Inhoud
- 1 Advies vooraf: voorkom chaotische toestanden
- 2 Ḥadīth 1: De rechten van een moslim op een andere moslim
- 3 Ḥadīth 2: Vruchten oogsten uit het Paradijs
- 4 Ḥadīth 3: Allah is bij de zieken en behoeftigen
- 5 Ḥadīth 4: Ziekte is een zuivering van Allah
- 6 Ḥadīth 5: Smeekbeden van zeventigduizend engelen
- 7 Ḥadīth 6: Zeventig jaar van de hel verwijderd
- 8 Ḥadīth 7: De roep van een verkondiger uit het verborgene
- 9 Ḥadīth 8: Het gebed van een zieke is zoals het gebed van de engelen
- 10 Ḥadīth 9: Spreek opbeurende woorden bij de zieke
- 11 Ḥadīth 10: Vorm smeekbedes bij de zieke
Advies vooraf: voorkom chaotische toestanden
Dit artikel is bedoeld om deze waardevolle lessen te delen, om zo het belang van ziektebezoek te benadrukken en ons te inspireren om de verdiensten ervan ten volle te omarmen. Laten we samen deze overleveringen onderzoeken en ontdekken hoe deze eenvoudige daad van vriendelijkheid onze gemeenschap en ons persoonlijk leven kan verrijken.
Het brengen van een ziekenbezoek brengt inderdaad veel voortreffelijkheden met zich mee. Het is een eenvoudig gebaar dat niet alleen de zieke troost biedt, maar ook de bezoeker spiritueel verrijkt. Toch is het belangrijk op te merken dat, hoewel dit artikel zich richt op deze voortreffelijkheden, er etiquette bestaat rondom het ziekenbezoek die net zo belangrijk zijn om te begrijpen en na te leven.
In een toekomstig artikel zullen we dieper ingaan op de etiquette van het ziekenbezoek. Ondanks dat, willen we hier alvast de aandacht vestigen op het belang van een geordend bezoek. We weten uit ervaring dat, als er veel mensen tegelijk een ziekenbezoek brengen, er chaotische toestanden kunnen ontstaan in het ziekenhuis. Dit kan zelfs leiden tot reprimandes van het ziekenhuispersoneel.
Het is dus van groot belang dat we, alvorens een ziekenbezoek te brengen, eerst contact opnemen met een aangewezen contactpersoon. Dit zorgt ervoor dat we de rust en het herstel van de patiënt niet verstoren, en dat we de werking van het ziekenhuis niet in de weg staan. Door dit te doen, verzekeren we dat ons bezoek een bron van troost en steun is, in plaats van een bron van stress. Laten we altijd streven naar respect en begrip in onze handelingen, en in het bijzonder wanneer we deze nobele daad van liefdadigheid uitvoeren.
Ḥadīth 1: De rechten van een moslim op een andere moslim
De eerste Ḥadīth geeft ons bericht dat het brengen van een ziekenbezoek een van de rechten van een moslim ten opzichte van een andere moslim is. Zo vertelde Abu Hurayrah -moge Allah tevreden met hem zijn- het volgende:
“Ik hoorde de Profeet van Allah -vrede zij met hem- zeggen: ‘De rechten van een moslim ten opzichte van een andere moslim zijn vijf: het beantwoorden van de groet, het bezoeken van de zieke, het volgen van de begrafenisstoet, het accepteren van een uitnodiging en het beantwoorden van iemand die niest.'” [1]
Ḥadīth 2: Vruchten oogsten uit het Paradijs
De tweede Ḥadīth leert ons dat het bezoeken van zieken zegenrijk is en dat de bezoeker de vruchten van het paradijs plukt zolang hij bij de zieke is. Zo vertelt Thawbān -moge Allah tevreden zijn met hem–
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- zei: “Wie een zieke bezoekt, blijft de vruchten van het Paradijs oogsten tot hij terugkeert.”[2]
Ḥadīth 3: Allah is bij de zieken en behoeftigen
De volgende overlevering vertelt ons dat Allah volgens Zijn waardigheid bij de zieken en behoeftigen is. Hierover vertelde Abū Hurayrah -moge Allah tevreden met hem zijn- het volgende:
De Profeet van Allah -vrede zij met hem- zei: “Op de Dag des Oordeels zal Allah zeggen: ‘O zoon van Adam, ik was ziek en je hebt me niet bezocht.’ De mens zal antwoorden: ‘O Heer, hoe kan ik U bezoeken terwijl U de Heer van de werelden bent?’ Allah zal antwoorden: ‘Wist je niet dat Mijn dienaar ziek was en je hem niet hebt bezocht? Wist je niet dat als je hem had bezocht, je Mij bij hem had gevonden?’
‘O zoon van Adam, ik vroeg je om eten en je hebt me niet gevoed.’ De mens zal zeggen: ‘O Heer, hoe kan ik U voeden terwijl U de Heer van de werelden bent?’ Allah zal antwoorden: ‘Wist je niet dat Mijn dienaar je om eten vroeg en je hem niet hebt gevoed? Wist je niet dat als je hem had gevoed, je Mij bij hem had gevonden?’
‘O zoon van Adam, ik vroeg je om drinken en je hebt me niet te drinken gegeven.’ De mens zal zeggen: ‘O Heer, hoe kan ik U drinken geven terwijl U de Heer van de werelden bent?’ Allah zal antwoorden: ‘Wist je niet dat Mijn dienaar je om drinken vroeg en je hem niet hebt laten drinken? Wist je niet dat als je hem had laten drinken, je Mij bij hem had gevonden?” [3]
Ḥadīth 4: Ziekte is een zuivering van Allah
Ibn ʿAbbās -moge Allah tevreden met hen zijn- zei dat de Profeet -vrede zij met hem- een bedoeïen bezocht die ziek was. De Profeet -vrede zij met hem- zei zoals gewoonlijk tegen de zieke die hij bezocht: ‘Maak je geen zorgen, het is een zuivering als Allah het wil.’ Dus zei hij tegen hem: ‘Maak je geen zorgen, het is een zuivering als Allah het wil.’ De bedoeïen zei: ‘Een zuivering? Nee, het is een koorts die borrelt in een oude man en hem naar het graf zal brengen.’ Toen zei de Profeet -vrede zij met hem-: ‘Dan, zo zij het.'”[4]
Ḥadīth 5: Smeekbeden van zeventigduizend engelen
De Profeet zei dat wanneer een moslim ’s morgens of ’s avonds een andere moslim bezoekt, zeventigduizend engelen voor hem bidden en dat hij of zij overvloedig beloond zal worden in het Paradijs. Zo kunnen we de volgende overlevering lezen:
“Thuwayr, ook bekend als Ibn Abī Fākhitah, vertelde dat zijn vader zei: “ʿAlī bracht me naar al-Ḥasan om hem te bezoeken. Tot onze verrassing ontdekten we dat Abū Mūsā ook aanwezig was. ʿAlī -moge Allah tevreden met hem zijn- vroeg aan Abū Mūsā: ‘Kom je om de zieke te bezoeken of ben je hier gewoon op bezoek?’ Abū Mūsā antwoordde: ‘Ik kom om de zieke te bezoeken.’ Daarop zei ʿAlī: ‘Ik heb de Profeet van Allah -vrede zij met hem- horen zeggen: “Er is geen moslim die ’s morgens een andere moslim bezoekt, of er bidden zeventigduizend engelen voor hem tot de avond. En als hij hem ’s avonds bezoekt, bidden er zeventigduizend engelen voor hem tot de ochtend, en er zal een overvloedige beloning voor hem zijn in het Paradijs.” [5]
Ḥadīth 6: Zeventig jaar van de hel verwijderd
In de volgende overlevering leren we dat het brengen van een ziekenbezoek met een volmaakte wuḍū en met de intentie om beloning te verdienen, leidt tot het verwijderen van zeventig jaar van de hel. Zo vertelde Anas bin Malik -moge Allah tevreden met hem zijn- het volgende:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- heeft gezegd: “Degene die de rituele wassing (wuḍū) perfect verricht en zijn moslimbroeder bezoekt met de intentie om beloning te verdienen, zal zeventig kharīf van de hel worden verwijderd.” Ik vroeg: “Wat betekent kharīf, Abū Hamzah?” Hij antwoordde: “Een jaar.” [6]
Ḥadīth 7: De roep van een verkondiger uit het verborgene
In de onderstaande overlevering kunnen we afleiden dat een verkondiger uit het verborgene de ziekenbezoeker met lof aanroept. Zo heeft Abū Hurayrah-moge Allah tevreden met hem zijn- overgeleverd:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- zei: “Wie de zieken bezoekt, of zijn broeder in het geloof bezoekt, tot hem spreekt een verkondiger: “Moge je in goedheid leven en moge je bestaan voorspoedig zijn, en moge je verblijfplaats in het Paradijs zijn.” [7]
Ḥadīth 8: Het gebed van een zieke is zoals het gebed van de engelen
De Profeet van Allah -vrede zij met hem- gaf het advies aan diegenen die de zieken bezoeken om de zieke te vragen voor hen te bidden. Dit is overgeleverd door ʿUmar bin al-Khaṭṭab –moge Allah tevreden met hem zijn- die het volgende citeerde:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- zei tegen hem: “Als je een zieke bezoekt, vraag hem dan om voor jou te bidden, want zijn gebed is als het gebed van de engelen.” [8]
Ḥadīth 9: Spreek opbeurende woorden bij de zieke
Uit de volgende overlevering begrijpen we hoe belangrijk het is om zieken hoop op herstel te geven, terwijl we tegelijkertijd erkennen dat het goddelijke besluit onveranderlijk is. Dit werd als volgt overgebracht door Abū Saʿid al-Khudrī -moge Allah tevreden met hem zijn-:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- instrueerde: ‘Wanneer je een zieke bezoekt, spreek dan opbeurende woorden over zijn leven. Dit zal het Goddelijke Besluit niet veranderen, maar het zal het hart van de zieke zeker verlichten.'” [9]
Ḥadīth 10: Vorm smeekbedes bij de zieke
Ibn ʿAbbās heeft overgeleverd van de Profeet, vrede en zegeningen zij met hem, dat hij zei: ‘Er is geen moslimdienaar die een zieke bezoekt, wiens tijd nog niet is gekomen, en zeven keer zegt: “Ik vraag Allah de Geweldige, de Heer van de Geweldige Troon, om je te genezen”, of hij zal worden genezen. [10]
Smeekbede:
أَسْأَلُ اللَّهَ الْعَظِيمَ رَبَّ الْعَرْشِ الْعَظِيمِ أَنْ يَشْفِيَكَ
Transliteratie:
“Asalu lāllāhal ʿaẓīm, rabbal ʿarshil- ʿaẓīm, an yashfiyaka “
Vertaling:
“Ik vraag Allah de Geweldige, de Heer van de Geweldige Troon, om je te genezen”
Het bezoeken van de zieken is een daad van mededogen en empathie, een prachtige traditie in het licht van de soenna van de Profeet -vrede zij met hem-. Niet alleen brengt het comfort en verlichting aan de zieke, maar het is ook een manier voor de bezoeker om zegeningen te verdienen en zijn of haar band met Allah te versterken.
Elk bezoek dat we brengen, elke opbeurende boodschap die we uitspreken, elke keer dat we een ziek persoon vragen om voor ons te bidden, volgen we het voorbeeld van de Profeet. Laten we de kracht van deze daden niet onderschatten. Ze hebben het potentieel om te helen, om hoop te brengen in tijden van ontbering en om de banden van onze gemeenschap te versterken.
Moge Allah ons leiden om deze prachtige soenna te volgen en de zieken te bezoeken, om hen op te beuren en hoop te geven, terwijl we onszelf herinneren aan de waarheid van het goddelijke besluit. Laat ons hierin volharden, zelfs wanneer het moeilijk is, want de beloning is groot – voor onszelf, voor degene die we bezoeken, en voor onze gemeenschap als geheel.
De Profeet -vrede zij met hem- heeft ons de weg gewezen. Het is aan ons om zijn voetsporen te volgen, ons geloof te versterken en een licht te zijn voor anderen in hun tijd van nood. Laten we deze kans grijpen om een verschil te maken in het leven van de mensen om ons heen.
[1]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدٌ حَدَّثَنَا عَمْرُو بْنُ أَبِي سَلَمَةَ عَنْ الْأَوْزَاعِيِّ قَالَ أَخْبَرَنِي ابْنُ شِهَابٍ قَالَ أَخْبَرَنِي سَعِيدُ بْنُ الْمُسَيَّبِ أَنَّ أَبَا هُرَيْرَةَ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ قَالَ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ حَقُّ الْمُسْلِمِ عَلَى الْمُسْلِمِ خَمْسٌ رَدُّ السَّلَامِ وَعِيَادَةُ الْمَرِيضِ وَاتِّبَاعُ الْجَنَائِزِ وَإِجَابَةُ الدَّعْوَةِ وَتَشْمِيتُ الْعَاطِسِ تَابَعَهُ عَبْدُ الرَّزَّاقِ قَالَ أَخْبَرَنَا مَعْمَرٌ وَرَوَاهُ سَلَامَةُ بْنُ رَوْحٍ عَنْ عُقَيْلٍ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 1, Kitāb al-Janā‘iz: Bāb al-Amr bi-Ittibāʾ al- Janā‘iz (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 418.
[2]
حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ يَحْيَى التَّمِيمِيُّ أَخْبَرَنَا هُشَيْمٌ عَنْ خَالِدٍ عَنْ أَبِي قِلَابَةَ عَنْ أَبِي أَسْمَاءَ عَنْ ثَوْبَانَ مَوْلَى رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَنْ عَادَ مَرِيضًا لَمْ يَزَلْ فِي خُرْفَةِ الْجَنَّةِ حَتَّى يَرْجِعَ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al-Birr wa-al-Ṣilah wa al-Ādāb: Bāb faḍl ʿiyādat al-marīḍ (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1989.
[3]
حَدَّثَنِي مُحَمَّدُ بْنُ حَاتِمِ بْنِ مَيْمُونٍ حَدَّثَنَا بَهْزٌ حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ سَلَمَةَ عَنْ ثَابِتٍ عَنْ أَبِي رَافِعٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ إِنَّ اللَّهَ عَزَّ وَجَلَّ يَقُولُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ يَا ابْنَ آدَمَ مَرِضْتُ فَلَمْ تَعُدْنِي قَالَ يَا رَبِّ كَيْفَ أَعُودُكَ وَأَنْتَ رَبُّ الْعَالَمِينَ قَالَ أَمَا عَلِمْتَ أَنَّ عَبْدِي فُلَانًا مَرِضَ فَلَمْ تَعُدْهُ أَمَا عَلِمْتَ أَنَّكَ لَوْ عُدْتَهُ لَوَجَدْتَنِي عِنْدَهُ يَا ابْنَ آدَمَ اسْتَطْعَمْتُكَ فَلَمْ تُطْعِمْنِي قَالَ يَا رَبِّ وَكَيْفَ أُطْعِمُكَ وَأَنْتَ رَبُّ الْعَالَمِينَ قَالَ أَمَا عَلِمْتَ أَنَّهُ اسْتَطْعَمَكَ عَبْدِي فُلَانٌ فَلَمْ تُطْعِمْهُ أَمَا عَلِمْتَ أَنَّكَ لَوْ أَطْعَمْتَهُ لَوَجَدْتَ ذَلِكَ عِنْدِي يَا ابْنَ آدَمَ اسْتَسْقَيْتُكَ فَلَمْ تَسْقِنِي قَالَ يَا رَبِّ كَيْفَ أَسْقِيكَ وَأَنْتَ رَبُّ الْعَالَمِينَ قَالَ اسْتَسْقَاكَ عَبْدِي فُلَانٌ فَلَمْ تَسْقِهِ أَمَا إِنَّكَ لَوْ سَقَيْتَهُ وَجَدْتَ ذَلِكَ عِنْدِي
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al-Birr wa-al-Ṣilah wa al-Ādāb: Bāb faḍl ʿiyādat al-marīḍ (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1990.
[4]
حَدَّثَنَا مُعَلَّى بْنُ أَسَدٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ الْعَزِيزِ بْنُ مُخْتَارٍ حَدَّثَنَا خَالِدٌ عَنْ عِكْرِمَةَ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُمَا أَنَّ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ دَخَلَ عَلَى أَعْرَابِيٍّ يَعُودُهُ قَالَ وَكَانَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ إِذَا دَخَلَ عَلَى مَرِيضٍ يَعُودُهُ قَالَ لَا بَأْسَ طَهُورٌ إِنْ شَاءَ اللَّهُ فَقَالَ لَهُ لَا بَأْسَ طَهُورٌ إِنْ شَاءَ اللَّهُ قَالَ قُلْتُ طَهُورٌ كَلَّا بَلْ هِيَ حُمَّى تَفُورُ أَوْ تَثُورُ عَلَى شَيْخٍ كَبِيرٍ تُزِيرُهُ الْقُبُورَ فَقَالَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَنَعَمْ إِذًا
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 3, Kitāb al-Manāqib: Bāb ʿAlāmāt al-Nubūwah fī al-Islām (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1325.
[5]
حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ مَنِيعٍ حَدَّثَنَا الْحُسَيْنُ بْنُ مُحَمَّدٍ حَدَّثَنَا إِسْرَائِيلُ عَنْ ثُوَيْرٍ هُوَ ابْنُ أَبِي فَاخِتَةَ عَنْ أَبِيهِ قَالَ أَخَذَ عَلِيٌّ بِيَدِي قَالَ انْطَلِقْ بِنَا إِلَى الْحَسَنِ نَعُودُهُ فَوَجَدْنَا عِنْدَهُ أَبَا مُوسَى فَقَالَ عَلِيٌّ عَلَيْهِ السَّلَام أَعَائِدًا جِئْتَ يَا أَبَا مُوسَى أَمْ زَائِرًا فَقَالَ لَا بَلْ عَائِدًا فَقَالَ عَلِيٌّ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ مَا مِنْ مُسْلِمٍ يَعُودُ مُسْلِمًا غُدْوَةً إِلَّا صَلَّى عَلَيْهِ سَبْعُونَ أَلْفَ مَلَكٍ حَتَّى يُمْسِيَ وَإِنْ عَادَهُ عَشِيَّةً إِلَّا صَلَّى عَلَيْهِ سَبْعُونَ أَلْفَ مَلَكٍ حَتَّى يُصْبِحَ وَكَانَ لَهُ خَرِيفٌ فِي الْجَنَّةِ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ غَرِيبٌ وَقَدْ رُوِيَ عَنْ عَلِيٍّ هَذَا الْحَدِيثُ مِنْ غَيْرِ وَجْهٍ مِنْهُمْ مَنْ وَقَفَهُ وَلَمْ يَرْفَعْهُ وَأَبُو فَاخِتَةَ اسْمُهُ سَعِيدُ بْنُ عِلَاقَةَ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 3, Kitāb al-Janā’iz ʿan Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayh wa Sallam: Bāb Mā Jā’a fī ʿIyādat al-Marīḍ (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 301.
[6]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ عَوْفٍ الطَّائِيُّ حَدَّثَنَا الرَّبِيعُ بْنُ رَوْحِ بْنِ خُلَيْدٍ حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ خَالِدٍ حَدَّثَنَا الْفَضْلُ بْنُ دَلْهَمٍ الْوَاسِطِيُّ عَنْ ثَابِتٍ الْبُنَانِيِّ عَنْ أَنَسِ بْنِ مَالِكٍ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَنْ تَوَضَّأَ فَأَحْسَنَ الْوُضُوءَ وَعَادَ أَخَاهُ الْمُسْلِمَ مُحْتَسِبًا بُوعِدَ مِنْ جَهَنَّمَ مَسِيرَةَ سَبْعِينَ خَرِيفًا قُلْتُ يَا أَبَا حَمْزَةَ وَمَا الْخَرِيفُ قَالَ الْعَامُ قَالَ أَبُو دَاوُد وَالَّذِي تَفَرَّدَ بِهِ الْبَصْرِيُّونَ مِنْهُ الْعِيَادَةُ وَهُوَ مُتَوَضِّئٌ
Abū Dāwūd Sulaymān bin al- Ash’ath al-Azdī al-Sijistānī (275 AH), Sunan Abī Dāwūd, deel 3, Kitāb al-Janā’iz: Bāb fī Faḍl al- ʿIyādah ʿAlá Wuḍū (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, z.d.) 185.
[7]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ بَشَّارٍ وَالْحُسَيْنُ بْنُ أَبِي كَبْشَةَ الْبَصْرِيُّ قَالَا حَدَّثَنَا يُوسُفُ بْنُ يَعْقُوبَ السَّدُوسِيُّ حَدَّثَنَا أَبُو سِنَانٍ الْقَسْمَلِيُّ هُوَ الشَّامِيُّ عَنْ عُثْمَانَ بْنِ أَبِي سَوْدَةَ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَنْ عَادَ مَرِيضًا أَوْ زَارَ أَخًا لَهُ فِي اللَّهِ نَادَاهُ مُنَادٍ أَنْ طِبْتَ وَطَابَ مَمْشَاك َ وَتَبَوَّأْتَ مِنْ الْجَنَّةِ مَنْزِلًا قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ غَرِيبٌ وَأَبُو سِنَانٍ اسْمُهُ عِيسَى بْنُ سِنَانٍ وَقَدْ رَوَى حَمَّادُ بْنُ سَلَمَةَ عَنْ ثَابِتٍ عَنْ أَبِي رَافِعٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ شَيْئًا مِنْ هَذَا
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 4, Kitāb al-Birr wa al-Ṣilah ʿan Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayh wa Sallam: Bāb Mā Jāʾa fī Ziyārat al-Ikhwān (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 320-21.
[8]
حَدَّثَنَا جَعْفَرُ بْنُ مُسَافِرٍ حَدَّثَنِي كَثِيرُ بْنُ هِشَامٍ حَدَّثَنَا جَعْفَرُ بْنُ بُرْقَانَ عَنْ مَيْمُونِ بْنِ مِهْرَانَ عَنْ عُمَرَ بْنِ الْخَطَّابِ قَالَ قَالَ لِي النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ إِذَا دَخَلْتَ عَلَى مَرِيضٍ فَمُرْهُ أَنْ يَدْعُوَ لَكَ فَإِنَّ دُعَاءَهُ كَدُعَاءِ الْمَلَائِكَةِ
Ibn Mājah, Muhammad bin Yazīd al-Qazwīnī (273 AH), Sunan Ibn Mājah, deel 2, Kitāb al-Janā’iz: Bāb Mā Jā-a fī ʿIyādat al-Marīḍ (Beiroet: Al-Maktabah al-‘Ilmiyah, 1953), 968.
[9]
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ سَعِيدٍ الْأَشَجُّ حَدَّثَنَا عُقْبَةُ بْنُ خَالِدٍ السَّكُّونِيُّ عَنْ مُوسَى بْنِ مُحَمَّدِ بْنِ إِبْرَاهِيمَ التَّيْمِيِّ عَنْ أَبِيهِ عَنْ أَبِي سَعِيدٍ الْخُدْرِيِّ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ إِذَا دَخَلْتُمْ عَلَى الْمَرِيضِ فَنَفِّسُوا لَهُ فِي أَجَلِهِ فَإِنَّ ذَلِكَ لَا يَرُدُّ شَيْئًا وَيُطَيِّبُ نَفْسَهُ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ غَرِيبٌ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 4, Kitāb al-Ṭibb ʿan Rasūl Allāh Ṣallá Allāh ʿAlayhi Wa Sallam: Bāb al-Tadāwī bi al-Ramād (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 359.
[10]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ جَعْفَرٍ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ عَنْ يَزِيدَ بْنِ خَالِدٍ قَال سَمِعْتُ الْمِنْهَالَ بْنَ عَمْرٍو يُحَدِّثُ عَنْ سَعِيدِ بْنِ جُبَيْرٍ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ أَنَّهُ قَالَ مَا مِنْ عَبْدٍ مُسْلِمٍ يَعُودُ مَرِيضًا لَمْ يَحْضُرْ أَجَلُهُ فَيَقُولُ سَبْعَ مَرَّاتٍ أَسْأَلُ اللَّهَ الْعَظِيمَ رَبَّ الْعَرْشِ الْعَظِيمِ أَنْ يَشْفِيَكَ إِلَّا عُوفِيَ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ غَرِيبٌ لَا نَعْرِفُهُ إِلَّا مِنْ حَدِيثِ الْمِنْهَالِ بْنِ عَمْرٍو
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 4, Kitāb al-Ṭibb ʿan Rasūl Allāh Ṣallá Allāh ʿAlayhi Wa Sallam: Bāb al-Tadāwī bi al-ʿAsl (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 357.