoop, die zich op ongeveer 440 lichtjaren van de aarde bevindt, is met het blote oog zichtbaar. In een stedelijke omgeving zijn doorgaans 5 of 6 sterren te zien, terwijl in een volledig donkere omgeving met scherp zicht wel 9 tot 10 sterren waargenomen kunnen worden. Met een verrekijker of telescoop, afhankelijk van de kwaliteit, kunnen zelfs tientallen tot honderden sterren in deze groep onderscheiden worden.
al- Shirāzī (476) heeft in al-Alqāb gerapporteerd:
Van Qays bin Saʾd bin ʿUbādah -moge Allah tevreden met hem zijn- zei dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- heeft gezegd: “Als kennis zou hangen in Plejaden, dan zouden mensen uit Perzië het zeker hebben verkregen.” [18]
Hierbij gaf Imam al-Suyūṭī aan dat de overlevering van Abū Hurayrah die vermeld is door Abū Nuʿaym (430 AH) oorspronkelijk komt uit Bukhari en Muslim. Hij citeerde als volgt:
Imam Bukhari heeft het volgende gedocumenteerd:
Abū Hurayrah -moge Allah tevreden met hem zijn- zei: “We zaten bij de Profeet -vrede zij met hem- toen Soera al-Jumuʿah aan hem werd geopenbaard, en er werd gesproken over: “Anderen die nog niet bij hen zijn gevoegd. Ik vroeg: ‘Wie zijn zij, o Gezant van Allah?’ Hij antwoordde me niet tot ik het drie keer had gevraagd. Onder ons was Salmān de Perziër. De Gezant van Allah -vrede zij met hem- legde zijn hand op Salmān en zei: “Als het geloof bij de Plejaden zou zijn, dan zouden mannen of een man van deze het zeker verkrijgen.” [19]
Niet de Arabieren, maar de Perziërs
De woorden van Imam Muslim zijn als volgt:
Yazīd ibn Al-Aṣamm overleverde van Abū Hurayrah, die zei dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- zei: “Als de religie zich bij de Plejaden zou bevinden, dan zou een man uit Perzië, of hij zei ‘een van de zonen van Perzië’, ernaartoe gaan om het te brengen.” [20]
De overlevering van Qays bin Saʾd -moge Allah tevreden met hem zijn- kan worden herleid naar Imam al-Ṭabarānī (360) die hij in al-Muʾjam al-Kabīr heeft gedocumenteerd:
Van Qays bin Saʾd -moge Allah tevreden met hem zijn- zei dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- heeft gezegd: “Als het geloof zou hangen in Plejaden, dan zouden niet de Arabieren, maar de mensen uit Perzië het zeker hebben verkregen.” [21]
Bovendien documenteerde Imam al-Ṭabarānī (360) ook een overlevering van Ibn Masʿūd die in al-Muʾjam al-Kabīr heeft gedocumenteerd:
Ibn Masʿūd –moge Allah tevreden met hem zijn- zei dat de Profeet van Allah heeft gezegd: “Als de religie in de Plejaden zou hangen, dan zouden mensen van de zonen onder de zonen van Perzië deze zeker verkrijgen.” [22]
Imam al- Suyūṭī (911 AH) schreef vervolgens:
“Dit vormt een betrouwbare grondslag waarop men kan vertrouwen voor het brengen van goed nieuws en het uitlichten van deugdzaamheid, vergelijkbaar met wat wordt gevonden in de twee overleveringen gerelateerd aan de twee imams (Imam Mālik en Imam Shāfi’ī). Dit maakt het geheel los van verzonnen berichten.” [23]
De leraren van Imam Abū Ḥanīfah
De leraren van Imam Abū Ḥanīfah lopen in de duizenden. Hij heeft geen enkele Hadithgeleerde in Koefa en Basra overgeslagen zonder er kennis van te vergaren. Imam Abū Ḥafṣ al-Kabīr (217 AH) heeft verteld dat Imam Abū Ḥanīfah wel vierduizend sheikhs had. Andere geleerden hebben aangegeven dat hij alleen al vierduizend sheikhs had van de Tābiʿīn. Dan moet je je voorstellen hoeveel dat moeten zijn uit de andere groepen. In dit beknopte artikel is er geen ruimte om al zijn sheikhs bij naam te noemen. [24]
Imam Abū Ḥanīfah heeft van veel van die sheikhs Hadith gehoord, en die zijn allemaal gerapporteerd. Hij was niet slechts de imam van fiqh, maar ook een grootmeester van de Hadithwetenschap. Immers, voor een rechtsgeleerde zijn de Hadithwetenschappen onlosmakelijk verbonden en vereist.
Zijn leraar in de rechtsgeleerdheid was de eerbiedwaardige Ḥammād bin Abī Sulaymān (120 AH), de genoot van de eerbiedwaardige Ibrāhīm al-Nakhaʿī (96 AH). Volgens een overlevering zou de imam vijftien jaar bij hem in de leer zijn geweest, terwijl dat volgens een andere overlevering tien jaar was. Verder heeft hij Hadith gehoord van vooraanstaande sheikhs van de Tābiʿīn, waaronder:
- ʿAṭā bin Abi Rabāḥ uit Mekka (114 AH)
- ʿAṭiyyah al-Kūfī (111 AH)
- ʿAbd al-Raḥmān bin Hurmuz al-Aʾraj (117 AH)
- ʿIkramah Mawlā Ibn ʿAbbās (104 AH)
- Nāfīʾ Mawlā Ibn ʿUmar (116 AH)
- ʿAdīy bin Thābit (116 AH)
- ʿAmr bin Dīnār (126 AH)
- Salamah bin Kuhayl (121 AH)
- Qatādah bin Diʿāmah (118 AH)
- Abū al-Zubayr (128 AH)
- Manṣūr bin al-Muʾtamar (132 AH)
- Abū Jaʾfar Muhammad bin Ali bin al-Ḥusayn (114 AH) [25]
De studenten van Imam Abū Ḥanīfah
Onder de vele studenten van Imam Abū Ḥanīfah, die stuk voor stuk vermeldenswaardig zijn, volgt hier een selectie van zijn meest vooraanstaande en bekendste leerlingen:
- Abū Yūsuf Yaʾqūb bin Ibrāhīm al-Anṣārī (182 AH)
- Muḥammad bin al-Ḥasan al-Shaybānī (189 AH)
- Ẓufar bin al-Hudzayl al-Tamīmī al-ʿAnbarī (158 AH)
- al-Ḥasan ibn Ziyād al-Lu’lu’ī (204 AH)
- Wakiʿ bin al-Jarrāḥ (196 AH)
- ʿAbdullāh bin al-Mubārak al-Marwazī (181 AH)
- Dāwūd bin Nāṣir al-Ṭā’ī (165 AH)
- Ḥafs bin Ghiyāth al-Nakha’ī (194 AH)
- Muḥammad bin Zakarīyā bin Abī Zā’idah (149 AH)
- Ḥammād bin Abī Ḥanīfah (176 AH)
- Yūsuf bin Khālid al-Samti (189 AH)
- ʿĀfiyah bin Yazīd al-ʿAwadī (163 AH)
- Ḥibbān bin ʿAlī (ca. 171 AH)
- Mindal bin ʿAlī (167 AH)
- ʿAlī bin Mus-hir (189 AH)
- al-Qāsim bin Maʾn bin ʿAbd al-Raḥmān bin ʿAbdullāh bin Masʿūd (175 AH)
- Asad bin ʿAmr al-Bajalī (188 AH)
- Nūḥ bin Abī Maryam al-Jāmiʾ (173 AH) [26]
Het documenteren van de rechtsschool van Abū Ḥanīfāh:
De metgezellen van Imam Abū Ḥanīfah die de boeken documenteerden waren veertig mannen. Allemaal waren hooggeleerd, waaronder de volgende geleerden een grote rol hadden in het documenteren van de islamitische wetgeving:
- Abū Yūsuf (182 AH)
- Ẓufar bin al-Hudzayl (158 AH)
- Dāwūd bin Nāṣir al-Ṭā’ī (165 AH)
- Asad bin ʿAmr (188 AH)
- Yūsuf bin Khālid al-Samti (189 AH)
- Muḥammad bin Zakarīyā bin Abī Zā’idah (149 AH)
Over Muḥammad bin Zakarīyā bin Abī Zā’idah (149 AH) is het zeker vermeldenswaardig dat hij wel 30 jaar voor hen schreef.
Imam Abū Ḥanīfah formuleerde zijn standpunten in samenspraak met zijn andere studenten, zonder deze te monopoliseren ten koste van hen. Dit deed hij vanuit zijn toewijding aan de religie en het naleven van de goddelijke adviezen. Hij bracht kwestie na kwestie ter discussie, luisterde naar verschillende standpunten, deelde zijn eigen mening en debatteerde met anderen gedurende een maand of zelfs langer, totdat er een consensus werd bereikt. Vervolgens legde Qādī Abū Yūsuf het definitieve standpunt vast in de grondbeginselen.
Omgaan met meningsverschillen
Zo hebben zijn studenten verteld dat ze van mening verschilden in bepaalde vraagstukken. De ene geleerde bracht een standpunt naar voren, en de andere dat van hem. Vervolgens legden ze het aan Imam Abū Ḥanīfah voor waarop ze snel tot een oplossing kwamen. Ze besteedden soms wel drie dagen aan een vraagstuk voordat ze het opschreven.”
Zo is bekend dat Imam Ẓufar (158 AH) op een keer samen met Imam Abū Yūsuf en Imam Muhammad (189 AH) naar Imam Abū Ḥanīfah ging om te schrijven. Op een dag zei Imam tegen Abū Yūsuf: “Wee jou, O Yaʾqūb, schrijf niet alles op wat je van mij hoort, want vandaag kan ik een standpunt hebben dat ik morgen verander. Morgen kan ik een ander standpunt hebben dat ik overmorgen weer laat varen.”
Deze anekdotes tonen aan dat de ijtihād (juridische inspanning) binnen de Hanafi rechtsschool geen individuele inspanning van de imam was, maar een collectieve inspanning waarin verschillende standpunten werden overwogen en gedocumenteerd, inclusief die van de metgezellen naast die van de imam. Dit benadrukt het belang van overleg in het vastleggen van de rechtsschool.
Het was een methode, waarbij respect voor diverse meningen werd getoond en de intellectuele capaciteiten van de studenten werden benut. Iedereen kon zijn standpunt en argumenten delen, waarna er ruimte was voor reacties, correcties en ondersteuning met bewijs. Op deze manier waren de beslissingen in de fiqh moeilijk te bekritiseren, laat staan te weerleggen. [27]
De reden van het overlijden van Imam Abū Ḥanīfah
In de tijd van kalief al-Manṣūr (158 AH) werd Imam Abū Ḥanīfah benaderd met het verzoek om rechter te worden, waarbij de verwachting was dat alle rechters onder zijn bevel zouden staan. Imam Abū Ḥanīfah weigerde echter stellig, waarna de kalief dreigde hem op te sluiten en streng te straffen als hij niet zou instemmen. Na zijn aanhoudende weigering werd Imam Abū Ḥanīfah gevangengenomen.
al-Manṣūr probeerde hem vervolgens te overtuigen door boodschappers te sturen met het aanbod van vrijlating, mits hij zou toegeven aan de eisen. Imam Abū Ḥanīfah bleef echter weigeren, zelfs toen de druk toenam. Als straf beval al-Manṣūr dat hij dagelijks voor het publiek werd gebracht, waar hij tien zweepslagen ontving en in de markten werd tentoongesteld. Deze vernedering, vergezeld van ernstige lichamelijke straffen, ging tien dagen door, waarna Imam Abū Ḥanīfah, diep getroffen, zijn handen ophief in een smeekbede en vijf dagen later overleed.
Een drinkbeker met gif
Er is ook gerapporteerd dat hij de dood vond door vergiftiging: hem werd een beker gif aangeboden, die hij weigerde te drinken omdat hij de inhoud ervan kende. Desondanks werd het gif met geweld toegediend, wat leidde tot zijn dood, een gebeurtenis die naar verluidt plaatsvond onder het toeziend oog van al-Manṣūr.
In zijn laatste momenten, voelend dat zijn einde nabij was, boog Imam Abū Ḥanīfah zich voorover op de grond. Niet kort daarna overleed hij terwijl hij in de grondbuiging was.
Het verzet van Imam Abū Ḥanīfah tegen de positie van rechter gaf al-Manṣūr niet het recht om hem zo wreed te behandelen. De onderliggende oorzaak van deze hardvochtigheid was de beschuldiging van enkele vijanden van Abū Ḥanīfā, die al-Manṣūr ervan overtuigden dat hij Ibrāhīm bin ʿAbdullāh bin Ḥasan bin Ḥusayn bin ʿAlī (145 AH) had aangezet tot rebellie in Basra en hem financieel had ondersteund.
Gealarmeerd door deze beschuldiging en uit vrees voor de invloed van Abū Ḥanīfā, riep al-Manṣūr hem naar Bagdad. Ondanks zijn machtspositie durfde al-Manṣūr hem niet zonder geldige reden te doden en probeerde hij Imam Abū Ḥanīfah te dwingen de rol van rechter op zich te nemen, in de hoop zo een excuus te vinden voor zijn executie. [28]
De datum van zijn overlijden
De historici zijn het erover eens dat hij overleed in het jaar 150 Anno Hijrī, op zeventigjarige leeftijd. De bewering dat hij overleed in het jaar 51 AH is incorrect.
Velen zeggen dat zijn overlijden plaatsvond in de maand Rajab. Anderen zeggen in de maand Shaʾbān. Er wordt ook gezegd: in het midden van Shawwāl.
De eerbiedwaardige Imam Abū Ḥanīfah -moge Allah hem genadig zijn- liet niemand na, behalve zijn rechtsschool en zijn zoon Ḥammād. [29]
Het is zeker niet overdreven om te zeggen dat Imam Abū Ḥanīfah een titanisch figuur was binnen de islamitische jurisprudentie. Zijn standpunten en onderzoek, samengebracht in de Hanafi wetschool, hebben miljoenen gelovigen beïnvloed over tijd en plaats. Hij stond bekend om zijn streven naar rechtvaardigheid, zijn grote kennis en zijn dienstbaarheid aan de gemeenschap.
Zijn leven is een voorbeeld van menselijke excellentie en hoe een toegewijd leven een blijvende impact kan hebben op spiritueel en maatschappelijk vlak. Zijn erfenis leeft voort in zowel de boeken van de wet als in de harten van gelovigen die hun geloof willen begrijpen en toepassen in het dagelijks leven. Moge Allah ons kennis, wijsheid en inzicht in het geloof schenken en Imam Abū Ḥanīfah -moge Allah hem genadig zijn- blijvend zegenen, belonen en verheffen in rang.
[1]
الأكثرون على أنَّه وُلِدَ سنة ثمانين ، في الكوفة ، في خلافة عبد الملك بن مروانَ ، ورَدُّوا ما شدَّ به بعضهم : أنَّه وُلِدَ سنة إحدى وستين
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl al- Thālis fī Mawlidih (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 59.
[2]
وروى الخطيب بإسناده عن حفيده عمر بن حماد بن أبي حنيفة : أن ثابتا ولد على الإسلام ، وزوطى كان مملوكا لبني تيم فأعتقوه فصار ولاؤه لهم . وأنكر إسماعيل أخو عمر المذكور – حفيده أيضا ابن حماد بن أبي حنيفة – ذلك ، وقال : إن والد ثابت من أبناء فارس ، وأنهم أحرار ، والله ما وقع علينا رق قط ، ولد جدي سنة ثمانين . وذهب بثابت أبيه إلى علي بن أبي طالب – رضي الله تعالى عنه – ، وهو صغير ; فدعا له بالبركة فيه ، وفي ذريته ، ونحن نرجو من الله أن يكون ذلك قد استجيب من علي فينا ! اهـ .
Mullā ʿAlī al-Qārī Nūr al-Dīn ʿAlī bin Sulṭān Muḥammad al-Qārī, Mirqāt al-Mafātīḥ Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīḥ, deel 1, Muqaddimatu al-mu’allif (Beiroet: Dār al-Fikr, 2002), 29.
[3]
وهو كما رجا ; فقد بارك الله في أبي حنيفة بركة لا نهاية لأقصاها ، ولا غاية لمنتهاها ، وبارك في أتباعه فكثروا في سائر الأقطار ، وظهر عليهم من بركة صدقه ، وإخلاصه ما اشتهر به في سائر الأمصار
Mullā ʿAlī al-Qārī Nūr al-Dīn ʿAlī bin Sulṭān Muḥammad al-Qārī, Mirqāt al-Mafātīḥ Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīḥ, deel 1, Muqaddimatu al-mu’allif (Beiroet: Dār al-Fikr, 2002), 29.
[4]
أتفقوا على أن كنيته : أبو حنيفة ، مؤنَّثُ حنيف ، وهو النَّاسك أو المسلم ؛ لأنَّ الحَنَفَ الميل ، والمسلم مائل إلى الدين الحق قيل : سببُ تكنيته بذلك : ملازمته للدواة المسماة حنيفة بلُغَةِ العِراقِ . وقيل : كانت له بنت تُسمَّى بذلك ، ورُدَّ : بأنَّه لا يُعلَمُ له ولد ذكَرُ ولا أُنثَى غير حماد .
Ibn Ḥajar al-Haytamī al-Saʾdī al-Anṣār (974 AH), al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl al-Rābiʾ fīsmih (Syrië: Dar Alhuda wa Rashad, 2007), 60.
[5]
و ( إمام ) كلمة ليس فوقها سوى النبوة ، وكل الألقاب دونها ، إمام يؤتم به ، ويُلحق وهيهات أن يدرك ، ويأوي رجال العلم تحت مظلة علمه ، وتجتمع في مجلسه أربعون محبرة صاحبها مجتهد مطلق ، لو ادعى الإمامة ؛ لسُلَّمت له ، غير أنه تصاغر أمام أبي حنيفة ، فإمام في الذرا ، وإمام أسفل الوادي … إن حدثت عن الأربعة ؛ فهو أولهم ، وعن فقههم ؛ فبشهادتهم أفقههم
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 5.
[6]
وكان أبو حنيفة خزازا ودكانه معروف في دار عمرو بن حريث
Abū Bakr Aḥmad ibn ʿAlī al-Khaṭīb al-Baghdādī ( 463 AH), Tārīkh Baghdād, deel 13,Dzikr Man Ismihi al-Nuʾmān 7297 – al-Nuʾmān ibn Thābit, Abū Ḥanīfah al-Taymī (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2004), 325.
[7]
قال أبو يوسف رحمه الله : كانَ أبو حنيفة رَبْعَةً مِن أحسن الناس صورة وأبلغهم نطقاً، وأحلاهم نغمة ، وأبيتهم حجة على ما يريد وقال عمر بن حمَّادٍ ولده : كان أبو حنيفة طوالاً ، تعلوه سمرة وروى القاضي أبو القاسم بن كأس ، عن حماد بن أبي حنيفة : أنَّ أباه كان جميلاً ، حَسَن الهيئة ، لا يتكلّم إلا جواباً ، ولا يخوض فيما لا يعنيه ولا تنافي بين كونه ربعَةً وكونه طوالاً ؛ لأنه قد يكون مع كونه ربعة ، أقرب إلى الطُّولِ ، كما حرَّرتُه في « شرح شمائل الترمذي » وقال ابن المبارك : كان حسن الوجه والثياب
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl al- Khāmis fī Sūratih (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 62.
[8]
وقال أبو نعيم الفضل بن دكين: كان أبو حنيفة حسن الوجه واللحية حسن الثياب
Shams al-Dīn al-Dzahabī (748A H), Manāqib al-Imām Abī Ḥanīfah wa-Ṣāḥibayhi (India: Dairatul Maarifil Osmania, 1988), 15.
[9]
وقال عبد الوهاب بن زياد: رأيت أبا حنيفة بالكوفة وعليه طويلة سوداء
Shams al-Dīn al-Dzahabī (748A H), Manāqib al-Imām Abī Ḥanīfah wa-Ṣāḥibayhi (India: Dairatul Maarifil Osmania, 1988), 16.
[10]
وقال علي بن عبد الرحمن بن محمد بن المغيرة الكوفي بمصر: سمعت أبي، يقول: ” رأيت شيخا في مسجد الكوفة يفتي الناس وعليه قلنسوة طويلة، فقلت من هذا؟ قالوا: أبو حنيفة
Shams al-Dīn al-Dzahabī (748A H), Manāqib al-Imām Abī Ḥanīfah wa-Ṣāḥibayhi (India: Dairatul Maarifil Osmania, 1988), 16.
[11]
وأكثر المحدثين على أنَّ التابعيَّ مَنْ لَقِيَ الصَّحابي وإن لم يصحبه ، وصحَّحَهُ النووي كابن الصلاح
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl al- Sādis Fī Man Adrakahu Min al Saḥābati Radiy Allahu Taʿālā ʿAnhum (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 63.
[12]
وصح أن أبا حنيفة سمع الحديث من سبعة من الصحابة كما بسط في أواخر منية المفتي وأدرك بالسن نحو عشرين صحابيا كما بسط في أوائل الضياء . وقد ذكر العلامة شمس الدين محمد أبو النصر بن عرب شاه الأنصاري الحنفي في منظومته الألفية المسماة بجواهر العقائد ودرر القلائد ثمانية من الصحابة ممن روى عنهم الإمام الأعظم أبو حنيفة حيث قال:
معتقدا مذهب عظيم الشان أبي حنيفة الفتى النعمان التابعي سابق الأئمه بالعلم والدين سراج الأمه جمعا من أصحاب النبي أدركا أثرهم قد اقتفى وسلكا طريقة واضحة المنهاج سالمة من الضلال الداجي وقد روى عن أنس . وجابر وابن أبي أوفى كذا عن عامر أعني أبا الطفيل ذا ابن واثله وابن أنيس الفتى وواثله عن ابن جزء قد روى الإمام وبنت عجرد هي التمام فرضي الله الكريم دائما عنهم وعن كل الصحاب العظما
Muḥammad Amīn ʿAmr bin Abd al- ʿAzīz bin ʿĀbidīn al-Dimashqī (1252 AH), Rad al-Muḥtār ʿalā al-Dur al-Mukhtār, deel 1, Muqaddimah (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1992), 63-64.
[13]
وأدرك أربعة من الصحابة بل ثمانية منهم : أنس ، وعبد الله بن أبي أوفى ، وسهل بن سعد ، وأبو الطفيل . قيل ولم يلق أحدا منهم . قلت : لكن من حفظ حجة على من لم يحفظ ، والمثبت مقدم على النافي
Mullā ʿAlī al-Qārī Nūr al-Dīn ʿAlī bin Sulṭān Muḥammad al-Qārī, Mirqāt al-Mafātīḥ Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīḥ, deel 1, Muqaddimatu al-mu’allif (Beiroet: Dār al-Fikr, 2002), 29.
[14]
فأما رؤيته لأنس وإدراكه لجماعة من الصحابة بالسن فصحيحان لا شك فيهما
Muḥammad Amīn ʿAmr bin Abd al- ʿAzīz bin ʿĀbidīn al-Dimashqī (1252 AH), Rad al-Muḥtār ʿalā al-Dur al-Mukhtār, deel 1, Muqaddimah (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1992), 64.
[15]
صح – كما قاله الذهبي – : أنه رأى أنس بن مالك وهو صغير
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl al- Sādis Fī Man Adrakahu Min al Saḥābati Radiy Allahu Taʿālā ʿAnhum (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 63.
[16]
وفي فتاوى شيخ الإسلام ابن حجر: ( أنه أدرك جماعة مِنَ الصَّحابة كانوا بالكوفة ، بعد مولده بها سنة ثمانينَ ، فهو مِن طبقة التابعين ، ولم يثبت ذلك لأحد من أئمة الأمصار المعاصرين له ؛ كالأوزاعي بالشَّامِ ، والحمادين بالبصرة ، والثوريّ بالكوفة ، ومالك بالمدينة الشريفة ، واللَّيْثِ بنِ سعد بمصر ) انتهى
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl al- Thālis fī Mawlidih (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 63.
[17]
حدثنا أبو بكر، ثنا الحارث، ثنا هوذة، ثنا عوف، عن شهر قال: سمعت أبا هريرة يقول: قال رسول الله صلى الله عليه وسلم: «لو كان العلم منوطا بالثريا لتناوله رجال من أبناء فارس»، رواه يزيد بن زريع وأبو عاصم، عن عوف مثله
Abū Nuʿaym Aḥmad ibn ʿAbd Allāh al-Aṣbahānī (430 H), Ḥilyat al-Awliyā wa-Ṭabaqāt al-Aṣfiyā, deel 6, Fa min al-Ṭabaqāt al-Ūlá min al-Tābiʿīn Shahr ibn Ḥawshab wa-Minhum al-muʿtabar bi al-Shiʾri al-Mushayyib, wa al-Muntaẓir lil Wārid al-Maghīb Shahr ibn Ḥawshab (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1974), 64.
[18]
عن قيس بن سعد بن عبادة قال رسول الله صلى الله عليه وسلم: «لو كان العلم معلقا بالثريا لتناوله قوم من أبناء فارس»
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), Tabyīḍ Al-Ṣaḥīfah bi Manāqib Abī Ḥanīfah, Tabshīr al-Nabī bihi (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1974), 32.
[19]
حدثني عبد العزيز بن عبد الله قال حدثني سليمان بن بلال عن ثور عن أبي الغيث عن أبي هريرة رضي الله عنه قال كنا جلوسا عند النبي صلى الله عليه وسلم فأنزلت عليه سورة الجمعة وآخرين منهم لما يلحقوا بهم قال قلت من هم يا رسول الله فلم يراجعه حتى سأل ثلاثا وفينا سلمان الفارسي وضع رسول الله صلى الله عليه وسلم يده على سلمان ثم قال لو كان الإيمان عند الثريا لناله رجال أو رجل من هؤلاء حدثنا عبد الله بن عبد الوهاب حدثنا عبد العزيز أخبرني ثور عن أبي الغيث عن أبي هريرة عن النبي صلى الله عليه وسلم لناله رجال من هؤلاء
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 4, Kitāb Tafsīr al-Qur’ān Sūrat al-Jumuʿah, Bāb Qawlih wa Ākharīn Minhum Lamā Yalḥaqū Bi him (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1858.
[20]
حدثني محمد بن رافع وعبد بن حميد قال عبد أخبرنا وقال ابن رافع حدثنا عبد الرزاق أخبرنا معمر عن جعفر الجزري عن يزيد بن الأصم عن أبي هريرة قال قال رسول الله صلى الله عليه وسلم لو كان الدين عند الثريا لذهب به رجل من فارس أو قال من أبناء فارس حتى يتناوله
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb Faḍāil al-Ṣaḥābah, Bāb Faḍl Fāris (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1972.
[21]
“لو كان الإيمان معلقا بالثريا لا تناله العرب لناله رجال من فارس. ” طب – عن قيس بن سعد”
ʿAlāʾ al-Dīn ʿAlī ibn Ḥusām al-Dīn ibn Qāḍī Khān al-Qādirī al-Shādhilī al-Hindī al-Burhānfūrī thumma al-Madanī fa-al-Makkī al-mashhūr bi al-Muttaqī al-Hindī ( 975 AH), Kanz al-ʿUmmāl fī Sunan al-Aqwāl wa al-Afʿāl, deel 12, al-Bāb al-Rābiʾ: Fī al-Qabāʾil wa-Dzikrihim Mujtamʿah wa Mutafarriqah Dzikr Ashkhāṣ Laysū min al-Ṣaḥābah (Beiroet: Muassasah al-Risalah, 1981), 91.
[22]
“لو كان الدين معلقا بالثريا لتناوله أناس من أبناء فارس. ” طب – عن ابن مسعود، ش – عن أبي هريرة”
ʿAlāʾ al-Dīn ʿAlī ibn Ḥusām al-Dīn ibn Qāḍī Khān al-Qādirī al-Shādhilī al-Hindī al-Burhānfūrī thumma al-Madanī fa-al-Makkī al-mashhūr bi al-Muttaqī al-Hindī ( 975 AH), Kanz al-ʿUmmāl fī Sunan al-Aqwāl wa al-Afʿāl, deel 12, al-Bāb al-Rābiʾ: Fī al-Qabāʾil wa-Dzikrihim Mujtamʿah wa Mutafarriqah Dzikr Ashkhāṣ Laysū min al-Ṣaḥābah (Beiroet: Muassasah al-Risalah, 1981), 91.
[23]
فهذا أصل صحيح يعتمد عليه في البشارة والفضيلة نظير الحديثين الذين في الإمامين ويستغنى به عن الخبر الموضوع
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), Tabyīḍ Al-Ṣaḥīfah bi Manāqib Abī Ḥanīfah, Tabshīr al-Nabī bihi (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1974), 32.
[24]
هم كثيرون ، لا يسع هذا المختصر ذكرهم ، وقد ذكر منهم الإمام أبو حفص الكبير أربعة آلاف شيخ ، وقال غيره : له أربعة آلاف شيخ مِنَ التابعين ، فما بالك بغيرهم منهم : الليث بن سعد ، وكذا مالك بن أنس إمام دار الهجرة ، على ما ذكره الدار قطني وجماعةٌ ، آخرُهم أبو محمَّد العيني ، بل قال بعضهم : إنه رأى في مُسند الإمام أبي حنيفة » التحديث عن مالك ، وهذان الإمامان من جملة الْآخِذِينَ عنه وعدد بعض المترجمين مشايخه بما يطول ذكره ؛ فلذا حذفته
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl al- Thālis fī Mawlidih (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 59.
[25]
شيوخ أبي حنيفة وأصحابه تفقه بحماد بن أبي سليمان صاحب إبراهيم النخعي وبغيره، وقال: اختلفت إلى حماد خمس عشرة سنة وفي رواية أخرى عنه، قال: صحبته عشرة أعوام أحفظ قوله وأسمع مسائله، وسمع الحديث من عطاء بن أبي رباح بمكة، وقال: ما رأيت أفضل من عطاء، وسمع من عطية الكوفي، وعبد الرحمن بن هرمز الأعرج، وعكرمة، ونافع، وعدي بن ثابت، وعمرو بن دينار، وسلمة بن كهيل، وقتادة بن دعامة، وأبي الزبير، ومنصور، وأبي جعفر محمد بن علي بن الحسين، وعدد كثير من التابعين
Shams al-Dīn al-Dzahabī (748A H), Manāqib al-Imām Abī Ḥanīfah wa-Ṣāḥibayhi (India: Dairatul Maarifil Osmania, 1988), 19.
[26]
قال الإمام أبو المؤيد الخوارزمي، في مقدمة كتابه “جامع المسانيد” بسنده إلى قاضي القضاة أبي بكر عتيق بن داود اليماني رحمه الله تعالى أنه قال – وهو يذكر مناقب أبي حنيفة -: “هو إمام الأئمة وسراج الأمة ضخم الدسيعة (٢)، السابق إلى تدوين الشريعة، ثم أيده الله بالتوفيق والعصمة فجمع له من الأصحاب والأئمة عصمة منه تعالى لهذه الأمة ما لم يجتمع في عصر من الأعصار في الأطراف والأقطار
منهم ذو الفقه والدراية المعترف له بعلم الحديث والرواية، إمام المسلمين وقاضي قضاة المؤمنين: أبو يوسف يعقوب بن إبراهيم الأنصاري، رحمه الله تعالى
ومنهم ذو الفهم والبيان، الماهر في علمي الفقه واللسان، العالم الرباني: محمد بن الحسن الشيباني، رحمه الله تعالى
ومنهم ذو الذكاء الباهر والعلم الزاهر: زفر بن الهذيل التميمي العنبري
ومنهم الفاضل النزيه والكامل الفقيه: الحسن بن زياد اللؤلؤي، رحمه الله
ومنهم الفقيه البصير، المقر له بالتفسير، الورع الفصاح: وكيع بن الجراح
ومنهم الفقيه الكامل، الماجد الورع الزاهد: عبد الله بن المبارك المروزي
ومنهم أزهد الأئمة، وراهب هذه الأمة: داود بن نصير الطائي رحمه الله
ومنهم إمام أئمة حديث النبي: حفص بن غياث النخعي، رحمه الله تعالى
ومنهم الإمام المعظم: والعالم المقدم: محمد بن زكريا بن أبي زائدة
ومنهم: الإمام ابن الإمام حماد بن أبي حنيفة، ويوسف بن خالد السمتي، وعافية بن يزيد الأودي، وحبان، ومندل، ابنا علي، وعلي بن مسهر، والقاسم بن معن بن عبد الرحمن بن عبد الله بن مسعود، وأسد بن عمرو البجلي قاضي واسط، ونوح بن أبي مريم الجامع، وغيرهم ممن يطول ذكرهم، – رضي الله عنهم
Qāsim ibn Quṭlūbughā al-Miṣrī al-Ḥanafī (879 AH), al-Taṣḥīḥ wa al-Tarjīḥ ʿalā Mukhtaṣar al-Qudūrī, al-Madkhal Talāmidz al-Imām Abī Ḥanīfah (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2003), 19.
[27]
دث الإمام الطحاوي بسنده إلى أسد بن الفرات أنه قال: “كان أصحاب أبي حنيفة الذين دونوا الكتب أربعين رجلا، فكان في العشرة المتقدمين: أبو يوسف، وزفر بن الهذيل، وداود الطائي، وأسد بن عمرو، ويوسف بن خالد السمتي، ويحيى بن زكريا بن أبي زائدة، وهو الذي كان يكتبها لهم ثلاثين سنة” (١). وعن المغيرة بن حمزة: “كان أصحاب أبي حنيفة الذين دونوا معه الكتب: أربعين رجلا كبراء الكبراء”وقال الموفق المكي “وضع أبو حنيفة – رحمه الله تعالى – مذهبه شورى بينهم، لم يستبد فيه بنفسه دونهم، اجتهادا منه في الدين، ومبالغة في النصيحة لله ورسوله والمؤمنين، فكان يلقي مسألة مسألة، يقلبهم ويسمع ما عندهم ويقول ما عنده، ويناظرهم شهرا أو أكثر من ذلك حتى يستقر أحد الأقوال فيها، ثم يثبتها القاضي أبو يوسف في الأصول”. وقال أسد بن عمرو: “كانوا يختلفون عند أبي حنيفة في جواب المسألة، فيأتي هذا بجواب وهذا بجواب، ثم يرفعونها إليه ويسألونه عنها، فيأتي الجواب من كثب – أي من قرب -، وكانوا يقيمون في المسألة ثلاثة أيام ثم يكتبونها في الديوان” وقال يحيى بن معين، عن الفضل بن دكين، سمعت زفر يقول: “كنا نختلف إلى أبي حنيفة ومعنا أبو يوسف ومحمد بن الحسن، فكنا نكتب عنه، قال زفر: فقال يوما أبو حنيفة لأبي يوسف: ويحك يا يعقوب لا تكتب كل ما تسمع مني فإني قدرى الرأي اليوم وأتركه غدا، وأرى الرأي غدا وأتركه في غده” اهـ. قال الكوثري بعد هذا النقل: “انظر كيف كان ينهى أصحابه عن تدوين المسائل إذا تعجل أحدهم بكتابتها قبل تمحيصها كما يجب، فإذا أحطت خبرا بما سبق، علمت وجاهة ما يقوله الموفق المكي أنه وضع أبو حنيفة مذهبه شورى بينهم. .”، إلخ كما سبق. وهكذا، يمكن لنا أن نستوحي من هذه النقول أن الاجتهاد في المذهب الحنفي لم يكن اجتهادا فرديا لإمام المذهب، إنما كان اجتهادا جماعيا، كثرت فيه الأقوال، ودونت فيه الآراء عن الأصحاب إلى جانب آراء إمامهم، وهو ما يؤكد فكرة “الشورى” في تدوين المذهب. يقول الشيخ وهبي سليمان غاوجي “وإنها – لعمر الله – دراسة منهجية حرة شريفة، يظهر فيها احترام الآراء، ويشتغل فيها عقل الحاضرين من التلامذة، ليدلي كل بدلوه، ويذكر ما يرى لرأيه من حجة، ثم يعقب هو على آرائهم بما يدفعها بالنقل أو الرأي، ويصوب صواب أهل الصواب ويؤيده بما عنده من أدلة. . فإذا تقررت مسألة من مسائل الفقه على تلك الطريقة كان من العسير نقدها فضلا عن نقضها، والله الهادي الموفق إلى الخير”.
Qāsim ibn Quṭlūbughā al-Miṣrī al-Ḥanafī (879 AH), al-Taṣḥīḥ wa al-Tarjīḥ ʿalā Mukhtaṣar al-Qudūrī, al-Madkhal Talāmidz al-Imām Abī Ḥanīfah (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2003), 20-21.
[28]
مر في فصل سابق : أنَّ المنصور قد طلبه للقضاء ، وأن تكون قضاة بلاد الإسلام من تحت أمره ، فامتنع ، وأنَّ الخليفة حَلَفَ وأغلظ ، إن لم يفعل ؛ ليحبسته ولَيُشَدِّدنَّ عليه ، فامتنع ، فَحَبَسَه وتتمة ذلك : أن المنصور كان يُرْسِلُ إليه من يقول له : إن أحبت الخلاص ؛ فأقبل ما يعرضه عليك ، فيمتنع ، ولما شدد الامتناع ؛ أَمَرَ أَن يُخرج به كل يوم ، فيضرب عشرة أسواط ، ويُنادى عليه في الأسواق ، فأخرج ، وضُرِبَ ضرباً موجعاً حتى سال الدم على عقبيه ، وتودي عليه وهو كذلك في الأسواق ، ثم أعيد إلى الحبس ، وضيق عليه تضييقاً شديداً ، حتى فِي مَأْكُلِهِ وَمَشْرِبِهِ ، ثُمَّ فُعِلَ به ذلك الضربُ الشَّديد والنداء في اليوم الثاني والثالث ، ثم هكذا إلى تمام عشرة أيام ، فحينئذ بكى ، ورفع رأسه ضارعاً بالدُّعاء ، فتوفي بعد خمسة أَيَّامٍ . وروى جماعة : أنَّه رُفع إليه قَدَحٌ فيه سم ليشرب ، فأمتنع ، وقال : إنِّي لأعلم ما فيه ، ولا أعينُ على قتل نفسي ، فطرح ، ثمَّ صُبَّ في فيه قهراً عليه ، فمات . وقيل : إن ذلك كان بحضرة المنصور . وصَحَ : أَنَّهُ لَمَّا أَحَسَّ بالموت ؛ سَجَدَ ، فخرجت روحه وهو ساجد . وقيل : إن الامتناع عن ولاية القضاء لا يُوجب للمنصور أن يقتله هذه القتلة الشنيعة ، وإنما السبب في ذلك هو : أنَّ بعض أعداء أبي حنيفة رضي الله عنه دس إلى المنصور : أن أبا حنيفة هو الذي أثار عليه إبراهيم بن عبد الله بن الحسن ابن الحسين بن علي رضي الله عنهم أجمعين ، الخارج عليه بالبصرة ، وأنه قواه بالمال ، فخاف المنصور خوفاً شديداً ، وخَشِيَ مِن ميله إلى إبراهيم ؛ لأن أبا حنيفة كان وجيهاً ، ذا مال واسع مِنَ التجارة ، فطلبه إلى بغداد ، ولكنه لم يَجسُرْ على قتله بغير سبب ، ، فطلب منه أن يَلِيَ القضاء مع علمه بأنَّه لا يَقْبَلُه ؛ لَيَتَوَصَّلَ بذلك إلى قتل
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl Ḥādī wa Thalāthūn, fi Sabab Wafātih (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 151-2.
[29]
تفقوا على أنه رضي الله عنه مات سنة مئة وخمسين ، عن سبعين سنة ، والقول بأنه مات سنة مئةٍ وإحدى وخمسين غلط ، كما صرحوا به . وقال كثيرون : وكان موته في رجب وقيل : في شعبان . وقيل : في نصف شوال . ولم يُخلف غير ولده حماد ها
Dar Alhuda wa Rashad, al-Khayrāt al-Ḥasan fī Manāqib al-Imām al-Aʾẓam Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Faṣl Ḥādī wa Thalāthūn, fi Sabab Wafātih (Syrië: Dar alhuda wa Rashad, 2007), 153.