Inhoud
- 1 Het islamitisch jaar begint en eindigt met opoffering
- 2 De maand Muḥarram is een van de vier Heilige Maanden
- 3 De Kanselrede van de Profeet en de maand Muḥarram
- 4 De maand Muḥarram en de Dag van ʿĀshūrā
- 5 Waarom is de Dag van ʿĀshūrā zo bijzonder?
- 6 Waarom is de tiende dag ʿĀshūrā genoemd?
- 7 De Kaʾbah is heilig, Muḥarram is heilig en ʿĀshūrā is heilig
- 8 Vasten op de dag van ʿĀshūrā
- 9 De dag van ʿĀshūrā is de dag van Allah
- 10 Vergiffenis voor de zonden van het afgelopen jaar
- 11 Vast ook een dag voor of een dag na ʿĀshūrā
- 12 Wees genereus op de dag van ʿĀshūrā
- 13 Een tip van Imam Ahmed Yaar Khan Naeemi (1391 AH)
- 14 ʿĀshūrā en de strijd bij Karbala
Het islamitisch jaar begint en eindigt met opoffering
In de islamitische kalender valt op dat zowel de laatste maand, Dhū al-Ḥijjah, als de eerste maand, Muḥarram, nauw verbonden zijn met het concept van opoffering. In de laatste maand werd de profeet Ibrāhīm, vrede zij met hem, op de proef gesteld toen hij werd gevraagd zijn zoon te offeren, maar uiteindelijk werd hem bevolen een ram te offeren in plaats daarvan. In Muḥarram offerde Imam Ḥusayn, moge Allah tevreden zijn met hem, zijn leven in een strijd tussen waarheid en valsheid.
Deze gebeurtenissen dragen een diepgaande betekenis met zich mee in het geloof. Ze herinneren ons aan het belang van opoffering en toewijding aan Allah. Ze tonen ons dat het soms nodig is om persoonlijke offers te brengen om vast te houden aan onze overtuigingen en te strijden voor gerechtigheid.
Het verhaal van Profeet Ibrāhīm en de tragedie rondom Imam Ḥusayn inspireren ons om moedig en standvastig te zijn in tijden van beproeving. Ze dienen als een herinnering aan de waarden van opoffering, waarheid en trouw aan de principes van het geloof.
De maand Muḥarram is een van de vier Heilige Maanden
Muḥarram is de eerste maand van het islamitische jaar en heeft een bijzondere betekenis binnen ons geloof. Het is namelijk een heilige maand, samen met drie andere maanden: Dhū al-Qaʾdah, Dhū al-Ḥijjah en de maand Rajab.
De heiligheid van deze maanden wordt bevestigd in soera al-Tawbah, vers 39, waarin staat: “Voorwaar, het aantal maanden volgens Allah is twaalf maanden, zoals vastgelegd in het Boek van Allah op de dag dat Hij de hemelen en de aarde schiep. Onder deze twaalf maanden zijn er vier heilige maanden.” [1]
Deze verklaring benadrukt de speciale status van Muḥarram en andere heilige maanden in de islamitische kalender, en herinnert ons eraan dat we deze periodes met respect en toewijding moeten benaderen. Ze bieden ons kansen voor spirituele groei, zelfreflectie en het verrichten van goede daden.
De Kanselrede van de Profeet en de maand Muḥarram
Bovendien is er een overlevering van Abū Bakrah, moge Allah tevreden zijn met hem, waarin hij vermeldt dat de Profeet tijdens zijn Afscheidshadj een kanselrede gaf en aangaf dat Allah twaalf maanden heeft geschapen, waarvan er vier heilig zijn. Zo vertelde Abū Bakrah:
De Profeet, vrede zij met hem, zei als volgt: “De tijd heeft zijn loop volbracht tot aan de dag waarop Allah de hemel en de aarde schiep. Het jaar telt twaalf maanden, waarvan er vier heilig zijn. Drie van deze Heilige Maanden zijn opeenvolgend: Dhū al-Qaʾdah, Dhū al-Ḥijjah en Muḥarram. Daarnaast is er ook Rajab van Muḍar, dat tussen Jumāda en Shaʾbān valt.” [2]
De maand Muḥarram en de Dag van ʿĀshūrā
De maand Muḥarram, met name de Dag van ʿĀshūrā, de tiende dag, draagt een speciale betekenis. Talrijke overleveringen benadrukken het zegenrijke karakter van deze dag en vertellen over de verdiensten van het vasten gedurende deze maand, in het bijzonder op de Dag van ʿĀshūrā.
Volgens een overlevering van Abū Hurayrah, moge Allah hem genadig zijn, is de beste vasten na de Ramadan de vasten van de maand Muḥarram. Zo vertelde hij:
De Profeet Mohammed, vrede zij met hem, zei: “De meest voortreffelijke vasten na de maand Ramadan is de vasten tijdens de maand van Allah, Muḥarram, en het meest voortreffelijke gebed na het verplichte gebed is het nachtgebed (Tahajjud).” [3]
In deze overlevering verkondigde de Profeet van Allah, vrede zij met hem, de grootsheid van de maand ‘Muḥarram’, die bekendstaat als de maand van Allah waarin Zijn verhevenheid tot uiting komt. Hij benadrukte de deugdzame status van Muḥarram door te verklaren dat het vasten tijdens deze dagen, na de Ramadan, de meest verdienstelijke vasten is.
Op dezelfde wijze verkondigde hij dat het nachtgebed (Tahajjud), na de verplichte gebeden, het meest voortreffelijke gebed is. Deze woorden herinneren ons aan de onschatbare waarde van deze heilige maand en aan de beloningen die het met zich meebrengt voor degenen die zich eraan wijden.
Waarom is de Dag van ʿĀshūrā zo bijzonder?
Volgens een overlevering van Abū Hurayrah, moge Allah tevreden met hem zijn, wordt de tiende dag, de dag van ʿĀshūrā, in verband gebracht met verschillende historische gebeurtenissen. In deze overlevering noemde hij twee zaken die duidelijk van groot belang waren:
- Verlossing van de Profeet Mūsā, vrede zij met hem, en Banū Isrā’īl (de kinderen van Israël): Op deze dag werden Mūsā en zijn volk gered van de Farao en de verdrinkingsdood. Dit wordt herinnerd als een daad van Allah’s onmetelijke barmhartigheid en de bevrijding van de kinderen van Israël die in onderdrukking en slavernij leefden.
- Op deze dag kwam de ark van de Profeet Nūḥ (Noach), vrede zij met hem, tot stilstand op de berg Ararat, wat het einde van de zondvloed aangeeft en het begin markeert van een nieuwe fase in de geschiedenis van de mensheid. Na de zondvloed was Profeet Nūḥ na de Profeet Adam, vrede zij met hem, de tweede aartsvader die de wereld opnieuw bevolkte met mensen. Abū Hurayrah overleverde dit als volgt:
“De Profeet, vrede zij met hem, kwam mensen van de Joodse gemeenschap tegen die op de dag van ʿĀshūrā vastten. Hij vroeg: “Wat voor vasten is dit?” Zij antwoordden: “Dit is de dag waarop Allah Mūsā en de kinderen van Israël redde van de verdrinkingsdood en de Farao liet verdrinken. Ook is dit de dag waarop de ark op de berg Ararat tot stilstand kwam, en Nūḥ en Mūsā vastten uit dankbaarheid jegens Allah de Verhevene.” Hierop zei de Profeet, vrede zij met hem: “Ik heb meer recht op Mozes en meer recht om deze dag te vasten.” Daarom beval hij zijn metgezellen om te vasten op deze dag. [4]
Waarom is de tiende dag ʿĀshūrā genoemd?
Waarom de dag ʿĀshūrā genoemd wordt is een zeer interessante vraag. Over de benaming van deze dag zijn er door de geleerden verschillende verklaringen aangedragen. Er bestaat een geschil over. Enerzijds wordt gezegd dat het simpelweg komt doordat het de tiende dag van Muḥarram is want ʿĀshūrā is afgeleid van het woord ʿashara dat tien betekent. Anderzijds wordt gezegd dat Allah op die dag tien profeten heeft begunstigd met tien bijzondere gebeurtenissen. Hierover somde Imam Badr al- Dīn al-ʿAynī (855 AH) de volgende tien gebeurtenissen op:
- De eerste betreft de Profeet Mūsā (Mozes), vrede zij met hem. Op die dag werd hij gered en werd de zee voor hem gespleten, waardoor de farao en zijn leger verdronken.
- De tweede betreft de Profeet Nūḥ (Noach), vrede zij met hem. Op die dag landde zijn ark op de berg Ararat.
- De derde betreft de Profeet Yūnus (Jona), vrede zij met hem. Op die dag werd hij gered uit de buik van de vis.
- De vierde betreft de Profeet Adam, vrede zij met hem. Op die dag werd zijn berouw verhoord, zoals vermeld door ʿIkramah.
- De vijfde betreft de profeet Yūsuf (Jozef), vrede zij met hem. Op die dag werd hij uit de put gehaald.
- De zesde betreft de Profeet ʿIsā (Jezus), vrede zij met hem. Op die dag werd hij geboren en op die dag werd hij opgenomen.
- De zevende betreft de Profeet Dāwūd (David), vrede zij met hem. Op die dag schonk Allah hem gratie.
- De achtste betreft de Profeet Ibrāhīm (Abraham), vrede zij met hem. Op die dag werd hij geboren.
- De negende betreft de Profeet Yaʾqūb (Jacob), vrede zij met hem. Op die dag genas hij van blindheid.
- De tiende betreft onze Profeet Mohammed, vrede zij met hem. Op die dag werden de zonden van de eerste (van de gelovigen) en de laatste (van de gelovigen) vergeven.
Daarnaast hebben sommige geleerden ook de volgende profeten genoemd:
- Idrīs (Henoch), vrede zij met hem. Op die dag werd hij naar een plaats in de hemel opgenomen.
- Ayyūb (Job), vrede zij met hem. Op die dag nam Allah zijn lijden weg.
- Sulaymān (Salomo), vrede zij met hem. Op die dag kreeg hij het koninkrijk. [5]
De Kaʾbah is heilig, Muḥarram is heilig en ʿĀshūrā is heilig
De Kaʾbah, het Huis van Allah, werd in alle tijden geëerd en gerespecteerd. Het is bekend dat de polytheïsten in het verleden de Kaʾbah met kleden en doeken bedekten en er naartoe gingen zoals de moslims dat doen. In de Koran heeft Allah verklaard dat Hij de Kaʾbah tot een heilige plaats heeft gemaakt. Eerbied hebben voor de Kaʾbah is een onderdeel van de heiligheid ervan.
De dag ʿĀshūrā is een vooraanstaande en heilige dag. De moslims eerden de Kaʾbah door het iedere jaar op deze dag te bekleden. Dit benadrukt immers nog eens het belang en de grootsheid van ʿĀshūrā. [6] [7]
Een overlevering van Vrouwe ʿĀisha, moge Allah tevreden met haar zijn, vertelt ons hier meer over de heiligheid van ʿĀshūrā. Ze vertelde dit als volgt:
“Vroeger vastten de mensen op ʿĀshūrā, nog voordat het vasten tijdens de Ramadan verplicht werd gesteld. Op die dag werd de Kaʾbah bekleed. Toen Allah het vasten tijdens de maand Ramadan verplicht stelde, zei de Profeet van Allah, vrede zij met hem: ‘Wie wil vasten op de dag van ʿĀshūrā kan dat doen, en wie ervoor kiest om het niet te doen, mag dat ook.”[8]
Vasten op de dag van ʿĀshūrā
Volgens een overlevering van Salamah bin al-Akwāʾ was het vasten op deze dag zo belangrijk dat de Profeet, vrede zij met hem, het aanbeval. Zelfs degenen die al iets hadden gegeten, werden aangespoord om uit respect voor de waardigheid van deze dag de rest van de dag te vasten. Hij verwoordde dit als volgt:
“De Profeet, vrede zij met hem, gaf een man van de stam al-Aslam opdracht om het volk te informeren dat degene die al had gegeten, de rest van de dag moest vasten, en degene die nog niet had gegeten, zijn vasten moest voortzetten, omdat die dag de dag van ʿĀshūrā was.” [9]
De dag van ʿĀshūrā is de dag van Allah
Volgens een overlevering van ʿAbdullāh bin ʿUmar, moge Allah tevreden met hen zijn, vastten de mensen in het pre-islamitische tijdperk op de dag van ʿĀshūrā. Ook de Profeet van Allah, vrede zij met hem, en de moslims vastten op deze dag, voordat het verplichte vasten tijdens de Ramadan werd ingesteld. De Profeet maakte toen het vasten op ʿĀshūrā tot een aanbevolen handeling en gaf de mensen de keuze om te vasten op die dag. Hij noemde het de dag van Allah. ʿAbdullāh bin ʿUmar overleverde dit als volgt:
“Het volk van het pre-islamitische tijdperk vastte op de dag van ʿĀshūrā, en de Gezant van Allah, vrede zij met hem, en de moslims namen het vasten ook in acht voordat de vasten van de Ramadan verplicht werd gesteld. Toen de vasten van de Ramadan verplicht werd, verklaarde de Gezant van Allah, vrede zij met hem: “ʿĀshūrā is een dag uit de dagen van Allah. Degene die wil, kan deze vasten en degene die wil, kan het nalaten.” [10]
Vergiffenis voor de zonden van het afgelopen jaar
Uit een overlevering van Abū Qatādah compenseert het vasten van de dag van ʿĀshūrā de zonden van het voorgaande jaar. De volgende overlevering is van hem bekend:
De Profeet van Allah zei: “Het vasten op de dag van ʿArafāt compenseert de zonden van het voorgaande jaar en het komende jaar, en het vasten op de dag van ʿĀshūrā compenseert de zonden van het voorgaande jaar.” [11]
Vast ook een dag voor of een dag na ʿĀshūrā
Het is aanbevolen om op ʿĀshūrā te vasten. Het vasten op deze dag wordt beloond met een grotere beloning dan het vasten gedurende de andere elf maanden. Hiervan is de vasten van de Ramadan uitgezonderd. Door het vasten op de dag van ʿĀshūrā worden de kleine zonden van het afgelopen jaar vergeven. Daarnaast is het ook aanbevolen om te vasten op de negende of elfde dag van Muḥarram. Het vasten op alleen de tiende dag van Muḥarram is licht ongewenst.
In een overlevering van ʿAbdullāh bin ʿAbbās, moge Allah tevreden met hen zijn, leren we dat de Profeet Mohammed, vrede zij met hem, aangaf om op de negende dag van ʿĀshūrā te vasten, nadat de metgezellen opmerkte dat de tiende dag ook door de joden en christen werd geëerd. Zo vertelde hij:
“Toen de Profeet Mohammed, vrede zij met hem, op de dag van ʿĀshūrā vastte en zijn metgezellen opdroeg om ook te vasten, zeiden ze: “O Gezant van Allah, dit is een dag die zowel de joden als de christenen eren.” Daarop antwoordde de Profeet Mohammed, vrede zij met hem : “Als Allah het wil, zullen we volgend jaar op de negende dag vasten.” Echter, voordat het volgende jaar aanbrak, overleed de Profeet Mohammed, vrede zij met hem.” [12]
In overeenstemming met de eerdere overlevering, meldde ʿAbdullāh bin ʿAbbās, moge Allah tevreden met hen zijn, dat de Profeet van Allah, vrede zij met hem, aanbeval om op de negende en tiende dag te vasten en jezelf zo te onderscheiden van de Joodse gemeenschap. Hij vertelde als volgt:
“Vast op de negende en tiende dag en onderscheid jezelf van de joden.” [13]
In de overlevering wordt vermeld dat je je als gemeenschap kunt onderscheiden van de Joodse gemeenschap door te vasten op zowel de negende als de tiende dag. Dit suggereert dat vasten op zowel de tiende als de elfde dag ook aanvaardbaar zou moeten zijn en ons eveneens in staat stelt om ons te onderscheiden van de Joodse gemeenschap, omdat dit hetzelfde doel bereikt.
Dit is echter alleen geldig zolang er geen conflict ontstaat met andere regels bij het logisch nadenken. De volgende overlevering bevestigt dat we als moslimgemeenschap onszelf inderdaad kunnen onderscheiden door te vasten op zowel de tiende als de elfde dag. Het bevestigt tevens dat we niet per se woorden nodig hebben die ons vertellen dat een handeling is toegestaan, zolang het niet in conflict komt met de Sharia.
Ibn ʿAbbās, moge Allah tevreden met hen zijn, bracht ons de volgende overlevering:
“De Gezant van Allah, vrede zij met hem, zei: ‘Vast op de dag van ʿĀshūrā en onderscheid jezelf van de Joodse gemeenschap. Vast een dag ervoor of een dag erna.’” [14]
Wees genereus op de dag van ʿĀshūrā
Volgens een overlevering van Ibn Masʿūd, moge Allah tevreden met hem zijn, zal Allah genereus zijn met degene die op de dag van ʿĀshūrā vrijgevig is in het onderhouden van zijn gezin. Hoewel de keten van deze Ḥadīth zwak is, wordt deze Ḥādith zeker geaccepteerd als het gaat om deugden. Sufyān al-Thawrī (161 AH), moge Allah genade met hem hebben, heeft deze Ḥādith getest en bevestigd dat dit inderdaad het geval is. De overlevering luidt als volgt:
“De Profeet van Allah, vrede zij met hem, zei: ‘Degene die ruimhartig is in het onderhouden van zijn gezin op de dag van ʿĀshūrā, Allah zal ruimhartig zijn met hem gedurende het hele jaar.’ Sufyān zei: ‘We hebben dit getest en het bleek zo te zijn.'” [15]
Een tip van Imam Ahmed Yaar Khan Naeemi (1391 AH)
Imam Ahmed Yaar Khan Naeemi (1391 AH), moge Allah genadig zijn met hem, verklaart het volgende in relatie tot de bovengenoemde Ḥadīth:
De betekenis van deze Ḥadīth is dat wanneer je op de tiende dag van Muḥarram verschillende soorten gerechten bereidt voor je kinderen, werknemers, bedienden, armen en behoeftigen, er gedurende het hele jaar zegen zal rusten op al dat voedsel, met Allah’s wil. Naar aanleiding van deze Ḥadīth bereiden moslims ḥaleem op de dag van ʿĀshūrā, omdat ḥaleem verschillende ingrediënten bevat, zoals tarwe, vlees, linzen, rijst, enzovoort. Daarom zal er, met Allah’s wil, zegen zijn in alle soorten voedsel in het huis van degene die ḥaleem bereidt.
Sufyān heeft bevestigd dat deze Ḥadīth is gebaseerd op zijn eigen ervaring en die van zijn metgezellen, en dat er werkelijk zegen schuilt in deze praktijk. Hierdoor heeft de Ḥadīth een solide basis. Het is belangrijk om te benadrukken dat ervaring de authenticiteit van de Ḥadīth versterkt. Daarom verwijzen Hadithgeleerden soms naar hun persoonlijke ervaringen om de geloofwaardigheid van de Ḥadīth te ondersteunen, zoals in dit geval. Gedetailleerdere informatie hierover is te vinden in mijn boek Jā-a al-Ḥaq’, deel twee. Bovendien is deze Ḥadīth niet in tegenspraak met het vasten op de dag van ʿĀshūrā, omdat je zelf kunt vasten op die dag terwijl je tegelijkertijd je kinderen en de behoeftigen ruim van voedsel voorziet. [16]
ʿĀshūrā en de strijd bij Karbala
Hoewel de tiende dag van Muḥarram, volgens zowel zwakke als sterke overleveringen, als een bijzondere en voortreffelijke dag wordt beschouwd, wordt deze dag overschaduwd door de herinneringen aan een belangrijke strijd tussen licht en duisternis, waarheid en valsheid, die op deze dag heeft plaatsgevonden. Deze dag herinnert ons aan de slag bij Karbala, waar we het martelaarschap van Imam Ḥusayn, zijn gezin en familie, moge Allah tevreden met hen zijn, herdenken.
Imam Ḥusayn is de kleinzoon van de Gezant van Allāh, vrede zij met hem. Als moslims rouwen we niet op deze dag, omdat onze vrome voorgangers in de geschiedenis dat al drie dagen hebben gedaan, zoals de sharia een maximale rouwperiode van drie dagen heeft voorgeschreven. Daarom vermijden we het dragen van zwart in deze maand, om elke associatie met mensen te vermijden die wel rouwen gedurende deze periode en zichzelf kastijden.
De vastberadenheid van de martelaren van Karbala heeft een diepgaande les geleerd aan de mensen van waarheid: standvastig blijven in het aangezicht van het kwaad en bereid zijn om het leven op te offeren voor de zaak van de islam wanneer dat nodig is.
Als Imam Ḥusayn trouw had gezworen aan zijn tegenstander Yazīd, zou het hele leger aan zijn voeten hebben gelegen. Hij zou gerespecteerd zijn en overladen worden met schatten en rijkdommen van de wereld. Maar Imam Ḥusayn, wiens hart vrij was van verlangens naar wereldse zaken, zag geen waarde in de pracht van dit wereldse leven. Hij heeft bewust afstand gedaan van materiële luxe en heeft met vastberadenheid de moeilijkheden op zijn pad omarmd.
Ondanks de vele beproevingen en tegenslagen heeft hij nooit overwogen om trouw te zweren aan een openlijke zondaar en tiran zoals Yazīd. Imam Ḥusayn was bereid zijn gezin op te offeren en zijn eigen bloed te vergieten, maar hij heeft nooit toegegeven aan de bezoedeling van de waardigheid van de islam.
De heldhaftige daden van de mensen van Karbala, die hun leven hebben gegeven op het slagveld, blijven een tijdloze les voor de moslims. Het offer van Imam Ḥusayn en zijn metgezellen dient als inspiratie om moedig het hoofd te bieden aan het kwaad en vast te houden aan de principes van de islam, zelfs in de meest uitdagende tijden.
Laten we de lessen die we uit Muḥarram en ʿĀshūrā kunnen trekken, ter harte nemen en ons inzetten voor rechtvaardigheid, waarheid en de waarden van opoffering en toewijding aan Allah. Laten we standvastig zijn in onze overtuigingen, barmhartigheid tonen en streven naar een rechtvaardige samenleving.
Moge deze heilige maand ons allen zegenen en ons helpen om betere moslims te worden, die de waarden van de islam in hun leven belichamen. Moge Allah ons leiden op het rechte pad en ons in staat stellen om Zijn tevredenheid te bereiken.
[1]
إِنَّ عِدَّةَ الشُّهُورِ عِندَ اللَّهِ اثْنَا عَشَرَ شَهْرًا فِي كِتَابِ اللَّهِ يَوْمَ خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ مِنْهَا أَرْبَعَةٌ حُرُمٌ
Al- Tawbah 9:36.
[2]
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ عَبْدِ الْوَهَّابِ حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ عَنْ أَيُّوبَ عَنْ مُحَمَّدٍ عَنْ ابْنِ أَبِي بَكْرَةَ عَنْ أَبِي بَكْرَةَ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ إِنَّ الزَّمَانَ قَدْ اسْتَدَارَ كَهَيْئَتِهِ يَوْمَ خَلَقَ اللَّهُ السَّمَوَاتِ وَالْأَرْضَ السَّنَةُ اثْنَا عَشَرَ شَهْرًا مِنْهَا أَرْبَعَةٌ حُرُمٌ ثَلَاثٌ مُتَوَالِيَاتٌ ذُو الْقَعْدَةِ وَذُو الْحِجَّةِ وَالْمُحَرَّمُ وَرَجَبُ مُضَرَ الَّذِي بَيْنَ جُمَادَى وَشَعْبَانَ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 4, Kitāb Tafsīr al-Qur’ān, Sūrat Barā’ah: Bāb Qawluhu ‘Inna ʿIddat al-Shuhūr ʿinda Allāh Ithnā ʿAshar Shahran fī Kitāb Allāh (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1712.
[3]
حَدَّثَنِي قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ حَدَّثَنَا أَبُو عَوَانَةَ عَنْ أَبِي بِشْرٍ عَنْ حُمَيْدِ بْنِ عَبْدِ الرَّحْمَنِ الْحِمْيَرِيِّ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ أَفْضَلُ الصِّيَامِ بَعْدَ رَمَضَانَ شَهْرُ اللَّهِ الْمُحَرَّمُ وَأَفْضَلُ الصَّلَاةِ بَعْدَ الْفَرِيضَةِ صَلَاةُ اللَّيْلِ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 2, Kitāb al-Ṣiyām: Bāb Faḍl Ṣawm al-Muḥarram (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 821.
[4]
حَدَّثَنَا أَبُو جَعْفَرٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ الصَّمَدِ عَنْ أَبِيهِ عَنْ شُبَيْلٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ قَالَ مَرَّ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ بِأُنَاسٍ مِنْ الْيَهُودِ قَدْ صَامُوا يَوْمَ عَاشُورَاءَ فَقَالَ مَا هَذَا مِنْ الصَّوْمِ قَالُوا هَذَا الْيَوْمُ الَّذِي نَجَّى اللَّهُ مُوسَى وَبَنِي إِسْرَائِيلَ مِنْ الْغَرَقِ وَغَرَّقَ فِيهِ فِرْعَوْنَ وَهَذَا يَوْمُ اسْتَوَتْ فِيهِ السَّفِينَةُ عَلَى الْجُودِيِّ فَصَامَهُ نُوحٌ وَمُوسَى شُكْرًا لِلَّهِ تَعَالَى فَقَالَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ أَنَا أَحَقُّ بِمُوسَى وَأَحَقُّ بِصَوْمِ هَذَا الْيَوْمِ فَأَمَرَ أَصْحَابَهُ بِالصَّوْمِ
Aḥmad bin Hanbal (241 AH), Musnad al- Imam Aḥmad, deel 2, Bāqī Musnad al-Mukthirīn, Musnad Abī Hurayrah Raḍī Allāh ʿanh (Beiroet: Dar Ihya al Turath al Arabi, 1993) 359-60.
[5]
النَّوْع الثَّالِث: لِمَ سُمِّيَ الْيَوْم الْعَاشِر عَاشُورَاء؟ اخْتلفُوا فِيهِ، فَقيل: لِأَنَّهُ عَاشر الْمحرم، وَهَذَا ظَاهر، وَقيل: لِأَن الله تَعَالَى أكْرم فِيهِ عشرَة من الْأَنْبِيَاء، عَلَيْهِم الصَّلَاة وَالسَّلَام بِعشر كرامات. الأول: مُوسَى عَلَيْهِ السَّلَام، فَإِنَّهُ نصر فِيهِ، وفلق الْبَحْر لَهُ، وغرق فِرْعَوْن وَجُنُوده. الثَّانِي: نوح عَلَيْهِ السَّلَام اسْتَوَت سفينته على الجودي فِيهِ. الثَّالِث: يُونُس، عَلَيْهِ السَّلَام،أنجي فِيهِ من بطن الْحُوت. الرَّابِع: فِيهِ تَابَ الله على آدم عَلَيْهِ السَّلَام، قَالَه عِكْرِمَة. الْخَامِس: يُوسُف عَلَيْهِ السَّلَام، فَإِنَّهُ أخرج من الْجب فِيهِ. السَّادِس: عِيسَى عَلَيْهِ السَّلَام، فَإِنَّهُ ولد فِيهِ، وَفِيه رفع. السَّابِع: دَاوُد، عَلَيْهِ السَّلَام، فِيهِ تَابَ الله عَلَيْهِ. الثَّامِن: إِبْرَاهِيم، عَلَيْهِ السَّلَام، ولد فِيهِ. التَّاسِع: يَعْقُوب، عَلَيْهِ السَّلَام، فِيهِ رد بَصَره. الْعَاشِر: نَبينَا مُحَمَّد، صلى الله عَلَيْهِ وَسلم، فِيهِ غفر لَهُ مَا تقدم من ذَنبه وَمَا تَأَخّر. هَكَذَا ذكرُوا عشرَة من الْأَنْبِيَاء، عَلَيْهِم الصَّلَاة وَالسَّلَام. قلت: ذكر بَعضهم من الْعشْرَة: إِدْرِيس، عَلَيْهِ السَّلَام، فَإِنَّهُ رفع إِلَى مَكَان فِي السَّمَاء، وَأَيوب، عَلَيْهِ السَّلَام، فِيهِ كشف الله ضره، وَسليمَان؟ عَلَيْهِ السَّلَام، فِيهِ أعطي الْملك
Badr al-Dīn Abū Muḥammad Maḥmūd bin Aḥmad al-ʿAynī (855 AH), ʿUmdat al-Qārī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 11, Kitāb al-Ṣawm: Kitāb al-Ṣawm: Bāb Ṣiyām Yawm ʿĀshūrā (Beiroet, Dar Ihya al-Turath al-Arabi, z.d.), 117.
[6]
جَعَلَ اللَّهُ الْكَعْبَةَ الْبَيْتَ الْحَرَامَ قِيَامًا لِّلنَّاسِ وَالشَّهْرَ الْحَرَامَ وَالْهَدْيَ وَالْقَلَائِدَ ۚ ذَٰلِكَ لِتَعْلَمُوا أَنَّ اللَّهَ يَعْلَمُ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الْأَرْضِ وَأَنَّ اللَّهَ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيمٌ
Soera al- Māidah 5:97.
[7]
أَنَّ الْمُشْرِكِينَ كَانُوا يُعَظِّمُونَ الْكَعْبَةَ قَدِيمًا بِالسُّتُورِ وَالْكِسْوَةِ وَيَقُومُونَ إِلَيْهَا كَمَا يَقُومُ الْمُسْلِمُونَ، وَبَيَّنَ اللَّهُ تَعَالَى فِي الْآيَةِ الْمَذْكُورَةِ أَنَّهُ جَعَلَ الْكَعْبَةَ بَيْتًا حَرَامًا، وَمِنْ حُرْمَتِهَا تَعْظِيمُهَا، فَعَظَّمَهَا الْمُسْلِمُونَ، وَمِنْ جُمْلَةِ تَعْظِيمِهِمْ إِيَّاهَا أَنَّهُمْ كَانُوا يَكْسُونَهَا فِي كُلِّ سَنَةٍ يَوْمَ عَاشُورَاءَ الَّذِي هُوَ مِنَ الْأَيَّامِ الْمُعَظَّمَةِ،
Badr al-Dīn Abū Muḥammad Maḥmūd bin Aḥmad al-ʿAynī (855 AH), ʿUmdat al-Qārī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 9, Bāb Qawl Allāh Taʿālā Jaʿala Allāh al-Kaʾbah al-Bayt al-Ḥarām Qiyāman lil-Nās (Beiroet, Dar Ihya al-Turath al-Arabi, z.d.), 233
[8]
حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ بُكَيْرٍ، قَالَ: حَدَّثَنَا اللَّيْثُ، عَنْ عُقَيْلٍ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ عُرْوَةَ، عَنْ عَائِشَةَ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهَا. ح، وَحَدَّثَنِي مُحَمَّدُ بْنُ مُقَاتِلٍ، قَالَ: أَخْبَرَنِي عَبْدُ اللَّهِ هُوَ ابْنُ الْمُبَارَكِ، قَالَ: أَخْبَرَنَا مُحَمَّدُ بْنُ أَبِي حَفْصَةَ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، عَنْ عُرْوَةَ، عَنْ عَائِشَةَ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهَا، قَالَتْ: كَانُوا يَصُومُونَ عَاشُورَاءَ قَبْلَ أَنْ يُفْرَضَ رَمَضَانُ ، وَكَانَ يَوْمًا تُسْتَرُ فِيهِ الْكَعْبَةُ، فَلَمَّا فَرَضَ اللَّهُ رَمَضَانَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: مَنْ شَاءَ أَنْ يَصُومَهُ فَلْيَصُمْهُ وَمَنْ شَاءَ أَنْ يَتْرُكَهُ فَلْيَتْرُكْهُ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 9, Kitāb al-Ḥajj: Bāb Qawl Allāh Taʿālā Jaʿala Allāh al-Kaʾbah al-Bayt al-Ḥarām Qiyāman lil-Nās (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 233.
[9]
حَدَّثَنَا الْمَكِّيُّ بْنُ إِبْرَاهِيمَ حَدَّثَنَا يَزِيدُ بْنُ أَبِي عُبَيْدٍ عَنْ سَلَمَةَ بْنِ الْأَكْوَعِ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ قَالَ أَمَرَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ رَجُلًا مِنْ أَسْلَمَ أَنْ أَذِّنْ فِي النَّاسِ أَنَّ مَنْ كَانَ أَكَلَ فَلْيَصُمْ بَقِيَّةَ يَوْمِهِ وَمَنْ لَمْ يَكُنْ أَكَلَ فَلْيَصُمْ فَإِنَّ الْيَوْمَ يَوْمُ عَاشُورَاءَ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 2, Kitāb al-Ṣawm: Bāb Ṣiyām Yawm ʿĀshūrā (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 705.
[10]
حَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ نُمَيْرٍ ح وَحَدَّثَنَا ابْنُ نُمَيْرٍ وَاللَّفْظُ لَهُ حَدَّثَنَا أَبِي حَدَّثَنَا عُبَيْدُ اللَّهِ عَنْ نَافِعٍ أَخْبَرَنِي عَبْدُ اللَّهِ بْنُ عُمَرَ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُمَا أَنَّ أَهْلَ الْجَاهِلِيَّةِ كَانُوا يَصُومُونَ يَوْمَ عَاشُورَاءَ وَأَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ صَامَهُ وَالْمُسْلِمُونَ قَبْلَ أَنْ يُفْتَرَضَ رَمَضَانُ فَلَمَّا افْتُرِضَ رَمَضَانُ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ إِنَّ عَاشُورَاءَ يَوْمٌ مِنْ أَيَّامِ اللَّهِ فَمَنْ شَاءَ صَامَهُ وَمَنْ شَاءَ تَرَكَهُ وَحَدَّثَنَاه مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى وَزُهَيْرُ بْنُ حَرْبٍ قَالَا حَدَّثَنَا يَحْيَى وَهُوَ الْقَطَّانُ ح وَحَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ حَدَّثَنَا أَبُو أُسَامَةَ كِلَاهُمَا عَنْ عُبَيْدِ اللَّهِ بِمِثْلِهِ فِي هَذَا الْإِسْنَادِ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 2, Kitāb al-Ṣawm: Bāb Ṣiyām Yawm ʿĀshūrā (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 793.
[11]
حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ سَعِيدٍ حَدَّثَنَا سُفْيَانُ عَنْ مَنْصُورٍ عَنْ مُجَاهِدٍ عَنْ حَرْمَلَةَ بْنِ إِيَاسٍ عَنْ أَبِي قَتَادَةَ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ صَوْمُ يَوْمِ عَرَفَةَ يُكَفِّرُ سَنَتَيْنِ مَاضِيَةً وَمُسْتَقْبَلَةً وَصَوْمُ عَاشُورَاءَ يُكَفِّرُ سَنَةً مَاضِيَةً
Aḥmad bin Ḥanbal [142 AH], Musnad al-Imām Ahmad, deel 5, Bāqī Musnad al-Anṣār: Ḥadīth Abī Qatādah al-Anṣārī Raḍī Allāh ʿanh (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, 1993), 296.
[12]
وَحَدَّثَنَا الْحَسَنُ بْنُ عَلِيٍّ الْحُلْوَانِيُّ حَدَّثَنَا ابْنُ أَبِي مَرْيَمَ حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ أَيُّوبَ حَدَّثَنِي إِسْمَعِيلُ بْنُ أُمَيَّةَ أَنَّهُ سَمِعَ أَبَا غَطَفَانَ بْنَ طَرِيفٍ الْمُرِّيَّ يَقُولُ سَمِعْتُ عَبْدَ اللَّهِ بْنَ عَبَّاسٍ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُمَا يَقُولُ حِينَ صَامَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَوْمَ عَاشُورَاءَ وَأَمَرَ بِصِيَامِهِ قَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ إِنَّهُ يَوْمٌ تُعَظِّمُهُ الْيَهُودُ وَالنَّصَارَى فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَإِذَا كَانَ الْعَامُ الْمُقْبِلُ إِنْ شَاءَ اللَّهُ صُمْنَا الْيَوْمَ التَّاسِعَ قَالَ فَلَمْ يَأْتِ الْعَامُ الْمُقْبِلُ حَتَّى تُوُفِّيَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 2, Kitāb al-Ṣawm: Bāb Ayy Yawm Yūṣām fī ʿĀshūrā (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 978.
[13]
حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَارِثِ عَنْ يُونُسَ عَنْ الْحَسَنِ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ قَالَ أَمَرَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ بِصَوْمِ عَاشُورَاءَ يَوْمُ الْعَاشِرِ قَالَ أَبُو عِيسَى حَدِيثُ ابْنِ عَبَّاسٍ حَدِيثٌ حَسَنٌ صَحِيحٌ وَاخْتَلَفَ أَهْلُ الْعِلْمِ فِي يَوْمِ عَاشُورَاءَ فَقَالَ بَعْضُهُمْ يَوْمُ التَّاسِعِ وَقَالَ بَعْضُهُمْ يَوْمُ الْعَاشِرِ وَرُوِيَ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ أَنَّهُ قَالَ صُومُوا التَّاسِعَ وَالْعَاشِرَ وَخَالِفُوا الْيَهُودَ وَبِهَذَا الْحَدِيثِ يَقُولُ الشَّافِعِيُّ وَأَحْمَدُ وَإِسْحَقُ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 3, Kitāb al-Ṣawm ‘An Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayh wa Sallam, Bāb Mā Jā’ ʿĀshūrā’ Ayy Yawm Huwa (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 129.
[14]
قَالَ هُشَيْمٌ أَخْبَرَنَا ابْنُ أَبِي لَيْلَى عَنْ دَاوُدَ بْنِ عَلِيٍّ عَنْ أَبِيهِ عَنْ جَدِّهِ ابْنِ عَبَّاسٍ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ صُومُوا يَوْمَ عَاشُورَاءَ وَخَالِفُوا فِيهِ الْيَهُودَ صُومُوا قَبْلَهُ يَوْمًا أَوْ بَعْدَهُ يَوْمًا
Aḥmad bin Ḥanbal [142 AH], Musnad al-Imām Ahmad, deel 1, Wa min Musnad Banī Hāshim, Musnad ʿAbd Allāh bin al-ʿAbbās bin ʿAbd al-Muṭṭalib ʿan al-Nabī Ṣallā Allāh ʿalayhi wa-sallam, Bidāyat Musnad ʿAbd Allāh bin al-ʿAbbās (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, 1993), 241
[15]
وَعَنِ ابْنِ مَسْعُودٍ قَالَ : قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَنْ وَسَّعَ عَلَى عِيَالِهِ فِي النَّفَقَةِ يَوْمَ عَاشُورَاءَ وَسَّعَ اللَّهُ عَلَيْهِ سَائِرَ سَنَتِهِ قَالَ سُفْيَانُ : إِنَّا قَدْ جَرَّبْنَاهُ فَوَجَدْنَاهُ كَذَلِكَ . رَوَاهُ رَزِينٌ
Muḥammad bin ‘Abd Allāh al-Khaṭīb al-Tabrīzī (741 AH), Mishkāt al-Maṣābīḥ, deel 1, Bāb Faḍl al-Ṣadaqat: al-Faṣl al-Thālith (Beiroet: Al-Maktabah al- Islami, 1985), 501
[16]
یعنی محرم کی دسویں تاریخ کو اپنے بال بچوں، نوکر خادموں، فقراء مساکین کے لئے مختلف قسم کے کھانے تیار کرے تو انشاء اللہ تعالی سال بھر تک ان کھانوں میں برکت ہوگی مسلمان عاشورہ کے دن حلیم پکاتے ہیں، اس کا ماخذ یہ حدیث ہے کیونکہ حلیم میں ہر کھانا ہوتا ہے، گندم، گوشت اور دالیں، چاول وغیرہ تو انشاء اللہ حلیم پکانے والے کے گھر ان تمام کھانوں میں برکت ہو گی ہے
سفیان فرماتے ہیں کہ یہ حدیث ہمارے اور ہمارے ساتھیوں کے تجربہ میں آئی ہے واقعی اس عمل سے برکت ہوتی ہے لہذا یہ حدیث قوی ہے خیال رہے کہ تجربہ سے بھی حدیث کو تقویت پہنچتی ہے اس لئے محدثین حدیث کی توثیق کے لئے کبھی اپنے تجربہ کا ذکر کر دیتے ہیں یہاں بھی ایسا ہی ہے اس کی بحث ہماری کتاب جاء الحق حصہ دوم میں دیکھئے خیال رہے کہ عاشورہ
کے دن خودروزہ رکھو اور بچو ں کو فقرا ءکو خوب کھلاؤ پلاؤ لہذا یہ حدیث عاشورہ کے روزہ کے خلاف نہیں ۔
Ahmed Yaar Khan Naeemi (1391 AH), Mir’at al-Manājīḥ Sharḥ Mishkāt al- Maṣābīh, deel 1, Ṣadaqah ki Fazīlāt (lahore: Qadri Publishers, 2009), 126-27.