Inhoud
- 1 De genadevolle tien nachten van Dhū al-Ḥijjah is voor alle gelovigen
- 2 Elke nacht van Dhū al-Ḥijjah is gelijk aan Laylat al-Qadr
- 3 De ongeëvenaarde deugdzaamheid van de eerste tien dagen van Dhū al-Ḥijjah
- 4 Wat kan je doen tijdens deze tien dagen? Mediteer en verkondig de grootheid van Allah
- 5 Het enthousiasme van de nobele metgezellen
- 6 Vasten in deze heilige periode
- 7 Het wordt aanbevolen om voorlopig je haar en nagels nog niet te knippen.
De genadevolle tien nachten van Dhū al-Ḥijjah is voor alle gelovigen
De eerste tien nachten van Dhū al-Ḥijjah zijn van buitengewone betekenis vanwege de diverse gebeurtenissen die zich in deze periode voltrekken. Ze beginnen met de jaarlijkse bedevaart naar Mekka, de hadj, waar miljoenen moslims gehoor geven aan hun religieuze plicht, samenkomen om hun geloof te versterken en spirituele vernieuwing te ervaren. Hoewel niet iedereen in staat is om de hadj bij te wonen, kunnen mensen gedurende deze tien dagen de geest van de bedevaart volgen door middel van vasten, gebed, liefdadigheid en reflectie. Door deze gezegende periode van de hadj plukken niet alleen de bedevaartgangers de vruchten, maar deelt de hele wereld in de zegeningen ervan.
Elke nacht van Dhū al-Ḥijjah is gelijk aan Laylat al-Qadr
De eerste tien nachten van Dhū al-Ḥijjah bezitten een buitengewone grootsheid en deugdzaamheid. Volgens een profetische overlevering wordt het verrichten van aanbidding gedurende elke nacht van deze periode gelijkgesteld aan de waarde van de aanbidding tijdens Laylat al-Qadr, de Waardevolle Nacht van de maand Ramadan. De poorten van Allah’s genade staan wijd open en de hemelse sluizen van zegeningen storten overvloedig neer op de gelovigen die de nachten doorbrengen in erediensten.
Over de onmetelijke zegeningen vertelde Abu Hurayrah -moge Allah tevreden met hem zijn- het volgende:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- heeft gezegd: ‘Er bestaan geen dagen waarin aanbidding meer geliefd is bij Allah dan tijdens de tien dagen van Dhū al-Ḥijjah. Het vasten op elk van deze dagen is gelijkwaardig aan het vasten van een heel jaar, en het bidden gedurende elk van deze nachten is vergelijkbaar met het bidden tijdens Laylat al- Qadr (de Waardevolle Nacht).” [1]
Ondanks dat deze hadith als zwak wordt beschouwd, zijn er geleerden, waaronder hadith-geleerden, juristen en anderen, die stellen dat het toegestaan en zelfs aanbevolen is om te handelen volgens de deugden, aanmoedigingen en waarschuwingen in zwakke hadīth, zolang deze niet verzonnen zijn. [2]
De ongeëvenaarde deugdzaamheid van de eerste tien dagen van Dhū al-Ḥijjah
De Profeet van Allah -vrede zij met hem- heeft verklaard dat er geen dagen zijn waarop goede daden meer geliefd zijn bij Allah dan de eerste tien dagen van Dhū al-Ḥijjah. Ibn ʿAbbās -moge Allah tevreden met hem zijn- heeft hierover als volgt gerapporteerd:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem-, zei: ‘Er zijn geen dagen waarin goede daden meer geliefd zijn bij Allah dan deze tien dagen.’ Toen vroegen de mensen: ‘O Boodschapper van Allah, zelfs niet de jihad voor de zaak van Allah?’ Hij antwoordde: ‘Zelfs niet de jihad voor de zaak van Allah, tenzij een persoon vertrekt met zijn leven en bezittingen en niets ervan terugbrengt (d.w.z. hij sterft als martelaar).” [3]
Wat kan je doen tijdens deze tien dagen? Mediteer en verkondig de grootheid van Allah
Zowel in de Heilige Koran als in de gezegende hadīth worden de deugden van handelingen tijdens de eerste tien dagen van Dhū al-Ḥijjah benadrukt. Allah heeft specifiek het gedenken van Zijn naam genoemd tijdens deze tien dagen. Zo verklaart Allah in Soera al-Ḥajj, vers 28:
“En zij moeten de Naam van Allah noemen gedurende de vastgestelde dagen.”[4]
Volgens de metgezellen van de Profeet en de geleerden van hadith en tafsīr (exegese) verwijzen de ‘aangewezen dagen’ specifiek naar de eerste tien dagen van Dhū al-Ḥijjah. [5]
Hierover rapporteerde Ibn ʿUmar -moge Allah tevreden met hen zijn- het volgende:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- zei: ‘Er zijn geen dagen die groter zijn volgens Allah, noch waarin daden meer geliefd zijn bij Hem, dan deze tien dagen. Daarom, reciteer in deze dagen veelvuldig: Lā ilāha illallāh (er is geen god dan Allah), Allāhu Akbar (Allah is de Grootste) en Alḥamdullillāh (alle lof zij aan Allah).”
Het enthousiasme van de nobele metgezellen
Het enthousiasme van de nobele metgezellen van de Profeet -vrede zij met hem- was ongeëvenaard. Ze toonden een onwankelbare toewijding aan hun geloof en een ongeëvenaarde bereidheid om te handelen in overeenstemming met de leringen van de islam. Ze waren gepassioneerd en vastberaden in het volgen van de Profeet en het verspreiden van zijn boodschap. Hun enthousiasme en opofferingen zijn een bron van inspiratie voor moslims over de hele wereld, en hun voorbeeld dient als een leidraad voor het navolgen van het juiste pad van geloof en handelingen. Imam Bukhari (256 AH) rapporteerde hierover als volgt:
Ibn ʿUmar en Abū Hurayrah -moge Allah tevreden met hen zijn- bezochten tijdens deze tien dagen de marktplaats en begonnen de takbīr, “Allāhu Akbar,” uit te spreken, waarbij de mensen hen volgden in het uitspreken van de takbīr. [6]
Dit toont aan hoe enthousiast de nobele metgezellen waren in het praktiseren ervan. Het is echter belangrijk op te merken dat we momenteel in een tijdperk leven waarin het openlijk uitspreken van de takbīr op drukke plaatsen veel paniek kan veroorzaken. Daarom is het raadzaam om bijeenkomsten in moskeeën en gebedshuizen te organiseren, waar we gezamenlijk de grootheid van Allah kunnen verkondigen tijdens deze tien dagen.
Vasten in deze heilige periode
Volgens de Sunan van Abū Dāwūd, heeft de Profeet van Allah -vrede zij met hem- gevast gedurende deze periode. Deze tien dagen omvatten ook de dag van Arafat, zoals bevestigd in Ṣaḥīḥ Muslim, overgeleverd door Abū Qatādah. Hij verklaarde: “De Profeet van Allah -vrede zij met hem- werd gevraagd of het vasten op de dag van Arafat aanbevolen was, waarop hij antwoordde: ‘Ik hoop dat Allah door het vasten op deze dag zowel de zonden van het afgelopen jaar als de toekomstige zonden zal vergeven.” [7]
Het moet echter worden opgemerkt dat vasten op de tiende dag van Dhū al-Ḥijjah niet is toegestaan, omdat het de dag is van ʿEid al- Aḍḥā, het Offerfeest.
Het wordt aanbevolen om voorlopig je haar en nagels nog niet te knippen.
Het is aanbevolen en belonend als je van plan bent te offeren om bij het begin van de maand Dhū al-Ḥijjah je haar, nagels en andere lichaamshaar niet te knippen, zoals de Moeder van de gelovigen Vrouwe Umm Salama als volgt heeft verteld:
“Umm Salama, de vrouw van de Profeet -vrede zij met hem- zei: ‘Wie van plan is een offer te brengen, mag niet zijn nagels knippen of iets van zijn haar afscheren tijdens de eerste tien dagen van Dhū al-Ḥijjah.” [8]
Dit voorschrift is eigenlijk meer een advies; daarom wordt het sterk aanbevolen om gedurende de eerste tien dagen van Dhū al-Ḥijjah je haar en nagels niet te knippen. Hoewel het beter is om dit advies op te volgen, betekent het niet dat het knippen van het haar of de nagels na het begin van Dhū al-Ḥijjah en voordat het offer wordt gebracht een overtreding of zonde is. Het wordt alleen beschouwd als iets dat beter vermeden kan worden. Als er echter een geldige reden is, zoals overmatige haargroei of te lange nagels, dan is er geen bezwaar om ze te knippen.
Moge Allah, de Verhevene en Barmhartige, ons allen zegenen tijdens de genadevolle tien dagen van Dhū al-Ḥijjah. Deze periode is een uitgelezen kans voor gelovigen om hun spirituele toewijding te versterken, goede daden te verrichten en vergiffenis te zoeken voor hun zonden. Het is een tijd waarin de beloning voor onze inspanningen vermenigvuldigd wordt en Allah’s genade overvloedig is.
Laat ons vasten, gebeden verrichten, liefdadigheid schenken en reflecteren op ons geloof en ons leven. Laten we de grootheid van Allah verkondigen en Zijn naam veelvuldig gedenken gedurende deze dagen. En laten we niet vergeten om vergiffenis te vragen voor onze zonden en Allah’s barmhartigheid te zoeken.
Moge Allah onze inspanningen accepteren en ons belonen met Zijn genade en zegeningen. Moge Hij ons vergeven voor onze fouten en ons leiden op het rechte pad.
[1]
حَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ نَافِعٍ الْبَصْرِيُّ حَدَّثَنَا مَسْعُودُ بْنُ وَاصِلٍ عَنْ نَهَّاسِ بْنِ قَهْمٍ عَنْ قَتَادَةَ عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْمُسَيِّبِ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ مَا مِنْ أَيَّامٍ أَحَبُّ إِلَى اللَّهِ أَنْ يُتَعَبَّدَ لَهُ فِيهَا مِنْ عَشْرِ ذِي الْحِجَّةِ يَعْدِلُ صِيَامُ كُلِّ يَوْمٍ مِنْهَا بِصِيَامِ سَنَةٍ وَقِيَامُ كُلِّ لَيْلَةٍ مِنْهَا بِقِيَامِ لَيْلَةِ الْقَدْرِ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ غَرِيبٌ لَا نَعْرِفُهُ إِلَّا مِنْ حَدِيثِ مَسْعُودِ بْنِ وَاصِلٍ عَنْ النَّهَّاسِ قَالَ وَسَأَلْتُ مُحَمَّدًا عَنْ هَذَا الْحَدِيثِ فَلَمْ يَعْرِفْهُ مِنْ غَيْرِ هَذَا الْوَجْهِ مِثْلَ هَذَا وَقَالَ قَدْ رُوِيَ عَنْ قَتَادَةَ عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْمُسَيَّبِ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مُرْسَلًا شَيْءٌ مِنْ هَذَا وَقَدْ تَكَلَّمَ يَحْيَى بْنُ سَعِيدٍ فِي نَهَّاسِ بْنِ قَهْمٍ مِنْ قِبَلِ حِفْظِهِ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 3, Kitāb Al-Ṣawm ʿan Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayh Wa Sallam: Bāb Mā Jā-a fī al-ʿAmal fī Ayyām al- ʿAshr (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 131.
[2]
قال العلماءُ من المحدّثين والفقهاء وغيرهم: يجوز ويُستحبّ العمل في الفضائل والترغيب والترهيب بالحديث الضعيف ما لم يكن موضوعاً
Abū Zakariyā Muḥyī al-Dīn Yaḥyā Bin Sharaf Al-Nawawī (676 AH), al-ʾAdzkār Li-al-Nawawī, Bāb Adzkār al-Yawm wa al-Laylah: Faṣl fī Ḥukm al-ʿAmal Bi-al-Ḥadīth al-Ḍaʿīf fī Al-Faḍāʾil Wa al-Tarġīb wa al-Tarhīb (Beiroet: Dar Ibn Hazm, 2004) 36.
[3]
حَدَّثَنَا هَنَّادٌ حَدَّثَنَا أَبُو مُعَاوِيَةَ عَنْ الْأَعْمَشِ عَنْ مُسْلِمٍ هُوَ الْبَطِينُ وَهُوَ ابْنُ أَبِي عِمْرَانَ عَنْ سَعِيدِ بْنِ جُبَيْرٍ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَا مِنْ أَيَّامٍ الْعَمَلُ الصَّالِحُ فِيهِنَّ أَحَبُّ إِلَى اللَّهِ مِنْ هَذِهِ الْأَيَّامِ الْعَشْرِ فَقَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ وَلَا الْجِهَادُ فِي سَبِيلِ اللَّهِ فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَلَا الْجِهَادُ فِي سَبِيلِ اللَّهِ إِلَّا رَجُلٌ خَرَجَ بِنَفْسِهِ وَمَالِهِ فَلَمْ يَرْجِعْ مِنْ ذَلِكَ بِشَيْءٍ وَفِي الْبَاب عَنْ ابْنِ عُمَرَ وَأَبِي هُرَيْرَةَ وَعَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَمْرٍو وَجَابِرٍ قَالَ أَبُو عِيسَى حَدِيثُ ابْنِ عَبَّاسٍ حَدِيثٌ حَسَنٌ صَحِيحٌ غَرِيبٌ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 3, Kitāb Al-Ṣawm ʿan Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayh Wa Sallam: Bāb Mā Jā-a fī al-ʿAmal fī ayyām al- ʿAshr (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 130-31.
[4]
وَيَذْكُرُوا اسْمَ اللَّهِ فِي أَيَّامٍ مَّعْلُومَاتٍ
Koran 22:28.
[5]
وَقَوْلُهُ : ( وَيَذْكُرُوا اسْمَ اللَّهِ ( فِي أَيْامٍ مَعْلُومَاتٍ ) عَلَى مَا رَزَقَهُمْ مِنْ بَهِيمَةِ الْأَنْعَامِ ) قَالَ شُعْبَةُ ( وَهُشَيْمٌ ) عَنْ ( أَبِي بِشْرٍ عَنْ سَعِيدٍ ) عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ : الْأَيْامُ الْمَعْلُومَاتُ : أَيْامُ الْعَشْرِ ، وَعَلَّقَهُ الْبُخَارِيُّ عَنْهُ بِصِيغَةِ الْجَزْمِ بِهِ . وَيُرْوَى مِثْلُهُ عَنِ أَبِي مُوسَى الْأَشْعَرِيِّ ، وَمُجَاهِدٍ ، وَعَطَاءٍ ، وَسَعِيدِ بْنِ جُبَيْرٍ ، وَالْحَسَنِ ، وَقَتَادَةِ ، وَالضَّحَّاكِ ، وَعَطَاءٍ الْخُرَاسَانِيِّ ، وَإِبْرَاهِيمِ النَّخَعِيِّ . وَهُوَ مَذْهَبُ الشَّافِعِيِّ ، وَالْمَشْهُورُ عَنِ أَحْمَدَ بْنِ حَنْبَلٍ
Ibn Kathīr – Ismā’īl Bin ‘Umar Bin Kathīr Al-Qurashī Al-Dimashqī (774 AH), Tafsīr Ibn Kathīr, deel 5, Tafsīr Qawlih Taʿālā: Liyashhadū Manāfiʻ Lahum Wayadhkurū Ism Allāh fī Ayyām Maʾlūmāt ʿAlā Mā Razaqahum (Riyadh: Dar Tayyibah, 2002), 415.
[6]
قُلْتُ : وَقَدْ تَقَصَّيْتُ هَذِهِ الطُّرُقَ ، وَأَفْرَدْتُ لَهَا جُزْءًا عَلَى حِدَتِهِ ، فَمِنْ ذَلِكَ مَا قَالَ الْإِمَامُ أَحْمَدُ : حَدَّثَنَا عَفَّانُ ، أَنْبَأَنَا أَبُو عَوَانَةَ ، عَنْ يَزِيدَ بْنِ أَبِي زِيَادٍ ، عَنْ مُجَاهِدٍ ، عَنِ ابْنِ عُمَرَ قَالَ : قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ : ” مَا مِنْ أَيْامٍ أَعْظَمَ عِنْدَ اللَّهِ وَلَا أَحَبَّ إِلَيْهِ الْعَمَلُ فِيهِنَّ ، مِنْ هَذِهِ الْأَيْامِ الْعَشْرِ ، فَأَكْثِرُوا فِيهِمْ مِنَ التَّهْلِيلِ وَالتَّكْبِيرِ وَالتَّحْمِيدِ ” وَرُوِيَ مِنْ وَجْهٍ آخَرَ ، عَنْ مُجَاهِدٍ ، عَنِ ابْنِ عُمَرَ ، بِنَحْوِهِ . وَقَالَ الْبُخَارِيُّ : وَكَانَ ابْنُ عُمَرَ ، وَأَبُو هُرَيْرَةَ يَخْرُجَانِ إِلَى السُّوقِ فِي أَيْامِ الْعَشْرِ ، فَيُكَبِّرَانِ وَيُكَبِّرُ النَّاسُ بِتَكْبِيرِهِمَا
Ibn Kathīr – Ismā’īl Bin ‘Umar Bin Kathīr Al-Qurashī Al-Dimashqī (774 AH), Tafsīr Ibn Kathīr, deel 5, Tafsīr Qawlih Taʿālā: Liyashhadū Manāfiʻ Lahum Wayadhkurū Ism Allāh fī Ayyām Maʾlūmāt ʿAlā Mā Razaqahum (Riyadh: Dar Tayyibah, 2002), 415.
[7]
وَفِي سُنَنِ أَبِي دَاوُدَ : أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ كَانَ يَصُومُ هَذَا الْعَشْرَ . وَهَذَا الْعَشْرُ مُشْتَمِلٌ عَلَى يَوْمِ عَرَفَةَ الَّذِي ثَبَتَ فِي صَحِيحِ مُسْلِمٍ عَنِ أَبِي قَتَادَةَ قَالَ : سُئِلَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ عَنْ صِيَامِ يَوْمِ عَرَفَةَ ، فَقَالَ : ” أَحْتَسِبْ عَلَى اللَّهِ أَنْ يُكَفِّرَ السَّنَةَ الْمَاضِيَةَ وَالْآتِيَةَ “
Ibn Kathīr – Ismā’īl Bin ‘Umar Bin Kathīr Al-Qurashī Al-Dimashqī (774 AH), Tafsīr Ibn Kathīr, deel 5, Tafsīr Qawlih Taʿālā: Liyashhadū Manāfiʻ Lahum Wayadhkurū Ism Allāh fī Ayyām Maʾlūmāt ʿAlā Mā Razaqahum (Riyadh: Dar Tayyibah, 2002), 416.
[8]
أَخْبَرَنَا مُحَمَّدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَبْدِ الْحَكَمِ عَنْ شُعَيْبٍ قَالَ أَنْبَأَنَا اللَّيْثُ قَالَ حَدَّثَنَا خَالِدُ بْنُ يَزِيدَ عَنْ ابْنِ أَبِي هِلَالٍ عَنْ عَمْرِو بْنِ مُسْلِمٍ أَنَّهُ قَالَ أَخْبَرَنِي ابْنُ الْمُسَيَّبِ أَنَّ أُمَّ سَلَمَةَ زَوْجَ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ أَخْبَرَتْهُ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ مَنْ أَرَادَ أَنْ يُضَحِّيَ فَلَا يَقْلِمْ مِنْ أَظْفَارِهِ وَلَا يَحْلِقْ شَيْئًا مِنْ شَعْرِهِ فِي عَشْرِ الْأُوَلِ مِنْ ذِي الْحِجَّةِ
Ahmad bin Shuʿayb al-Nasā’ī (303), Sunan al-Kubrā li al-Nasā’ī, deel 74, Kitāb al-Ḍaḥāyā, (Qatar, Wizarat al-Awqaf wa al-Shu’un al-Islamiyya al-Qatariyya, 2012), 212.