Inhoud
- 1 ʿEid al-Aḍḥā: Het offerfeest
- 2 ʿEid al- Aḍḥā is geen slachtfeest
- 3 1 Let op je persoonlijke hygiëne
- 4 2 Kleed je voor het feest
- 5 3 Parfumeer je zelf
- 6 4 Tradities rond het eten alvorens de feestgebeden
- 7 5 Wees sportief en ga lopen
- 8 6 Neem een andere route op de terugweg: zien en gezien worden
- 9 7 Verkondig de grootheid van Allah
- 10 8 Verricht het feestgebed
- 11 9 Offer voor Allah
- 12 10 Toon vreugde en blijdschap
- 13 11 Breng een bezoek aan de begraafplaats
ʿEid al-Aḍḥā: Het offerfeest
In Nederland en andere niet-Engelstalige landen wordt de term “Offerfeest” gebruikt om ʿEid al-Aḍḥā te beschrijven. Deze term verwijst naar de daad van opoffering die de Profeet Ibrāhīm, vrede zij met hem, bereid was te maken toen hij zijn zoon wilde offeren in gehoorzaamheid aan Allah. Volgens de Koran heeft Allah op het laatste moment de zoon van Ibrāhīm vervangen door een ram, waardoor Ibrāhīm in plaats daarvan een ram heeft geofferd.
ʿEid al- Aḍḥā is geen slachtfeest
Het gebruik van de term “Offerfeest” benadrukt de bereidheid om op te offeren in gehoorzaamheid aan Allah, en gaat verder dan enkel het slachten van een dier. Het slachten van het dier dient als een symbolische herinnering aan de gehoorzaamheid van Ibrāhīm, maar de focus ligt op de intentie om te offeren.
Het feit dat het Offerfeest soms onterecht het “Slachtfeest” wordt genoemd, kan mogelijk een negatieve bijklank hebben voor sommige mensen, omdat het de nadruk legt op het doden van het dier in plaats van op de spirituele betekenis van de handeling. Het woord “Offerfeest” legt meer nadruk op de religieuze en spirituele aspecten van de viering.
1 Let op je persoonlijke hygiëne
Het belang van persoonlijke hygiëne in de islam is van groot belang. Volgens de islamitische traditie is reinheid de helft van het geloof. Speciale dagen zoals vrijdag en de dag van ʿEid vormen gelegenheden waarop veel mensen samenkomen om te bidden. Het is daarom essentieel om op deze dagen aandacht te besteden aan persoonlijke hygiëne en anderen niet tot last te zijn.
Het is raadzaam om goed te letten op persoonlijke hygiëne, vooral tijdens warm weer, om te voorkomen dat er onaangename geuren verspreid worden. Het dragen van schone sokken en extra aandacht besteden aan mondhygiëne, zoals het poetsen van tanden, wordt aanbevolen. Het is een profetische traditie om jezelf extra zorg te geven op deze dagen door een bad te nemen. Er is overgeleverd dat Ibn al-Abbas, moge Allah tevreden met hem zijn, zei:
“De Profeet van Allah, vrede zij met hem, verrichtte op de dag van ʿEid al-Fiṭr en de dag van ʿEid al-Aḍḥā zoals gebruikelijk de grote rituele wassing”. [1]
2 Kleed je voor het feest
Om de feestdag te vieren en onze vreugde te uiten, is het belangrijk om je speciaal te kleden. Dit betekent dat je jezelf op een passende manier kleedt, omdat een feestdag anders is dan andere dagen. Het is een profetische traditie om jezelf behoorlijk te kleden voor het feest. Hoewel het mooi zou zijn als je nieuwe kleding kunt dragen, is dat niet verplicht. Het volstaat om schone kleding aan te trekken. Volgens een overlevering van Jābir, moge Allah tevreden met hem zijn, had de Profeet een speciaal gewaad dat hij met name droeg op de twee feestdagen en elke vrijdag. [2]
3 Parfumeer je zelf
Tijdens het feest willen we niet alleen onze beste kleding dragen, maar ook een aangename geur opdoen. Het parfumeren van onszelf is ook een mooie traditie die ons is overgeleverd van de Profeet van Allah, vrede zij met hem. Imam al-Hasan heeft als volgt overgeleverd:
“De Profeet van Allah, vrede zij met hem, heeft ons opgedragen om op de twee feestdagen het beste van wat we hebben te dragen, onszelf te parfumeren met het beste wat we hebben, en om te offeren met het beste van wat we hebben.” [3]
4 Tradities rond het eten alvorens de feestgebeden
Voordat je naar de centrale moskee of gebedsterrein gaat voor het feestgebed, is het een profetische traditie voor het ʿEid al-Fiṭr gebed om iets zoets te eten, zoals een oneven aantal dadels. In tegenstelling tot het ʿEid al-Aḍḥā-gebed is het juist een traditie om niets te eten. Het idee hierachter is dat het eerste wat je eet op die dag het offervlees is. Buraydah, moge Allah tevreden met hem zijn, vertelde het volgende:
“De Profeet, vrede zij met hem, ging niet naar buiten op de dag van het ʿEid al-Fiṭr voordat hij iets had gegeten, en hij at niet op de dag van het ʿEid al-Aḍḥā voordat hij het gebed had verricht.” [4]
5 Wees sportief en ga lopen
Het is een van de mooie profetische tradities om te voet naar het gebedsterrein te gaan voor de feestgebeden. Het is niet alleen gezegend, maar ook een sportieve daad. Saʾd, moge Allah tevreden met hem zijn, zei:
“De Profeet, vrede zij met hem, ging gewoonlijk te voet naar het ʿEid-gebed en keerde te voet terug.” [5]
6 Neem een andere route op de terugweg: zien en gezien worden
Wanneer de Profeet, vrede zij met hem, op de dag van het feest naar het ʿEid-gebed ging, koos hij doorgaans een andere route. Er is verschil van mening over de wijsheid achter deze praktijk. Sommigen suggereren dat dit was om onderweg andere mensen te ontmoeten, waardoor de gelovigen verheugd werden en de hypocrieten erdoor geërgerd werden. Jābir, moge Allah tevreden met hem zijn, heeft als volgt overgeleverd:
“Wanneer het een feestdag was, koos de Profeet, vrede zij met hem, gewoonlijk een andere route.” [6]
7 Verkondig de grootheid van Allah
Een andere mooie profetische traditie is om de grootheid (takbir) van Allah te verkondigen terwijl je onderweg bent naar de centrale moskee of het gebedsterrein.
De woorden van de takbīr zijn:
Allāhu Akbar, Allāhu Akbar, La ilāha illallāh, wallāhu Akbar, Allāhu Akbar, wa lillāhil Ḥamd
Voor het ʿEid al-Fiṭr is het gebruikelijk om dit zachtjes te doen, terwijl het op de dag van ʿEid al-Aḍḥā luidkeels wordt uitgesproken. [7]
8 Verricht het feestgebed
Wanneer je aankomt op het gebedsterrein of centrale moskee dan is het wājib (essentieel) om het feestgebed te bidden. Het ʿEid-gebed bestaat uit twee verplichte gebedseenheden (rakaʿāt), die op normale wijze worden verricht, maar met zes extra takbīrs. Drie takbīrs worden uitgesproken aan het begin van de eerste gebedseenheid en drie takbīrs direct vóór het buigen (rukūʾ) in de tweede eenheid. Hieronder volgt een stapsgewijze uitleg van het ʿEid-gebed:
•Begin met het vormen van de intentie: “Ik verricht twee verplichte rakaʿāt met zes extra takbīrs, voor
Allah, met mijn gezicht gericht naar de Kaʾbah, achter deze imam.”;
•De imam begint het gebed zonder adzān of iqāmah. Hij begint met de openings-takbīr (Allāhu
Akbar). Breng hierbij je handen omhoog tot aan je oorlellen en plaats ze vervolgens onder je navel;
•Na een korte pauze reciteer je thana (Subḥāna kallāhumma…);
•De imam zal vervolgens drie keer de takbīr (Allāhu Akbar) uitspreken. Breng je handen omhoog tot aan je oorlellen bij de eerste twee takbīrs en laat ze daarna langs je zij hangen. Plaats je handen onder je navel na de derde takbīr, zoals je normaal doet;
•Na deze drie takbīrs zal de imam passages uit de Heilige Koran reciteren, waar je rustig naar moet
luisteren. De rest van de rakaʿāt wordt op normale wijze verricht;
•Bij het opstaan voor de tweede gebedseenheid zal de imam beginnen met het reciteren van passages
uit de Heilige Koran, waar je rustig naar moet luisteren;
•Wanneer de imam zijn recitatie heeft voltooid, zal hij opnieuw drie takbīrs uitspreken, waarbij je je
handen tot aan je oorlellen omhoog brengt en vervolgens laat rusten langs je zij;
•Na de derde takbīr zal de imam de vierde takbīr uitspreken, waarbij je je handen niet omhoog
brengt, maar in de kniebuiging (rukūʾ) gaat;
•De rest van het gebed wordt op de gebruikelijke wijze verricht. [8]
9 Offer voor Allah
De Profeet Mohammed, vrede zij met hem, benadrukte de immense waarde van het offeren. Volgens een overlevering van Vrouwe ʿĀisha, moge Allah tevreden zijn met haar, is er op de dag van het offer geen daad die meer welgevallig is aan Allah dan het offeren van een dier. Zij vertelt dat de Profeet, vrede zij met hem, zei:
“Er is op de dag van het offer geen daad die Allah meer liefheeft dan het vergieten van bloed. Op de Dag der Opstanding zal het offerdier verschijnen met zijn hoorns, vacht en hoeven. Het bloed van het offerdier bereikt de aanwezigheid van Allah voordat het de aarde raakt. Verheug je daarom over het offer.” [9]
10 Toon vreugde en blijdschap
Het woord ‘ʿEid’ wordt vaak vertaald als ‘feest’, maar het heeft een diepere betekenis die ’terugkeren’ omvat. Dit verwijst naar de herhaalde zegeningen en gunsten die Allah jaarlijks aan Zijn dienaren schenkt. Deze zegeningen kunnen diverse vormen aannemen, zoals het verbreken van het vasten na onthouding van eten en drinken, het geven van zakāt al-Fiṭr, het volbrengen van de hadj met de Tawāf al-Ziyārah (verplichte rondgang om de Ka’bah), het offeren van dieren, en vele andere rituelen.
Deze handelingen gaan vaak gepaard met een gevoel van vreugde, blijdschap, enthousiasme en bezieling, die deel uitmaken van de tradities en gebruiken van dit feestelijke evenement. In deze zin symboliseert ‘ʿEid’ niet alleen een feest, maar ook de cyclische natuur van goddelijke zegeningen en de viering daarvan door de gelovigen. [10]
Het is dus een essentieel aspect van ʿEid al-Aḍḥā is de vreugde en blijdschap die een moslim aan zijn gezin en vrienden laat ervaren. Deze vreugde kan tot uiting komen door meer uit te geven aan voedsel, dranken, kleding en zoetigheden, waardoor deze religieuze viering zich onderscheidt van de andere dagen van het jaar.
De viering van ʿEid gaat niet alleen over materiële uitgaven, maar ook over het tonen van liefde, genegenheid en vriendelijkheid aan het gezin. Het is een dag waarop een moslim expliciet zijn genegenheid voor zijn gezin toont, vreugde en blijdschap deelt en de rituelen van Allah viert.
Daarom is het belangrijk dat een moslim ervoor zorgt dat hij of zij geen bron van verdriet wordt op deze speciale dag. Het is niet de bedoeling om ʿEid te gebruiken als een kans om conflicten aan te wakkeren wanneer je bij elkaar komt. Integendeel, het moet een dag zijn van vreugde, liefde en saamhorigheid, om zo de ware geest van deze heilige viering te belichamen.
11 Breng een bezoek aan de begraafplaats
Het is gebruikelijk om gedurende het hele jaar de graven van je geliefden te bezoeken, vooral op vrijdag omdat het is uitgeroepen tot een dag van ʿEid. Tijdens de dagen van ʿEid al-Fiṭr en ʿEid al-Aḍḥā is het daarom niet vreemd om je geliefden te bezoeken. Op deze gezegende dagen breng je niet alleen vreugde aan je levende broeders en zusters, maar ook aan de overledenen. Draag de Fātiḥa aan hen op en doe smeekbedes voor totale vergiffenis en verlossing voor hen.
De aanbeveling om graven te bezoeken is algemeen in de islam, aangezien er geen specifieke dag is aangegeven waarop je graven moet bezoeken. Evenzo zijn er geen specifieke dagen verboden of zelfs afgeraden in de islam. Dit geldt ook voor feestdagen, die vallen onder de algemene aanbeveling van de Profeet, vrede zij met hem. [11]
Namens Het Rechte Pad wens ik iedereen een gezegende ʿEid. Moge deze speciale dag gevuld zijn met vreugde, vrede en zegeningen voor jou en je dierbaren. Ik bid voor iedereen, dat Allah jullie gebeden verhoort, jullie zegeningen schenkt en jullie pad verlicht. Moge deze ʿEid een tijd zijn van verbroedering, vergeving en spirituele groei. ʿEid Mubarak!
[1]
حَدَّثَنَا جُبَارَةُ بْنُ الْمُغَلِّسِ حَدَّثَنَا حَجَّاجُ بْنُ تَمِيمٍ عَنْ مَيْمُونِ بْنِ مِهْرَانَ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ قَالَ كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَغْتَسِلُ يَوْمَ الْفِطْرِ وَيَوْمَ الْأَضْحَى
Ibn Mājah, Muhammad bin Yazīd al-Qazwīnī (273 AH), Sunan Ibn Mājah, deel 1, Kitāb Iqāmat al-Ṣalāt wa al-Sunnat fīhā: Bāb Mā Jā-a fī al-Ightisāl fī al-ʿĪdayn (Beiroet: Al-Maktabah al-‘Ilmiyah, 1953), 417.
[2]
أَنَا أَبُو طَاهِرٍ ، نَا أَبُو بَكْرٍ ، ثَنَا الْحَسَنُ بْنُ الصَّبَّاحِ الْبَزَّازُ ، ثَنَا حَفْصٌ يَعْنِي ابْنَ غِيَاثٍ ، عَنْ حَجَّاجٍ ، عَنْ أَبِي جَعْفَرٍ ، عَنْ جَابِرِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ قَالَ : كَانَتْ لِلنَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ جُبَّةٌ يَلْبَسُهَا فِي الْعِيدَيْنِ ، وَيَوْمِ الْجُمُعَةِ
Abū Bakr Muḥammad Ibn Isḥāq Ibn Khuzaymah (211 AH), Ṣaḥīḥ Ibn Khuzaymah, deel 2, Kitāb al-Jumʿah: Jimāʾ Abwāb al-Ṭayyib wa al-Tassawūk wa al-Lubs li al-Jumʿah: Bāb Istiḥbāb Lubs al-Jubbah fī al-Jumʿah (Beiroet: Al-Maktab al-Islami, 2003), 854.
[3]
أَخْبَرَنَا أَبُو بَكْرٍ مُحَمَّدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَتَّابٍ الْعَبْدِيُّ ، بِبَغْدَادَ ، ثَنَا أَبُو الْأَحْوَصِ مُحَمَّدُ بْنُ الْهَيْثَمِ الْقَاضِي ، ثَنَا أَبُو صَالِحٍ عَبْدُ اللَّهِ بْنُ صَالِحٍ ، حَدَّثَنِي اللَّيْثُ بْنُ سَعْدٍ ، عَنْ إِسْحَاقَ بْنِ بُزُرْجَ ، عَنْ زَيْدِ بْنِ الْحَسَنِ بْنِ عَلِيٍّ ، عَنْ أَبِيهِ – رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُمَا – قَالَ : أَمَرَنَا رَسُولُ اللَّهِ – صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَآلِهِ وَسَلَّمَ – فِي الْعِيدَيْنِ أَنْ نَلْبَسَ أَجْوَدَ مَا نَجِدُ ، وَأَنْ نَتَطَيَّبَ بِأَجْوَدِ مَا نَجِدُ ، وَأَنْ نُضَحِّيَ بِأَسْمَنِ مَا نَجِدُ ، الْبَقَرَةُ عَنْ سَبْعَةٍ وَالْجَزُورُ عَنْ عَشَرَةٍ ، وَأَنْ نُظْهِرَ التَّكْبِيرَ وَعَلَيْنَا السَّكِينَةُ وَالْوَقَارُ .
Abū ʿAbd Allāh Muḥammad bin ʿAbd Allāh al-Ḥākim al-Naysābūrī،(405 AH), al-Mustadrak ʿAlá al-Ṣaḥīḥayn، deel 5, Kitāb al-Aḍāḥī: Amaranā Rasūl Allāh fī al-ʿĪdayn ʿan Nalbas Aḥsan Mā Najid (Beiroet: Dar Al Maarifah, 1998), 326.
[4]
حَدَّثَنَا الْحَسَنُ بْنُ الصَّبَّاحِ الْبَزَّارُ الْبَغْدَادِيُّ حَدَّثَنَا عَبْدُ الصَّمَدِ بْنُ عَبْدِ الْوَارِثِ عَنْ ثَوَابِ بْنِ عُتْبَةَ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ بُرَيْدَةَ عَنْ أَبِيهِ قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لَا يَخْرُجُ يَوْمَ الْفِطْرِ حَتَّى يَطْعَمَ وَلَا يَطْعَمُ يَوْمَ الْأَضْحَى حَتَّى يُصَلِّيَ قَالَ وَفِي الْبَاب عَنْ عَلِيٍّ وَأَنَسٍ قَالَ أَبُو عِيسَى حَدِيثُ بُرَيْدَةَ بْنِ حُصَيْبٍ الْأَسْلَمِيِّ حَدِيثٌ غَرِيبٌ وَقَالَ مُحَمَّدٌ لَا أَعْرِفُ لِثَوَابِ بْنِ عُتْبَةَ غَيْرَ هَذَا الْحَدِيثِ وَقَدْ اسْتَحَبَّ قَوْمٌ مِنْ أَهْلِ الْعِلْمِ أَنْ لَا يَخْرُجَ يَوْمَ الْفِطْرِ حَتَّى يَطْعَمَ شَيْئًا وَيُسْتَحَبُّ لَهُ أَنْ يُفْطِرَ عَلَى تَمْرٍ وَلَا يَطْعَمَ يَوْمَ الْأَضْحَى حَتَّى يَرْجِعَ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 2, Abwāb al-ʿĪdayn ʿan Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayhi Wa-Sallam: Bāb Mā Jā-a fī al-Akl Yawm al-Fiṭr Qabl al-Khurūj (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 426-27.
[5]
حَدَّثَنَا هِشَامُ بْنُ عَمَّارٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّحْمَنِ بْنُ سَعْدِ بْنِ عَمَّارِ بْنِ سَعْدٍ حَدَّثَنِي أَبِي عَنْ أَبِيهِ عَنْ جَدِّهِ أَنَّ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ كَانَ يَخْرُجُ إِلَى الْعِيدِ مَاشِيًا وَيَرْجِعُ مَاشِيًا
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 1, Kitāb Iqāmat al-Ṣalāt wa al-Sunnat fīhā: Bāb Mā Jā-a fī al-Khurūj Ilá al-ʿīd Māshiyā (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017), 411.
[6]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدٌ هُوَ ابْنُ سَلَامٍ قَالَ أَخْبَرَنَا أَبُو تُمَيْلَةَ يَحْيَى بْنُ وَاضِحٍ عَنْ فُلَيْحِ بْنِ سُلَيْمَانَ عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْحَارِثِ عَنْ جَابِرِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُمَا قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ إِذَا كَانَ يَوْمُ عِيدٍ خَالَفَ الطَّرِيقَ تَابَعَهُ يُونُسُ بْنُ مُحَمَّدٍ عَنْ فُلَيْحٍ وَقَالَ مُحَمَّدُ بْنُ الصَّلْتِ عَنْ فُلَيْحٍ عَنْ سَعِيدٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ وَحَدِيثُ جَابِرٍ أَصَحُّ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 1, Kitāb al- ʿĪdayn: Bāb Man Khālaf al-Ṭarīq Idzā Rajaʿa Yawm al-ʿīd (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 334.
[7]
أَقُولُ : مَا فِي الْخُلَاصَةِ يُشْعِرُ بِهِ كَلَامُ الْخَانِيَّةِ فَإِنَّهُ قَالَ وَيُكَبِّرُ يَوْمَ الْأَضْحَى وَيَجْهَرُ ، وَلَا يُكَبِّرُ يَوْمَ الْفِطْرِ فِي قَوْلِ أَبِي حَنِيفَةَ لَكِنْ لَا شَكَّ أَنَّ الْمُحَقِّقَ ابْنَ الْهُمَامِ لَهُ عِلْمٌ تَامٌّ بِالْخِلَافِ أَيْضًا ، كَيْفَ وَفِي غَايَةِ الْبَيَانِ الْمُرَادُ مِنْ نَفْيِ التَّكْبِيرِ التَّكْبِيرُ بِصِفَةِ الْجَهْرِ وَلَا خِلَافَ فِي جَوَازِهِ بِصِفَةِ الْإِخْفَاءِ ا هـ
Muḥammad Amīn ʿAmr bin Abd al- ʿAzīz bin ʿĀbidīn al-Dimashqī (1252 AH), Rad al-Muḥtār ʿalā al-Dur al-Mukhtār, vol 2, Kitāb al-Ṣalāt: Bāb al-Īdayn (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1992), 168.
[8]
وَأَمَّا بَيَانُ قَدْرِ صَلَاةِ الْعِيدَيْنِ ، وَكَيْفِيَّةِ أَدَائِهَا فَنَقُولُ : يُصَلِّي الْإِمَامُ رَكْعَتَيْنِ : فَيُكَبِّرُ تَكْبِيرَةَ الِافْتِتَاحِ ، ثُمَّ يَسْتَفْتِحُ فَيَقُولُ : سُبْحَانَكَ اللَّهُمَّ وَبِحَمْدِك إلَى آخِرِهِ عِنْدَ عَامَّةِ الْعُلَمَاءِ ، وَعِنْدَ ابْنِ أَبِي لَيْلَى يَأْتِي بِالثَّنَاءِ بَعْدَ التَّكْبِيرَاتِ وَهَذَا غَيْرُ سَدِيدٍ ; لِأَنَّ الِاسْتِفْتَاحَ كَاسْمِهِ وُضِعَ لِافْتِتَاحِ الصَّلَاةِ فَكَانَ مَحِلُّهُ ابْتِدَاءَ الصَّلَاةِ ، ثُمَّ يَتَعَوَّذُ عِنْدَ أَبِي يُوسُفَ ، ثُمَّ يُكَبِّرُ ثَلَاثًا ، وَعِنْدَ مُحَمَّدٍ يُؤَخِّرُ التَّعَوُّذَ عَنْ التَّكْبِيرَاتِ بِنَاءً عَلَى أَنَّ التَّعَوُّذَ سُنَّةُ الِافْتِتَاحِ ، أَوْ سُنَّةُ الْقِرَاءَةِ عَلَى مَا ذَكَرْنَا ، ثُمَّ يَقْرَأُ ثُمَّ يُكَبِّرُ تَكْبِيرَةَ الرُّكُوعِ فَإِذَا قَامَ إلَى الثَّانِيَةِ يَقْرَأُ أَوَّلًا ، ثُمَّ يُكَبِّرُ ثَلَاثًا ، وَيَرْكَعُ بِالرَّابِعَةِ فَحَاصِلُ الْجَوَابِ أَنَّ عِنْدَنَا يُكَبِّرُ فِي صَلَاةِ الْعِيدَيْنِ تِسْعَ تَكْبِيرَاتٍ : سِتَّةٌ مِنْ الزَّوَائِدِ وَثَلَاثَةٌ أَصْلِيَّاتٌ : تَكْبِيرَةُ الِافْتِتَاحِ ، وَتَكْبِيرَتَا الرُّكُوعِ وَيُوَالِي بَيْنَ الْقِرَاءَتَيْنِ فَيَقْرَأُ فِي الرَّكْعَةِ الْأُولَى بَعْدَ التَّكْبِيرَاتِ وَفِي الثَّانِيَةِ قَبْلَ التَّكْبِيرَاتِ
Abū Bakr Masʿūd bin Aḥmad al-Kāsānī, Badāʿi al-Ṣanāʿiʻ fī Tartīb al-Sharāʿi, deel 1, Kitāb al-Ṣalāt: Faṣl Ṣalāt al-Īdayn: Faṣl Bayān Qadr Ṣalāt al- Īdayn wa-Kayfiyyah Adāʼihā (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1986), 227.
[9]
حَدَّثَنَا أَبُو عَمْرٍو مُسْلِمُ بْنُ عَمْرِو بْنِ مُسْلِمٍ الْحَذَّاءُ الْمَدَنِيُّ حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ نَافِعٍ الصَّائِغُ أَبُو مُحَمَّدٍ عَنْ أَبِي الْمُثَنَّى عَنْ هِشَامِ بْنِ عُرْوَةَ عَنْ أَبِيهِ عَنْ عَائِشَةَ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ مَا عَمِلَ آدَمِيٌّ مِنْ عَمَلٍ يَوْمَ النَّحْرِ أَحَبَّ إِلَى اللَّهِ مِنْ إِهْرَاقِ الدَّمِ إِنَّهَا لَتَأْتِي يَوْمَ الْقِيَامَةِ بِقُرُونِهَا وَأَشْعَارِهَا وَأَظْلَافِهَا وَأَنَّ الدَّمَ لَيَقَعُ مِنْ اللَّهِ بِمَكَانٍ قَبْلَ أَنْ يَقَعَ مِنْ الْأَرْضِ فَطِيبُوا بِهَا نَفْسًا قَالَ وَفِي الْبَاب عَنْ عِمْرَانَ بْنِ حُصَيْنٍ وَزَيْدِ بْنِ أَرْقَمَ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ غَرِيبٌ لَا نَعْرِفُهُ مِنْ حَدِيثِ هِشَامِ بْنِ عُرْوَةَ إِلَّا مِنْ هَذَا الْوَجْهِ وَأَبُو الْمُثَنَّى اسْمُهُ سُلَيْمَانُ بْنُ يَزِيدَ وَرَوَى عَنْهُ ابْنُ أَبِي فُدَيْكٍ قَالَ أَبُو عِيسَى وَيُرْوَى عَنْ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ أَنَّهُ قَالَ فِي الْأُضْحِيَّةِ لِصَاحِبِهَا بِكُلِّ شَعَرَةٍ حَسَنَةٌ وَيُرْوَى بِقُرُونِهَا
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 4, Kitāb al-ʿAḍāḥī ʿan Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayh wa Sallam, Bāb mā Jā ’a fī Faḍl al-ʿUḍḥiyyah (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 70.
[10]
سُمِّيَ الْعِيدُ بِهَذَا الِاسْمِ لِأَنَّ لِلَّهِ – تَعَالَى – فِيهِ عَوَائِدَ الْإِحْسَانِ أَيْ أَنْوَاعَ الْإِحْسَانِ الْعَائِدَةَ عَلَى عِبَادِهِ فِي كُلِّ عَامٍ : مِنْهَا الْفِطْرُ بَعْدَ الْمَنْعِ عَنْ الطَّعَامِ وَصَدَقَةُ الْفِطْرِ وَإِتْمَامُ الْحَجِّ بِطَوَافِ الزِّيَارَةِ وَلُحُومِ الْأَضَاحِيِّ وَغَيْرِ ذَلِكَ ، وَلِأَنَّ الْعَادَةَ فِيهِ الْفَرَحُ وَالسُّرُورُ وَالنَّشَاطُ وَالْحُبُورُ غَالِبًا بِسَبَبِ ذَلِكَ
Muḥammad Amīn ʿAmr bin Abd al- ʿAzīz bin ʿĀbidīn al-Dimashqī (1252 AH), Rad al-Muḥtār ʿalā al-Dur al-Mukhtār, vol 2, Kitāb al-Ṣalāt: Bāb al-Īdayn (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1992), 166.
[11]
حَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ وَمُحَمَّدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ نُمَيْرٍ وَمُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى وَاللَّفْظُ لِأَبِي بَكْرٍ وَابْنِ نُمَيْرٍ قَالُوا حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ فُضَيْلٍ عَنْ أَبِي سِنَانٍ وَهُوَ ضِرَارُ بْنُ مُرَّةَ عَنْ مُحَارِبِ بْنِ دِثَارٍ عَنْ ابْنِ بُرَيْدَةَ عَنْ أَبِيهِ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ نَهَيْتُكُمْ عَنْ زِيَارَةِ الْقُبُورِ فَزُورُوهَا وَنَهَيْتُكُمْ عَنْ لُحُومِ الْأَضَاحِيِّ فَوْقَ ثَلَاثٍ فَأَمْسِكُوا مَا بَدَا لَكُمْ وَنَهَيْتُكُمْ عَنْ النَّبِيذِ إِلَّا فِي سِقَاءٍ فَاشْرَبُوا فِي الْأَسْقِيَةِ كُلِّهَا وَلَا تَشْرَبُوا مُسْكِرًا قَالَ ابْنُ نُمَيْرٍ فِي رِوَايَتِهِ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ بُرَيْدَةَ عَنْ أَبِيهِ ح وَحَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ يَحْيَى أَخْبَرَنَا أَبُو خَيْثَمَةَ عَنْ زُبَيْدٍ الْيَامِيِّ عَنْ مُحَارِبِ بْنِ دِثَارٍ عَنْ ابْنِ بُرَيْدَةَ أُرَاهُ عَنْ أَبِيهِ الشَّكُّ مِنْ أَبِي خَيْثَمَةَ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ح وَحَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ حَدَّثَنَا قَبِيصَةُ بْنُ عُقْبَةَ عَنْ سُفْيَانَ عَنْ عَلْقَمَةَ بْنِ مَرْثَدٍ عَنْ سُلَيْمَانَ بْنِ بُرَيْدَةَ عَنْ أَبِيهِ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ح وَحَدَّثَنَا ابْنُ أَبِي عُمَرَ وَمُحَمَّدُ بْنُ رَافِعٍ وَعَبْدُ بْنُ حُمَيْدٍ جَمِيعًا عَنْ عَبْدِ الرَّزَّاقِ عَنْ مَعْمَرٍ عَنْ عَطَاءٍ الْخُرَاسَانِيِّ قَالَ حَدَّثَنِي عَبْدُ اللَّهِ بْنُ بُرَيْدَةَ عَنْ أَبِيهِ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ كُلُّهُمْ بِمَعْنَى حَدِيثِ أَبِي سِنَانٍ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 2, Kitāb Al-Janāʼiz » Bāb Istiʼdzān al-Nabī Ṣallā Allāh ʿalayhi wa Sallam Rabbuhu ʿAzza wa Jall fī Ziyārat Qabr Ummihi (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 672.
Disclaimer
De informatie op deze website over de fiqh (islamitische jurisprudentie) heeft betrekking op de Hanafitische rechtsschool. Houd er rekening mee dat de inhoud en interpretaties mogelijk niet representatief zijn voor de andere islamitische rechtsscholen.