
Hoe is het om de adzān te geven in de oren van een pasgeboren baby?
Inhoud
- 1 Wat is de wettelijke status van deze kwestie
- 2 Wat is de argumentatie achter het geven van de adzān in de oren van een kind?
- 3 Wat is de betrouwbaarheidsgraad van de argumentatie
- 4 Waarom kan een zwakke overlevering toch een argument zijn?
- 5 De visie van diverse stromingen over deze kwestie
- 6 Wat zeggen de rechtsgeleerden over deze kwestie?
Wat is de wettelijke status van deze kwestie
Het geven van de adzān in de oren van een pasgeboren kind is een aanbevolen soenna. De grote Ḥādīth-geleerde Imam Mullā ʿAlī Qārī al-Hirawī (1014 AH), moge Allah hem genadig zijn, verklaarde het volgende. Hij zei:
“De Profeet, vrede zij met hem, gaf de adzān, net zoals bij het gebed (dit deed hij in het oor van Ḥasan, de zoon van ʿAlī, toen Vrouwe Fāṭima hem baarde). Dit wijst erop dat het geven van de adzān in het oor van een pasgeborene een profetische traditie (soenna) is.”
In het boek Sharḥ us-Soenna wordt een overlevering van ʿUmar bin ʿAbd al-Azīz (101 AH) aangehaald, moge Allah tevreden met hem zijn. Hij gaf de adzān in het rechteroor en de iqāmah in het linkeroor van het kind bij de geboorte.
Ik zeg: “In de Musnad van Abū Yaʾlā al-Mauṣilī (307 AH) staat een praktische overlevering van Imam Ḥusayn, moge Allah tevreden met hem zijn. Er staat dat wie de adzān in het rechteroor van een pasgeboren kind en de iqāmah in het linkeroor doet, niet geschaad zal worden door Umm us-Ṣibyān (dit is een vrouwelijke djinn). Deze overlevering is ook vermeld in het boek Al-Jāmiʾ uṣ-Ṣaghīr van Imam Al-Suyūṭī (911 AH).
Imam An-Nawawī (676 AH) schreef in zijn boek ‘Ar-Rawḍah’, hij stelde dat het aan te bevelen is om het volgende Koranvers in het oor te zeggen: ‘En ik zoek bescherming voor haar en haar nageslacht bij U tegen de vervloekte Satan.’ Imam al-Ṭībī (743 AH) heeft opgemerkt dat de relevantie van het betreffende Koranvers met de adzān wellicht ligt in het idee dat de adzān Satan verjaagt. De Profeet, vrede zij met hem, zei immers: “Wanneer de adzān voor het gebed wordt gedaan, vlucht Satan weg. Hij doet dit met het laten van winden, zodat hij de adzān niet kan horen.”
Het geven van de adzān in het oor van een pasgeboren kind en de naamgeving zijn als een bijkomstigheid vermeld bij de voorschriften van het geboorteoffer (ʿaqīqah). De wijsheid achter de adzān in het oor is dat het eerste wat het oor bereikt, de herinnering aan Allah de Verhevene is. Het is een oproep tot geloof en gebed, wat de hoofdpilaren van de godsdienst zijn. [1]
Bovendien vermeld de grootste Arabische encyclopedie van islamitische jurisprudentie “al-Mawsūʿat al-Fiqhīyah al-Kuwaytīyyah” (45 delen) die door het Ministerie van Islamitische Zaken van Koeweit is samengesteld het volgende:
“De meerderheid van de rechtsgeleerden is van mening dat het soenna is om de adzān in het rechteroor van de pasgeborene te geven, en de iqāmah in het linkeroor.” [2]
Hieruit kunnen we concluderen dat het geven van de adzān in het oor van een pasgeboren kind een aanbevolen traditie van de Profeet Mohammed, vrede zij met hem, is.

Wat is de argumentatie achter het geven van de adzān in de oren van een kind?
Imam Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH) documenteerde een overlevering van Abū Rāfiʾ met de volgende woorden:
“Ik zag de Gezant van Allah, vrede zij met hem, de adzān in het oor van Ḥasan de zoon van ʿAlī geven, zoals de adzān van het gebed toen Fāṭima hem baarde.” . [3]
Imam Abū Dāwūd (275 AH) documenteerde een overlevering van Abū Rāfiʾ in zijn Ḥadith verzameling eveneens met dezelfde woorden, maar via een andere keten:
“Ik zag de Gezant van Allah, moge Allah hem zegenen en vrede schenken, de adzān voor het gebed in het oor van Ḥasan bin ʿAlī geven toen Fāṭima hem baarde.” [4]
Imam Ahmad bin Ḥanbal (275 AH) legde de volgende overlevering van Abū Rāfiʾ ook vast via zijn eigen keten:
“Waarlijk de Profeet, moge Allah hem zegenen en vrede schenken, gaf de adzān in het oor van Ḥasan bin ʿAlī toen Fāṭima hem baarde.” [5]
Imam ʿAbd al-Razzāq ibn Hammām al-Ṣanʿānī (211 AH) vermelde eveneens via zijn eigen keten de overlevering van Abū Rāfiʾ in zijn Ḥādīth-verzameling:
“Ik zag de Gezant van Allah, moge Allah hem zegenen en vrede schenken, de adzān voor het gebed in het oor van Ḥasan bin ʿAlī geven, toen Fāṭima hem baarde.” [6]
Imam Abū Yaʿlā al-Mawṣilī (307 AH) heeft in zijn Ḥādīth-verzameling de volgende overlevering van Imam Ḥusayn gedocumenteerd:
De Gezant van Allah, vrede zij met hem, zei: “Wie een kind krijgt en de adzān in zijn rechteroor doet en de iqāmah in zijn linkeroor, zal niet geschaad worden door Umm uṣ-Ṣibyān.” [7]
Imam Abū Bakr Aḥmad al-Bayḥaqī (458 AH) documenteerde in zijn Ḥādīth-verzameling een overlevering van Ibn ʿAbbās:
“Waarlijk de Profeet, moge Allah hem zegenen en vrede schenken, gaf de adzān in het oor van Ḥasan bin ʿAlī op de dag dat hij geboren werd. Hij gaf de adzān in het rechteroor en de iqāmah in het linkeroor.”[8]

Wat is de betrouwbaarheidsgraad van de argumentatie
De gemeenschappelijke overleveraar die de Ḥādīth van Abū Rāfiʾ overdraagt, is ʿĀṣim bin ʿUbayd Allāh. Zijn reputatie als overleveraar wordt als zwak beschouwd, voornamelijk door zijn zwakke geheugen. Desondanks wordt deze Ḥādīth als kwalitatief goed beoordeeld, vanwege de meerdere overleveringsketens die dezelfde Ḥādīth vermelden.
Zo schreef Imam Tirmidzī na het citeren van deze Ḥādīth het volgende:
“Dit is een goede en authentieke Ḥādīth.” [3]
De imam verklaart waarom hij een Ḥādīth met een zwakke keten toch als goed en authentiek heeft geclassificeerd. Zijn toelichting is als volgt:
“Er wordt gepraktiseerd op deze Ḥādīth in de kwestie van de ʿaqiqah (geboorteoffer), die van de Profeet , vrede zij met hem, via meerdere ketens is overgeleverd. Het stelt dat voor een jongen twee gelijksoortige geiten moet worden geofferd en voor een meisje één geit. Het is ook overgeleverd van de Profeet, vrede zij met hem, dat hij één geit offerde voor imam Ḥasan. Sommige geleerden volgen de leer die in overeenstemming is met deze Ḥādīth.” [3]
Imam Tirmidzī erkent dat de Ḥādīth over het geven van de adzān in het oor van een pasgeborene tijdens de ʿaqiqah, ondanks een zwakke overleveringsketen, geaccepteerd is door de geleerden. Dit komt doordat geleerden in de praktijk handelen naar deze Ḥādīth. Daardoor krijgt de Ḥādīth een sterkere status en beschouwt Imam Tirmidzī deze als betrouwbaar en authentiek in de context van ʿaqiqah.

Waarom kan een zwakke overlevering toch een argument zijn?
Soms gebeurt het dat een overlevering met een zwakke keten wordt opgenomen in de Ḥādīth-boeken, specifiek met betrekking tot voortreffelijke en aanbevolen handelingen. Als geleerden aangeven dat ze naar dergelijke overleveringen handelen, wordt deze overlevering geaccepteerd op basis van hun acceptatie. Hierbij is het een essentiële voorwaarde dat het enkel gaat om voortreffelijkheden en deugdzame handelingen, en niet om het wettig (ḥalāl) of onwettig (ḥarām) verklaren van zaken, want daarvoor heb je een Ḥādīth met een sterke overleveringsketen nodig.
Imam al-Nawawī (676 AH) zegt hierover het volgende:
“Geleerden, waaronder Ḥādīth-specialisten, rechtsgeleerden, en anderen, hebben aangegeven dat het toegestaan en aan te bevelen is om te handelen naar zwakke Ḥādīths. Dit geldt voor zaken van voortreffelijkheid, aanmoedigingen, en ook waarschuwingen. De voorwaarde hierbij is dat deze Ḥādīths niet gefabriceerd of verzonnen zijn. [9]
Imam Ibn Ḥajar al-Haytamī (974 AH) stelt:
“Geleerden zijn het erover eens dat het toegestaan is om naar een zwakke Ḥādīth te handelen in geval van voortreffelijke daden. Als de Ḥādīth daadwerkelijk correct is, dan is het toegestaan ernaar te handelen. Dit is echter niet het geval als het handelen naar de Ḥādīth leidt tot corruptie. Dit betreft het wettigen of verbieden, of het verlies van rechten van anderen.” [10]
Ibn al-Ḥumām al-Ḥanafī (861 AH) verklaart het volgende:
“Als de Ḥadīth authentiek is, dan is dat natuurlijk goed. Zelfs als de overlevering zwak is, is het nog steeds mogelijk om ernaar te handelen. Dit geldt voor zwakke overleveringen die niet gefabriceerd zijn, in de context van voortreffelijke daden.” [11]
Imam Jalāl al-Dīn al-Suyūṭī (911 AH) schreef hierover:
Ḥusayn heeft aangegeven dat Imam Aḥmad en anderen de betreffende Ḥādīth als zwak beschouwen. Desondanks handelen geleerden nog steeds volgens deze Ḥādīth. Dit onderstreept het idee dat goedkeuring van geleerden een Ḥādīth kan valideren. Verschillende experts hebben duidelijk gemaakt dat acceptatie van een Ḥādīth door geleerden op zich al bewijs is voor de correctheid ervan. Dit geldt zelfs als de Ḥādīth geen betrouwbare overleveringsketen heeft. [12]
Hij schreef eveneens:
“Geleerden stellen dat een Ḥādīth als authentiek kan worden beschouwd als deze algemeen geaccepteerd is door de mensen. Dit geldt zelfs als de Ḥādīth geen betrouwbare overleveringsketen heeft.” [13]
Uit de voorgaande discussie blijkt dat een zwakke Ḥādīth als ondersteunend argument kan dienen, vooral bij voortreffelijke daden. Geleerden staan handelen op basis van een zwakke Ḥādīth toe bij voortreffelijke daden, zolang deze niet verzonnen is. Echter, voor het vaststellen van wettige of onwettige handelingen is een sterkere Ḥādīth nodig. De goedkeuring van geleerden kan in sommige gevallen de zwakte van een overleveringsketen opheffen.

De visie van diverse stromingen over deze kwestie
Muḥammad ibn ʿAbd al-Raḥmān al-Mubārakpūrī (1335 AH) was een prominente geleerde onder de ghayr Muqallidīn (non-conformisten). In zijn commentaar op de werken van Tirmidzī verwoordde hij zijn visie als volgt:
“Imam Tirmidzī zei: “De Profeet, vrede zij met hem, gaf de adzān van de ṣalāt in het oor van Ḥasan, de zoon van ʿAlī, toen Fāṭima hem baarde.” Dit betekent dat hij de adzān gaf zoals dat voor het gebed wordt gedaan. Hieruit blijkt dat het geven van de adzān in het oor van een pasgeborene een soenna is.
Na het aangeven van de wettelijke status van deze praktijk citeerde al-Mubārakpūrī een aantal geleerden en schreef:
Mullā ʿAlī Qārī al-Hirawī (1014 AH) zei: “In het boek Sharḥ us-Soenna wordt een overlevering van ʿUmar bin ʿAbd al-Azīz (101 AH) genoemd, moge Allah tevreden met hem zijn. Hij gaf de adzān in het rechteroor en de iqāmah in het linkeroor bij de geboorte van een kind.”
Hij zei ook: “In de Musnad van Abū Yaʾlā al-Mauṣilī (307 AH) staat een praktische overlevering van Imam Ḥusayn, moge Allah tevreden met hem zijn. Er staat dat wie de adzān in het rechteroor van een pasgeboren kind en de iqāmah in het linkeroor uitspreekt, niet geschaad zal worden door Umm us-Ṣibyān. Deze overlevering is ook vermeld in het boek Al-Jāmiʾ uṣ-Ṣaghīr van Imam Al-Suyūṭī (911 AH).
Na dit genoemd te hebben haalde hij wat tegenargumenten aan, maar ook een bevinding van al-Hāfiẓ Ibn al-Ḥajr al-Asqalānī (852 AH). Hij ging verder en schreef:
Al-Munāwī (1031 AH) zei in zijn commentaar op het boek al-Jāmiʾ uṣ-Ṣaghīr van Imam Al-Suyūṭī (911 AH): “De keten ervan is zwak.”
“De overlevering van ʿUmar bin ʿAbd al-ʿAzīz, namelijk dat hij bij de geboorte van een kind de adzān in het rechteroor en de iqāmah in het linkeroor gaf, wordt ondersteund door niets wat ik heb gevonden. Ibn al-Mundzir (318 AH) echter, heeft vermeld: “Er is wel een praktische Ḥādīth overgeleverd door Ibn al-Sunnī (364 AH) van de Ḥādīth van al-Ḥusayn bin ʿAlī met de woorden: ‘Wie een kind krijgt en de adzān in zijn rechteroor en de iqāmah in zijn linkeroor doet, zal niet geschaad worden door Umm uṣ-Ṣibyān.’ Umm uṣ -Ṣibyān is een volgster van de djinn.”
Al-Mundzirī (656 AH) zei in het boek Talkhīṣ us-Sunan na het aanhalen van deze uitspraak van imam al-Tirmidzī: “In zijn overleveringsketen bevindt zich ʿĀṣim bin ʿUbayd Allāh bin ʿĀṣim bin ʿUmar bin al-Khaṭṭāb. Imam Mālik (179 AH) heeft kritiek op hem geuit, en Ibn Maʿīn (233 AH) zei dat hij zwak is en dat zijn Ḥādīth niet als bewijs kan dienen. Anderen hebben ook over hem gesproken. Abū Ḥātim Muḥammad bin Ḥibbān al-Bustī heeft kritiek geuit op zijn overlevering van deze Ḥādīth en andere overleveringen.”

Na de citaten van de geleerden te hebben gepresenteerd, deelt al-Mubārakpūrī vervolgens zijn eigen mening:
Ik zeg: “al-ʿIjlī (261 AH) zei: “Er is niets mis met hem”, en Ibn ʿAdī (365 AH) zei: “Ondanks zijn zwakte, worden zijn overleveringen opgeschreven.” En Ibn Khuzaymah (311 AH) zei: “Ik heb geen bezwaar tegen hem vanwege zijn slechte geheugen, zoals vermeld in het boek Mīzān al-Iʾtidāl.”
Imam Tirmidzī zei: “Er wordt hierop gepraktiseerd.” Al-Mubārakpūrī lichtte dit als volgt toe: “Dit betekent dat er in de praktijk gehandeld wordt op basis van de Ḥādīth van Abū Rāfiʾ, die gaat over het geven van de Adzān in het oor van de pasgeborene direct na de geboorte.”
Als je hierover bezwaar hebt en zegt: “Hoe kan er naar gehandeld worden terwijl hij zwak is, omdat in zijn keten ʿĀṣim bin ʿUbayd Allāh zit”, dan zeg ik: “Ja, hij is zwak, maar hij wordt ondersteund door de Ḥādīth van al-Ḥusayn bin ʿAlī, moge Allah tevreden met hen zijn, die overgeleverd is door Abū Yaʿlā al-Mawṣilī (307 AH) en Ibn al-Sunnī (364 AH).”[14]
Ibn Qayyim al-Jawzīyah (751 AH), een van de canonieke geleerden van het salafisme schreef in zijn boek ‘Tuḥfat al-Mawdūd bi-Aḥkām al-Mawlūd’ het volgende over de keten van overleveringen betreffende het geven van de adzān in het oor van de pasgeborene:
“De eerste overlevering luidt als volgt: Abū ʿAbd Allāh al-Ḥākim vertelde ons, Abū Jaʾfar Muḥammad bin Duhaym vertelde ons, Aḥmad bin Hāzim bin Abū Gharzah vertelde ons, ʿUbayd Allah bin Mūsā vertelde ons, via Sufyān bin Said Al-Thawrī, van ʿĀṣim bin ʿUbayd Allah, die mij vertelde dat ʿUbayd Allah bin Abū Rāfiʾ van Abū Rāfiʾ heeft gehoord, die zei: “Ik zag dat de Gezant van Allah, vrede zij met hem, de adzān gaf in het oor van Ḥasan bin ʿAlī toen Fāṭima hem baarde.” Dit werd overgeleverd door Abū Dāwūd en Tirmidhī, die verklaarde dat het een authentieke Ḥādīth is.
De tweede overlevering, gerapporteerd door Al-Bayḥaqī in ‘al-Shuʾb’, is van Ḥasan bin ʿAlī over de Profeet, vrede zij met hem, die zei: “Wie een kind krijgt en de adzān in zijn rechteroor en de iqāmah in zijn linkeroor geeft, zal beschermd zijn tegen Umm uṣ-Ṣibyān.”
De derde overlevering, ook gerapporteerd door Al-Bayḥaqī, komt van Abū Saʿīd van Ibn Abbās, dat de Profeet, vrede zij met hem, de adzān gaf in het oor van Ḥasan bin ʿAlī op de dag dat hij geboren werd en de iqāmah in zijn linkeroor. Hij voegde eraan toe dat de laatste twee overleveringsketens zwak zijn. [15]
Imam Muḥammad bin ʿAlī al-Shawkānī (1250 AH), erkend als een gezaghebbende geleerde door salafistische moslims, beschrijft in zijn boek ‘Nayl al-Awṭār’, in het hoofdstuk over het geboorteoffer (ʿaqiqah) en de soenna’s bij de geboorte, de overlevering van Abū Rāfiʾ als volgt:
Deze Ḥadith is overgeleverd door Imam Aḥmad, Imam Abū Dawūd en Imam Tirmidzī. Imam Tirmidzī kwalificeerde deze Ḥādīth als authentiek(ṣaḥīḥ), terwijl Imam Aḥmad en Imam Abū Dawūd deze als goed (ḥasan) beoordeelden. [16]

Wat zeggen de rechtsgeleerden over deze kwestie?
De meeste geleerden zijn van mening dat het geven van de adzān in het oor van een pasgeborene een aanbevolen soenna is. Deze zienswijze wordt gedeeld door geleerden van de Hanafi-, Shafi’i- en Hanbali-rechtsscholen. Imam Malik daarentegen beschouwt deze praktijk als ongewenst. Binnen zijn rechtschool, de Maliki-school, is echter geen consensus over deze kwestie. Sommige Maliki-geleerden hebben geen bezwaar tegen deze handeling, aangezien het een gebruikelijke praktijk onder de mensen is.
Ibn ʿĀbidīn al-Shāmī al- Ḥanafī (1252 AH) bespreekt bepaalde situaties. Het gaat over wanneer het aanbevolen is de adzān buiten de gebeden om te geven. Zo gaf hij het volgende aan:
“Muḥammad ibn ʿAlī al-Ḥaṣkafī (1088 AH) schreef hierover. Hij zei: ‘Het is geen soenna om de adzān buiten de gebeden om te geven.’ Ibn ʿĀbidīn al-Shāmī lichtte dit verder toe. Hij verklaarde dat het normaal gesproken geen soenna is. Dit geldt voor de adzān buiten de gebeden om, behalve bij de geboorte van een kind. Dan is het wel aanbevolen.”
Ibn ʿĀbidīn al-Shāmī schrijft verder. Hij verwijst naar de kanttekeningen van het boek al-Baḥr al-Ramlī. Daar staat: “Shafiʿī-juristen geven soms aan dat het soenna is. Dit geldt voor de adzān buiten het gebed om, zoals bij de geboorte van een kind. Ook voor iemand die in problemen verkeerd, bij epilepsie, woede, schadelijk gedrag van mens of dier, en bij een menigte van het leger. Dit geldt ook tijdens een brand. Het is mogelijk aanbevolen bij het neerlaten van een dode in het graf. Dit als analogie voor zijn eerste intrede in de wereld. Maar Ibn Ḥajar verwierp dit in zijn uitleg van al-ʿIbāb. En bij oproer van de ghilān, oftewel opstandige djinns, volgens een authentieke overlevering.”
De imam gaf vervolgens zijn rechtsopinie aan en verklaarde:
“Dit wat vermeld is in de kanttekeningen van al-Baḥr al-Ramlī is volgens ons niet ver gezocht. Betrouwbare overleveringen zonder tegenstrijdigheden gelden als een geldige rechtspositie. Dit geldt zelfs als ze niet expliciet vermeld zijn. Zoals eerder aangehaald in de preek over Ḥāfiz Ibn Abd al-Bar en al-ʿĀrif al-Shaʾrānī. Dit betreft elk van de vier imams. Zij zeiden: ‘Als de Ḥādīth authentiek is, dan is dat mijn madzhab (standpunt).’ Dit komt omdat het bij de voortreffelijkheden van daden toegestaan is de praktijk te baseren op een zwakke Ḥādīth.” [17]
Imam Abū Zakarīyā Muḥyi al-Dīn bin Sharaf al-Nawawī al- Shāfiʿī (676 AH) schreef:
“Het is soenna om bij de geboorte de adzān in het oor van de pasgeborene te geven, of het nu een jongen of meisje is. De adzān moet met de woorden van het gebed worden gegeven. Dit staat volgens de overlevering van Abū Rāfiʾ in het boek al-Muṣannaf.”
“Een groep van onze Shāfiʿī-geleerden adviseert om de adzān in het rechteroor te geven. De iqāmah geven zij aan in het linkeroor. In het boek van Ibn al-Sunnī staat een overlevering van al-Ḥusayn ibn ʿAlī, moge Allah tevreden met hen zijn. Hij citeerde de Boodschapper van Allah, vrede zij met hem, als volgt: ‘Wie een kind krijgt, moet de adzān in het rechteroor geven en de iqāmah in het linkeroor. Zo zal Umm uṣ Ṣibyān hen niet schaden’. Umm uṣ Ṣibyān is een soort djinn.”
Onze Shāfiʿī-geleerden hebben ook over soortgelijke handelingen van ʿUmar ibn ʿAbd al-ʿAzīz gesproken. Moge Allah hem genadig zijn.” [18]
Imam Manṣūr ibn Yūnus al-Bahūtī al- Ḥanbalī (1051 AH) schreef hierover het volgende:
“Het is soenna om bij de geboorte de adzān in het rechteroor van de pasgeborene te geven. Dit geldt voor zowel jongens als meisjes. Het is ook aanbevolen om de iqāmah in het linkeroor te geven. Deze praktijk is gebaseerd op de overlevering van Abū Rāfiʾ. Hij zei dat hij de Gezant van Allah, vrede en zegeningen zij met hem, de adzān zag geven in het oor van al-Ḥasan ibn ʿAlī. Dit was toen al-Ḥasan door Fāṭima werd gebaard. Abū Dāwūd en al-Tirmidhī hebben deze overlevering als authentiek geclassificeerd.
Ḥasan ibn ʿAlī heeft ook een praktische Ḥadīth overgeleverd. Hij zei: ‘Wie een kind krijgt, moet de adzān in het rechteroor geven en de iqāmah in het linkeroor. Dit is om schade door Umm al-Ṣibyān te voorkomen.’ Ibn ʿAbbās heeft ook een overlevering. Hij zegt dat de Profeet, vrede en zegeningen zij met hem, de adzān in het oor van al-Ḥasan ibn ʿAlī gaf op de dag van zijn geboorte. Hij gaf ook de iqāmah in zijn linkeroor. Al-Bayḥaqī heeft deze overgeleverd in al-Shuʾb. Hij merkte echter op dat er zwakte in de ketens van overleveraars zit.” [19]
Imam al-Ḥaṭṭāb, Muḥammad al-Ruʿaynī al-Mālikī (954 AH) schreef dat Imam Malik het geven van de adzān in het oor van pasgeborenen als ongewenst beschouwde. In zijn boek ‘al-Jāmiʾ min Mukhtaṣar al-Mudawwanah’ vermeldde hij:
“Sheikh Abū Muḥammad ibn Abī Zayd zei dat Imam Mālik het ongewenst achtte om de adzān in het oor van de pasgeboren jongen te geven. Hij vervolgde in ‘al-Nawādir’, na een discussie over de ʿAqīqah’ in het hoofdstuk over besnijdenis: “Imam Mālik achtte het ongewenst om de adzān in het oor te geven bij de geboorte.”
Verder citeerde hij andere geleerden en schreef:
Imam al-Jazūlī (741 AH) zei in zijn commentaar op ‘al-Risālah’: “Sommige geleerden bevelen aan om de adzān in het oor van de jongen te geven en de iqāmah bij zijn geboorte.” En al-Nawawī vermeldde in zijn boek ‘al-Adzkār’: “Een groep van onze Shāfiʿī-geleerden bevelen aan om de adzān in het rechteroor te geven en de iqāmah in het linkeroor te geven.”
“Vanuit de Sunan van Abū Dāwūd en al-Tirmidhī werd overgeleverd door Abū Rāfiʾ. Hij zei: “Ik zag de Gezant van Allah, vrede zij met hem, de adzān geven zoals voor het gebed in het oor van al-Ḥasan ibn ʿAlī toen hij door Fāṭima werd gebaard.” Al-Tirmidhī classificeerde deze overlevering als goed en authentiek. Ook in het boek van Ibn us-Sunnī werd van al-Ḥusayn ibn ʿAlī, vrede zij met hem, overgeleverd. Hij zei: “De Gezant van Allah, vrede en zegeningen zij met hem, zei: ‘Wie een kind krijgt, moet de adzān in zijn rechteroor geven en de iqāmah in zijn linkeroor, zodat Umm uṣ-Ṣibyān hem niet zal schaden.”
Na dit alles te hebben geciteerd, gaf Imam al-Ḥaṭṭāb al-Mālikī zijn rechtsopinie. Hij schreef verder:
“Ik zeg: ‘De praktijk van de mensen is hiermee in overeenstemming, dus er is geen bezwaar tegen het volgen ervan. En Allah weet het beste.” [20]

Deze eeuwenoude traditie symboliseert de inwijding van het kind in de islamitische gemeenschap en het belang van het geloof in zijn of haar leven. Het geven van de adzān en iqāmah aan een pasgeboren kind is een manier om Allah’s naam te laten klinken in hun oren vanaf het allereerste moment, waarmee ze worden herinnerd aan de grootsheid van Allah en de islam.
Het is ook een teken van liefde en zorg van de ouders voor hun kind, omdat ze de wens uitspreken dat het kind zal opgroeien met een sterke band met het geloof en de islamitische waarden. Deze traditie versterkt de spirituele band tussen ouders en kind en creëert een sfeer van vroomheid en toewijding in het gezin.
Kortom, het geven van de adzān en iqāmah in de oren van een pasgeboren kind is een diepgewortelde praktijk die ons herinnert aan de grootsheid van het geloof en symboliseert de liefde en zorg van ouders voor hun kinderen, waardoor het een waardevolle en zegenrijke traditie blijft binnen onze geboorterituelen.
[1]
والمعنى أذن بمثل أذان الصلاة وهذا يدل على سنية الأذان في أذن المولود وفي شرح السنة : روي أن عمر بن عبد العزيز – رضي الله عنه – كان يؤذن في اليمنى ويقيم في اليسرى إذا ولد الصبي . قلت : قد جاء في مسند أبي يعلى الموصلي ، عن الحسين – رضي الله عنه – مرفوعا : من ولد له ولد فأذن في أذنه اليمنى وأقام في أذنه اليسرى لم تضره أم الصبيان ” كذا في الجامع الصغير للسيوطي رحمه الله . قال النووي في الروضة : ويستحب أن يقول في أذنه ” وإني أعيذها بك وذريتها من الشيطان الرجيم ” قال الطيبي ولعل مناسبة الآية بالأذان أن الأذان أيضا يطرد الشيطان لقوله – صلى الله عليه وسلم – ” إذا نودي للصلاة أدبر الشيطان له ضراط حتى لا يسمع التأذين ” وذكر الأذان والتسمية في باب العقيقة وارد على سبيل الاستطراد اهـ . والأظهر أن حكمة الأذان في الأذن أنه يطرق سمعه أول وهلة ذكر الله تعالى على وجه الدعاء إلى الإيمان والصلاة التي هي أم الأركان ( رواه الترمذي ، وأبو داود ، وقال الترمذي : هذا حديث حسن صحيح )
Mullā ʿAlī al-Qārī Nūr al-Dīn ʿAlī bin Sulṭān Muḥammad al-Qārī (1014 AH), Mirqāt al-Mafātīḥ Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīḥ, deel 7, Kitāb al-Ṣayd wa al-Dzabāʼiḥ, Bāb al-ʿAqīqah (Beiroet: Dār al-Fikr, 2002), 2691.
[2]
ذهب جمهور الفقهاء إلى أنه يسن الأذان في الأذن اليمنى للمولود، والإقامة في اليسرى
Wizārat al-Awqāf wa-al-Shu‘ūn al-Islāmīyah, al-Mawsūʿat al-Fiqhīyah al-Kuwaytīyah, deel 45, Awwalan al-Yamīn bi-Maʾnā al-Jāriḥah al-Adzān fī al-Udzun al-Yumnā lil-Mawlūd (Kuwait: Tab’a al-Wizarah, 2006), 295.
[3]
حدثنا محمد بن بشار حدثنا يحيى بن سعيد وعبد الرحمن بن مهدي قالا أخبرنا سفيان عن عاصم بن عبيد الله عن عبيد الله بن أبي رافع عن أبيه قال رأيت رسول الله صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي حين ولدته فاطمة بالصلاة قال أبو عيسى هذا حديث حسن صحيح والعمل في العقيقة على ما روي عن النبي صلى الله عليه وسلم من غير وجه عن الغلام شاتان مكافئتان وعن الجارية شاة وروي عن النبي صلى الله عليه وسلم أيضا أنه عق عن الحسن بن علي بشاة وقد ذهب بعض أهل العلم إلى هذا الحديث
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 4, Kitāb al-Aḍāḥī ʿan Rasūl Allāh ṣallá Allāhu ʿalayhi wa-sallam, Bāb al-Adzān fī Udzun al-Mawlūd (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 83.
[4]
حدثنا مسدد حدثنا يحيى عن سفيان قال حدثني عاصم بن عبيد الله عن عبيد الله بن أبي رافع عن أبيه قال رأيت رسول الله صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي حين ولدته فاطمة بالصلاة
Abū Dāwūd Sulaymān bin al- Ash’ath al-Azdī al-Sijistānī (275 AH), Sunan Abī Dāwūd, deel 4, Abwāb al-Nawm, Bāb fī al-Ṣabī Yūlad Fa Yu ‘adz-dzin fī ʾudzunih (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, z.d.) 238.
[5]
حدثنا وكيع قال حدثنا سفيان عن عاصم بن عبيد الله عن عبيد الله بن أبي رافع عن أبيه أن النبي صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي حين ولدته فاطمة
Aḥmad bin Ḥanbal [142 AH], Musnad al-Imām Ahmad, deel 6, Min Musnad al-Qabā ‘il Ḥādīth Abī Rāfiʿ Raḍiya Allāhu ʿAnhu (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, 1993), 391.
[6]
عَبْدُ الرَّزَّاقِ ، عَنِ الثَّوْرِيِّ ، عَنْ عَاصِمِ بْنِ عُبَيْدِ اللَّهِ ، عَنْ عُبَيْدِ اللَّهِ بْنِ أَبِي رَافِعٍ ، عَنْ أَبِيهِ قَالَ : رَأَيْتُ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ” أَذَّنَ فِي أُذُنِ الْحَسَنِ بْنِ عَلِيٍّ بِالصَّلَاةِ حِينَ وَلَدَتْهُ فَاطِمَةُ
Abū Bakr ʿAbd al-Razzāq ibn Hammām al-Ṣanʿānī (211 AH), Muṣannaf ʿAbd al-Razzāq, deel 4, Kitāb al-ʻAqīqah, Bāb Mawtuhu Qabla Sābiʿihi wa Matā Yusammā wa-Mā Yuṣnʿu Bihi (Beiroet: al-Maktab al-Islami, 1983), 336.
[7]
حَدَّثَنَا جُبَارَةُ، حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ الْعَلَاءِ، عَنْ مَرْوَانِ بْنِ سَالِمٍ، عَنْ طَلْحَةَ بْنِ عُبَيْدِ اللَّهِ، عَنْ حُسَيْنٍ قَالَ: قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «مَنْ وُلِدَ لَهُ فَأَذَّنَ فِي أُذُنِهِ الْيُمْنَى وَأَقَامَ فِي أُذُنِهِ الْيُسْرَى لَمْ تَضُرَّهُ أُمُّ الصِّبْيَانِ
Abū Yaʿlā Aḥmad ibn ʿAlī ibn al-Muthannā ibn Yaḥyā ibn ʿĪsā ibn Hilāl al-Tamīmī, al-Mawṣilī (307 AH), deel 12, Musnad Abī Yaʿlā, Musnad al-Ḥusayn ibn ʿAlī ibn Abī Ṭālib (Syrië: Dar al-Mamun li al-Turath, 1984), 150.
[8]
يونس، حدثنا الحسن بن عمرو بن سيف السدوسي، حدثنا القاسم بن مطيب، عن منصور بن صفية، عن أبي معبد، عن ابن عباس أنَّ النبي – صلى الله عليه وسلم – أذّن في أذن الحسن بن علي يوم ولد، فأذن في اليمنى، وأقام في اليسرى. في هذين الإسنادين ضعف.
Abū Bakr Aḥmad bin al-Ḥusayn al-Bayḥaqī (458 AH), Shuʿab al-Īmān, deel 11, Ḥuqūq al-Awlād wa al Ahlīn (Beiroet: Dar Al- Kotob Al- Ilmiyah, 2000), 107.
[9]
قال العلماء من المحدثين والفقهاء وغيرهم: يجوز ويستحب العمل في الفضائل والترغيب والترهيب بالحديث الضعيف ما لم يكن موضوعا
Abū Zakarīyā, Muḥyī al-Dīn Yaḥyā bin Sharaf al-Nawawī (676 AH), al-Adzkār, Faṣl fī al-Amr bi al-Iḵlāṣ wa-Ḥusn al-Niyyāt fī Jamīʿi al-aʾmāl al-Ẓāhirāt wa-al-Khufiyyāt Beiroet: Dār al-Fikr, 1994), 5.
[10]
وقد اتفق العلماء على جواز العمل بالحديث الضعيف في فضائل الأعمال لأنه إن كان صحيحا في نفس الأمر فقد أعطي حقه من العمل به، وإلا لم يترتب على العمل به مفسدة تحليل ولا تحريم، ولا ضياع حق للغير.
Ibn Ḥajar al-Haytamī al-Saʾdī al-Anṣār (974 AH), al-Fatḥ al-Mubīn bi Sharḥ al-Arbāʿīn, Dzikr baʾḍ man ṣanafa Arbāʿīn Ḥādīthan (Saoedi Arabië: Dar Al-Minhaj, 2008),109.
[11]
فإن صح وإلا فالضعيف غير الموضوع يعمل به في فضائل الأعمال
Ibn al-Ḥumām al-Ḥanafī (861 AH), al-Kitāb: Fatḥ al-Qadīr ‘alā al-Hidāyah, deel 1, Kitāb al-Ṣalāt, Bāb al-Imāmah (Beiroet: Dar el- Fikr, 1970), 349.
[12]
وقال : حسين ضعفه أحمد وغيره والعمل على هذا الحديث عند أهل العلم فأشار بذلك إلى أن الحديث إذا اعتضد بقول أهل العلم ، وقد صرح غير واحد بأن من دليل صحة الحديث قول أهل العلم به ، وإن لم يكن له إسناد يعتمد على مثله
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), Taʿāqqubāt al-Suyūṭī ʿalá Mawḍūʿāt Ibn al-Jawzī, Egypte: Dar Makka El-Mokarama, 2004), 90.
[13]
قال بعضهم: يحكم للحديث بالصحة إذا تلقاه الناس بالقبول وإن لم يكن له إسناد صحيح
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), Tadrīb al-Rāwī fī Sharḥ Taqrīb al-Nawāwī, deel 1 (Saoedi Arabie, Dar Taibah, 2006), 66.
[14]
قوله : ( أذن في أذن الحسن بن علي حين ولدته فاطمة بالصلاة ) أي أذن بآذان الصلاة ، وفيه دليل على سنية الأذان في أذن المولود . قال القاري : وفي شرح السنة : روي عن عمر بن عبد العزيز كان يؤذن في اليمنى ويقيم في اليسرى إذا ولد الصبي . قال وقد جاء في مسند أبي يعلى الموصلي عن الحسين مرفوعا : ” من ولد له ولد فأذن في أذنه اليمنى وأقام في أذنه اليسرى لم تضره أم الصبيان ” . كذا في الجامع الصغير للسيوطي انتهى كلام القاري . [ ص: 90 ] قلت : قال المناوي في شرح الجامع الصغير : إسناده ضعيف انتهى . وقال الحافظ في التلخيص : حديث عمر بن عبد العزيز أنه كان إذا ولد له ولد أذن في أذنه اليمنى وأقام في أذنه اليسرى ، لم أره عنه مسندا ، وقد ذكره ابن المنذر عنه ، وقد روي مرفوعا أخرجه ابن السني من حديث الحسين بن علي بلفظ : ” من ولد له مولود فأذن في أذنه اليمنى وأقام في اليسرى لم تضره أم الصبيان ” ، وأم الصبيان هي التابعة من الجن انتهى . قوله : ( هذا حديث صحيح ) قال المنذري في تلخيص السنن بعد نقل قول الترمذي هذا : وفي إسناده عاصم بن عبيد الله بن عاصم بن عمر بن الخطاب ، وقد غمزه الإمام مالك ، وقال ابن معين ضعيف لا يحتج بحديثه وتكلم فيه غيرهما ، وانتقد عليه أبو حاتم محمد بن حبان البستي رواية هذا الحديث وغيره انتهى كلام المنذري . قلت : وقال العجلي : لا بأس به ، وقال ابن عدي : هو مع ضعفه يكتب حديثه . وقال ابن خزيمة : لا أحتج به لسوء حفظه كذا في ميزان الاعتدال . قوله : ( والعمل عليه ) أي على حديث أبي رافع في التأذين في أذن المولود عقيب الولادة . فإن قلت : كيف العمل عليه وهو ضعيف لأن في سنده عاصم بن عبيد الله كما عرفت ؛ قلت : نعم هو ضعيف لكنه يعتضد بحديث الحسين بن علي رضي الله عنهما الذي رواه أبو يعلى الموصلي وابن السني . قوله : ( وروي عن النبي صلى الله عليه وسلم في العقيقة من غير وجه عن الغلام شاتان مكافئتان وعن الجارية شاة ) وإليه ذهب الجمهور ( وروي عن النبي صلى الله عليه وسلم أيضا أنه عق عن الحسن بن علي بشاة ) رواه الترمذي وهو ضعيف وسيأتي . ( وقد ذهب بعض أهل العلم إلى هذا الحديث ) وهو قول مالك كما عرفت فيما تقدم وقد عرفت ما فيه
Muḥammad ibn ʿAbd al-Raḥmān ibn ʿAbd al-Raḥīm al-Mubārakfūrī (1335 AH), Tuḥfat al-Aḥwadhī, deel 5, Kitāb al-Aḍāḥī ʿan Rasūl Allāh ṣallá Allāhu ʿalayhi wa-sallam, Bāb al-Adzān fī Udzun al-Mawlūd (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah,1990), 89-90.
[15]
وفي هذا الباب أحاديث أحدها ما رواه أبو عبد الله الحاكم حدثنا أبو جعفر محمد بن دحيم حدثنا أحمد بن حازم بن أبي غرزة حدثنا عبيد الله بن موسى أنا سفيان بن سعيد الثوري عن عاصم بن عبيد الله أخبرني عبيد الله بن أبي رافع عن أبي رافع قال رأيت رسول الله صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي حين ولدته فاطمة رواه أبو داود والترمذي وقال حديث صحيح الثاني ما رواه البيهقي في الشعب من حديث الحسن بن علي عن النبي صلى الله عليه وسلم قال من ولد له مولود فأذن في أذنه اليمنى وأقام في أذنه اليسرى رفعت عنه أم الصبيان والثالث ما رواه أيضا من حديث أبي سعيد عن ابن عباس أن النبي صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي يوم ولد وأقام في أذنه اليسرى قال وفي إسنادهما ضعف
Muḥammad ibn Abī Bakr ibn Ayyūb ibn Saʿd Shams al-Dīn Ibn Qayyim al-Jawzīyah (751 AH), Tuḥfat al-Mawdūd bi-Aḥkām al-Mawlūd, al-Bāb al-Rābiʻ fī Istiḥbāb al-Taʼdzīn fī Udzunihi al-Yumnā wa-al-Iqāmah fī Udzunihi al-Yusrā (Saoedi Arabië: Dar Alam al-Fawa’id, 1971), 30.
[16]
وعن أبي رافع قال : رأيت رسول الله صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسين حين ولدته فاطمة بالصلاة رواه أحمد وكذلك أبو داود والترمذي وصححه وقالا : الحسن
Muḥammad ibn ʿAlī ibn Muḥammad al-Shawkānī (1250 AH), Nayl al-Awṭār , deel 5, al-ʿAqīqah wa-sunnat al-Wilādah (Egypte: Dar al-Ḥādīth, 1993), 162.
[17]
مطلب في المواضع التي يندب لها الأذان في غير الصلاة ( قوله : لا يسن لغيرها ) أي من الصلوات وإلا فيندب للمولود . وفي حاشية البحر الرملي : رأيت في كتب الشافعية أنه قد يسن الأذان لغير الصلاة ، كما في أذان المولود ، والمهموم ، والمصروع ، والغضبان ، ومن ساء خلقه من إنسان أو بهيمة ، وعند مزدحم الجيش ، وعند الحريق ، قيل وعند إنزال الميت القبر قياسا على أول خروجه للدنيا ، لكن رده ابن حجر في شرح العباب ، وعند تغول الغيلان : أي عند تمرد الجن لخبر صحيح فيه . أقول : ولا بعد فيه عندنا . ا هـ . أي لأن ما صح فيه الخبر بلا معارض فهو مذهب للمجتهد وإن لم ينص عليه ، لما قدمناه في الخطبة عن الحافظ ابن عبد البر والعارف الشعراني عن كل من الأئمة الأربعة أنه قال : إذا صح الحديث فهو مذهبي ، على أنه في فضائل الأعمال يجوز العمل بالحديث الضعيف
Muḥammad Amīn ʿAmr bin Abd al- ʿAzīz bin ʿĀbidīn al-Dimashqī (1252 AH), Rad al-Muḥtār ʿalā al-Dur al-Mukhtār, deel 1, Kitāb al-Ṣalāt, Bāb al-Adzān (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1992), 384.
[18]
السنة أن يؤذن في أذن المولود عند ولادته ذكرا كان أو أنثى ويكون الأذان بلفظ أذان الصلاة لحديث أبي رافع الذي ذكره المصنف قال جماعة من أصحابنا يستحب أن يؤذن في أذنه اليمنى ويقيم الصلاة في أذنه اليسرى وقد روينا في كتاب ابن السني عن الحسين بن علي رضي الله عنهما قال (قال رسول الله صلى الله عليه وسلم من ولد له مولود فأذن في أذنه اليمنى وأقام في أذنه اليسرى لم تضره أم الصبيان) وأم الصبيان التابعة من الجن ونقل أصحابنا مثل هذا الحديث عن فعل عمر بن عبد العزيز رحمه الله
Abū Zakarīyā Muḥyi al-Dīn bin Sharaf al-Nawawī (676 AH), al-Majmūʾ Sharḥ al-Muhadz-dzab, deel 8, Kitāb al-Ḥajj, Bāb al-ʿaqīqah (Egypte, Idarah al-Tabaah al-Muniriya, 1926/28),443.
[19]
( و ) سن أن ( يؤذن في أذن المولود اليمنى ) ذكرا كان أو أنثى ( حين يولد ، و ) أن ( يقيم في اليسرى ) لحديث أبي رافع قال رأيت رسول الله صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي حين ولدته فاطمة رواه أبو داود والترمذي وصححاه وعن الحسن بن علي مرفوعا من ولد له مولود فأذن في أذنه اليمنى وأقام في أذنه اليسرى رفعت عنه أم الصبيان وعن ابن عباس أن النبي صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي يوم ولد وأقام في أذنه اليسرى رواهما البيهقي في الشعب وقال وفي إسنادهما ضعف
Manṣūr ibn Yūnus al-Bahūtī al- Ḥanbalī (1051 AH), Kash-shāf al-Qināʾ ʿan Matn al-Iqnāʾ, deel 3, Kitāb al-Ḥajj, Bāb al-Hady wa-al-Aḍāḥī wa-al-ʻAqīqah wa-Mā yataʿallaq bihā, Faṣl al-ʻAqīqah (Beiroet: Dar al- Fikr, 1982), 29.
[20]
قال الشيخ أبو محمد بن أبي زيد في كتاب الجامع من مختصر المدونة وكره مالك أن يؤذن في أذن الصبي المولود انتهى . وقال في النوادر بإثر العقيقة في ترجمة الختان ، والخفاض ، وأنكر مالك أن يؤذن في أذنه حين يولد انتهى . وقال الجزولي في شرح الرسالة : وقد استحب بعض أهل العلم أن يؤذن في أذن الصبي ويقيم حين يولد انتهى . وقال النووي في الأذكار ، قال جماعة من أصحابنا : يستحب أن يؤذن في أذن الصبي اليمنى ، ويقيم الصلاة في أذنه الأخرى ، وقد روينا في سنن أبي داود والترمذي عن أبي رافع ، قال : رأيت رسول الله صلى الله عليه وسلم أذن في أذن الحسن بن علي حين ولدته فاطمة بالصلاة قال الترمذي حديث حسن صحيح وروينا في كتاب ابن السني عن الحسين بن علي رضي الله تعالى عنهما قال : قال رسول الله صلى الله عليه وسلم : من ولد له مولود فأذن في أذنه اليمنى ، وأقام في الأذن اليسرى لم تضره أم الصبيان انتهى . ( قلت ) وقد جرى عمل الناس بذلك فلا بأس بالعمل به والله أعلم
Muḥammad ibn Muḥammad ibn ʿAbd al-Raḥmān al-Ruʿaynī al- Mālikī (954 AH), Mawāhib al-Jalīl fī Sharḥ Mukhtaṣar Khalīl, deel 1, Kitāb al-ṣalāt, Faṣl al-Adzān wa-al-Iqāmah (Beiroet: Dar al- Fikr, 1992), 434.