Op sociale media zien we vaak berichten waarin mensen met passie praten over islamitische kennis. Ze delen hun perspectieven en inzichten, en soms lijkt het alsof ze overtuigd zijn van hun gelijk. Hoewel hun bedoelingen meestal goed zijn, kan het overkomen alsof ze hun mening willen opdringen aan anderen. Deze personen delen hun gedachten en inzichten graag en geloven sterk in hun eigen interpretatie van normen en waarden.
Laten we ons eerst verdiepen in de islamitische leer met betrekking tot het toeschrijven van jezelf aan een persoon anders dan je biologische vader. Wat zijn de argumenten hiervoor volgens de Heilige Koran en de Hadith-overleveringen en hoe kunnen we dit beter begrijpen?
Inhoud
- 1 De Koran en jezelf relateren aan iemand anders dan je eigen vader
- 2 De Ḥadīth-overleveringen en jezelf relateren aan iemand anders dan je eigen vader
- 3 Jezelf valselijk voordoen als de zoon van iemand anders
- 4 Het paradijs is verboden als je jezelf voordoet als de zoon van iemand anders
- 5 De vloek van Allah, de engelen en de mensen
- 6 Verloochen jullie vaders niet
- 7 Identificatie versus veranderen afkomst
- 8 Laat er geen verwarring zijn
- 9 De Profeet van Allah zegt: O mijn zonen!
- 10 De Profeet van Allah zegt: O mijn zoontje!
- 11 Het zeggen van papa of mama tegen je niet biologische ouders
- 12 Er moet een duidelijk onderscheid zijn
- 13 Het aannemen van een relatienaam
- 14 Waarom is het verboden om jezelf anders toe te schrijven dan je biologische vader?
- 15 Verschillende manieren om je relatie met iemand aan te geven
- 16 De Koran noemt vrouwen bij de naam van hun man
- 17 De vrouw van Nūḥ en de vrouw van Lūṭ
- 18 De vrouw van Firʿawn
- 19 Vrouwe Maryam was ongehuwd en werd bij haar vadersnaam genoemd
- 20 De vrouw van de hofbeamte van Egypte
- 21 De Ḥadīth noemt vrouwen bij de naam van hun man
- 22 Maymūna de vrouw van de Profeet
- 23 De schone vrouwen en hun vermelding in de Ḥadīth-ketens
- 24 Wat zeg de Nederlandse wetgeving over het aannemen van de achternaam van je partner?
- 25 Vrouw mag de naam van haar man dragen
De Koran en jezelf relateren aan iemand anders dan je eigen vader
Allah beveelt ons in Soera al-Aḥzāb, vers 5, dat aangenomen zonen moeten worden aangesproken met de namen van hun biologische vaders, omdat dit volgens Hem rechtvaardiger is. Als de namen van de vaders niet bekend zijn, wordt voorgesteld om hen aan te spreken als broeders in geloof of vrienden. zo zegt Allah:
“Roep hen (de aangenomen zonen bij de namen van) hun vaders, dat is rechtvaardiger in de ogen van Allah. Maar als je de namen van hun vaders niet kent, roep hen dan aan als jullie broeders in geloof of jullie vrienden. Maar er rust geen blaam op jullie als je daarin een vergissing maakt; het gaat om de intentie van jullie harten. En Allah is Meest Vergevingsgezind, Meest Barmhartig.” [1]
De Ḥadīth-overleveringen en jezelf relateren aan iemand anders dan je eigen vader
In verschillende Ḥadīth-overleveringen wordt expliciet verboden om aangenomen zonen te relateren aan iemand anders dan hun biologische vader. Deze overleveringen leggen de nadruk op het belang van het behouden van de juiste afstamming en waarschuwen voor het verloochenen ervan. Het veranderen van de afstamming wordt streng afgekeurd en kan ernstige gevolgen met zich mee volgens de principes van de islamitische leer.
Jezelf valselijk voordoen als de zoon van iemand anders
Volgens een overlevering van Abū Dzar -moge Allah tevreden zijn met hem- hoorde hij de Profeet van Allah -vrede zij met hem– verklaren dat een persoon die bewust zichzelf valselijk voordoet als de zoon van iemand anders dan zijn eigen vader alvast zijn plaats in het hellevuur kan voorbereiden. Zo vertelt hij:
“Degene die, bewust, zichzelf toeschrijft aan iemand anders dan zijn vader, begaat ongeloof (is ondankbaar). En degene die beweert te behoren tot een volk waartoe hij niet behoort, zal zijn plaats in het hellevuur moeten bereiden.” [2]
Het paradijs is verboden als je jezelf voordoet als de zoon van iemand anders
Volgens een overlevering van Saʾd -moge Allah tevreden zijn met hem- heeft hij de Profeet -vrede zij met hem- horen zeggen dat het paradijs verboden zal zijn voor de persoon die beweert de zoon te zijn van iemand anders dan zijn biologische vader, terwijl hij weet dat dit onwaar is. Zo vertelt hij:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem- zei: “Als iemand beweert de zoon te zijn van iemand anders dan zijn werkelijke vader, terwijl hij zich bewust is dat die persoon niet zijn biologische vader is, zal het paradijs verboden voor hem zijn.” [3]
De vloek van Allah, de engelen en de mensen
Volgens een overlevering van Ibn al- ʿAbbās -moge Allah tevreden zijn met hem- heeft de Profeet van Allah- vrede zij met hem- gezegd dat de vloek van Allah, de engelen en alle mensen rust op iemand die zich aan iemand anders toeschrijft dan zijn biologische vader. Zo overlevert hij:
De Profeet -vrede zij met hem- zei: “Wie zichzelf toeschrijft aan iemand anders dan zijn vader, of zichzelf aan iemand anders dan zijn meester toeschrijft, op hem rust de vloek van Allah, de engelen en alle mensen.” [4]
Verloochen jullie vaders niet
Volgens een overlevering van Abu Hurayrah –moge Allah tevreden met hem zijn- begaat iemand ongeloof (ondankbaarheid) wanneer die zijn afkomst verloochent. Zo vertelt hij:
“De Profeet van Allah -vrede zij met hem-Hij zei: “Verloochen jullie vaders niet, want wie zijn vader verloochent, begaat ongeloof (ondankbaarheid).” [5]
Identificatie versus veranderen afkomst
Imam Ibn Ḥajar al-Asqalānī (852 AH) citeerde Ibn Baṭṭāl (449 AH) in verband met deze Ḥadīth en Soera al-Aḥzāb, vers 5, en verklaarde:
“Iedereen werd nu aangeduid met de naam van hun biologische vader, terwijl de gewoonte om iemand te relateren aan zijn adoptievader werd verlaten. Desondanks bleven sommigen bekend onder de naam van hun adoptievader. Dit werd echter gedaan voor identificatiedoeleinden, niet met de intentie om de daadwerkelijke genealogische lijn aan te geven. Een voorbeeld hiervan is Miqdād bin al-Aswad. Al-Aswad was niet zijn biologische vader, maar zijn adoptievader. De ware naam van zijn vader was ‘Amr bin Thaʾlabah bin Malik bin Rabīʿah al-Bahrānī. Aangezien zijn vader een bondgenoot was van de Kinda-stam, werd hij al-Kindī genoemd. Later werd hij geadopteerd door al-Aswad bin ʿAbd Yaghūth al-Zuhrī, vandaar dat hij Ibn al-Aswad genoemd werd.” [6]
Deze tekst maakt duidelijk dat het gebruik van een naam voor herkenning en identificatie verschilt van het aanduiden van de genealogische afstamming langs vaderlijke lijn en het verloochenen ervan.
Laat er geen verwarring zijn
Als je twijfelt omdat sommige Ḥadīth-overleveringen aangeven dat het niet is toegestaan om jezelf toe te schrijven aan iemand anders dan je biologische vader, en er waarschuwingen zijn met betrekking tot dit onderwerp, is het belangrijk om te begrijpen dat het doel van deze overleveringen is om het toeschrijven aan een andere persoon op een manier te verbieden waarbij die persoon als je echte vader wordt gezien, of om je eigen vader te ontkennen en een andere persoon als vader te claimen. Echter, wanneer er geen sprake is van deze verwarring, is het toegestaan om bijvoorbeeld je stiefvader of adoptievader als ‘vader’ aan te spreken, of om iemand die niet biologisch je zoon of kind is, als ‘zoon’ of ‘kind’ te noemen, zoals ook blijkt uit de Ḥadīth-overleveringen.
De Profeet van Allah zegt: O mijn zonen!
Volgens een overlevering van Ibn Abbās –moge Allah tevreden met hen zijn- noemde de Profeet -vrede zij met hem- de jongens van de Banū ʿAbdul Muṭṭalib stam zijn zonen. Zo vertelt hij:
De Gezant van Allah -vrede zij met hem- stuurde enkele jongens van de Banū Abdul Muṭṭalib stam op ezels vooruit tijdens de nacht van al-Muzdalifah. Hij gaf een klopje op hun dijen en zei: “O mijn zonen! Gooi geen kiezels naar de Jamrah (zuil die Satan symboliseert) tot de zon opkomt.” [7]
De Profeet van Allah zegt: O mijn zoontje!
Volgens een overlevering van de eerbiedwaardige Anas bin Mālik noemde de Profeet -vrede zij met hem- hem herhaaldelijk liefkozend ‘Mijn zoontje!’. Zo vertelde hij:
De Profeet van Allah -vrede zij met hem- zei: “O mijn zoontje! Als je in staat bent om de ochtend en avond te bereiken zonder enige wrok in je hart jegens iemand, doe dat dan.” Vervolgens zei hij tegen mij: “O mijn zoontje! Dat is een deel van mijn traditie en degene die mijn traditie in ere herstelt, heeft mij lief. En degene die mij liefheeft, zal met mij in het paradijs zijn.” [8]
Het zeggen van papa of mama tegen je niet biologische ouders
Het is van belang om te begrijpen dat de Profeet van Allah -vrede zij met hem- deze woorden niet uitsprak om zijn bloedverwantschap met de eerbiedwaardige Anas -moge Allah tevreden met hem zijn- aan te geven, maar om zijn liefdevolle relatie met Anas bin Malik te benadrukken. Er bestaat geen ruimte voor verwarring op dit punt. Wanneer een geadopteerde zoon of dochter hun adoptieouders mama of papa noemt, of wanneer kinderen hun stiefouders zo aanspreken, is dit acceptabel, zolang het duidelijk is dat hiermee niet de genealogische afstamming langs de vaderlijke lijn wordt bedoeld.
Er moet een duidelijk onderscheid zijn
Op basis van argumenten uit de Koran en de Ḥadīth is het duidelijk dat het ongepast en verboden is om je afstamming toe te schrijven aan iemand anders dan je biologische vader. Het is echter van essentieel belang om onderscheid te maken tussen het benadrukken van je relatie tot een persoon voor herkenning en identificatie, en het claimen van afstamming om een bloedlijn langs vaderlijke kant aan te geven.
Het aannemen van een relatienaam
Zodoende is het toeschrijven van je identiteit aan iets anders dan je vader, zoals een land, stad, ideologie, spirituele orde, gemeenschap of instituut, zonder de afstamming van je vader te veranderen, echter niet verboden of ongepast. Voorbeelden hiervan zijn benamingen zoals Irāqī, Surināmī, Pākistānī, Hindī, Kufi, Māturīdī, Ḥanafī, Shāfiʿī, Mālikī, Hanbalī, Qādirī, Naqshbandī, Chishtī, Salafī, Wahhābī, enzovoort.
Deze worden aan de naam toegevoegd om een relatie aan te duiden, maar ze veranderen feitelijk niet jouw afstamming van je vader.
Waarom is het verboden om jezelf anders toe te schrijven dan je biologische vader?
Volgens de Koran en de Ḥadīth is het verboden om bewust jezelf toe te schrijven aan iemand anders dan je biologische vader. Dit verbod is ingesteld om ernstige problemen te voorkomen, zoals het verspreiden van grove leugens, het beschuldigen en ondankbaar zijn jegens je biologische vader. Daarnaast kan het leiden tot misleiding en fraude.
Een voorbeeld hiervan is wanneer iemand zich voordoet als de zoon of dochter van iemand anders om aanspraak te maken op een nobele afkomst. Het is ongepast om te pretenderen een Sayyid of Sharif te zijn, en zo respect te verkrijgen door te suggereren dat je tot de bloedlijn van de Profeet -vrede zij met hem- behoort, terwijl dat niet het geval is.
Bovendien kunnen valse aanspraken op afstamming gericht zijn op het verkrijgen van erfenis en andere rechten die normaal gesproken voorbehouden zijn aan biologische kinderen.
Een ander negatief gevolg is dat dit kan leiden tot verboden huwelijksrelaties. Door je voor te doen als de zoon of dochter van iemand anders, kunnen jij of je nageslacht onbedoeld betrokken raken bij huwelijksrelaties waarin bloedverwantschap of zoogverband niet is toegestaan. Dit kan leiden tot conflicten en onwettige huwelijken.
Verschillende manieren om je relatie met iemand aan te geven
In het Arabisch zijn er verschillende manieren om je relatie met een andere persoon aan te geven.
Om bijvoorbeeld aan te geven dat je de zoon van iemand bent, wordt vóór de naam van je vader het woord “bin” geplaatst, wat “zoon” betekent, zoals bijvoorbeeld “ʿAbdullāh bin Masʿūd” (ʿAbdullāh, de zoon van Masʿūd) of afgekort “Ibn Masʿūd”. Het is niet toegestaan om dit te gebruiken voor een ander persoon dan je eigen vader bij het aangeven van je bloedlijn.
Als je wilt aangeven dat je de dochter bent van iemand, dan wordt vóór de naam van je vader het woord “bint” geplaatst, zoals bijvoorbeeld “Fāṭimah bint Muḥammad” (Fāṭimah, dochter van Muḥammad) of afgekort “bint Muḥammad”. Het is niet toegestaan om dit te gebruiken voor een ander persoon dan je eigen vader bij het aangeven van je bloedlijn.
Vroeger, als een slaaf wilde vertellen wie zijn meester was, gebruikte hij hiervoor het woord “mawlā”, zoals bijvoorbeeld “Darbās mawlā Ibn ʿAbbās” of afgekort “mawlā Ibn ʿAbbās”. Volgens de Ḥadīth is het eveneens niet toegestaan om dit te gebruiken vóór de naam van een persoon die niet je meester is.
Op dezelfde manier wordt in het Arabisch ook de maritale relatie aangeduid met het woord “zawdj” voor echtgenoot of “zawdjah” voor echtgenote, zoals bijvoorbeeld “Zaynab Zawdjah ʿAbdullāh bin Masʿūd” of afgekort “Zawdjah bin Masʿūd”. Dit is slechts om je relatie met je echtgenoot of echtgenote aan te geven, zonder dat je opzettelijk je afkomst verandert of verloochent. Voorbeelden hiervan vinden we in de Koran en de Hadith.
De Koran noemt vrouwen bij de naam van hun man
In de Koran verwijst Allah naar vrouwen met de naam van hun echtgenoot in plaats van hun eigen naam. Dit wordt gedaan om de relatie van de vrouw met haar man te benadrukken en haar te identificeren met de naam van haar man.
De vrouw van Nūḥ en de vrouw van Lūṭ
Zo noemt Allah bijvoorbeeld Wāliʿah ‘de vrouw van Nūḥ’ en Wāhilah ‘de vrouw van Lūṭ’. In soera al-Taḥrīm, vers 10, zegt Hij:
“Allah geeft een voorbeeld van degenen die ongelovig waren: ‘de vrouw van Nūḥ’ en ‘de vrouw van Lūṭ’. Zij waren onder twee van Onze rechtvaardige dienaren, maar zij bedrogen hen, dus zij (de echtgenoten) konden hen niet tegen Allah beschermen, en er werd gezegd (tegen hen): ‘Betreedt het Vuur samen met de betreders.’ [9] [10]
De vrouw van Firʿawn
In dezelfde soera vers 11 Noemt Allah Āsiyah bin Muzāhim niet direct met de naam van haar man maar de functie van haar man die de farao was, om haar maritale relatie met hem aan te geven, zo zegt hij:
“En Allah gaf het voorbeeld van de ‘vrouw van de Farao’ voor degenen die geloven, toen ze zei: “O mijn Heer, bouw voor mij bij U een huis in het paradijs en red mij van Farao en zijn daden, en red mij van het onrechtvaardige volk.” [11] [12]
Vrouwe Maryam was ongehuwd en werd bij haar vadersnaam genoemd
In vers 12 van dezelfde soera noemt Allah Vrouwe Maryam wel bij de naam van haar vader, omdat zij geen man had en maagd was. Hieruit kunnen we concluderen dat ongehuwde vrouwen meestal worden geïdentificeerd met de naam van hun vader, terwijl getrouwde vrouwen worden geïdentificeerd met de naam van hun echtgenoot. Zo zegt Allah:
“En ‘Maryam de dochter van ʿImrān’, die haar kuisheid bewaarde, dus We bliezen van Onze geest in haar. En zij geloofde in de woorden van haar Heer en Zijn boeken, en zij was een van degenen die gehoorzaamden” [13].
De vrouw van de hofbeamte van Egypte
In Soera Yūsuf, vers 30, noemt Allah Zulaikhā (Zelika) in relatie tot de functie van haar man, die de hofbeamte van de farao was. Zo zegt Allah:
“En de vrouwen zeiden in de stad: De vrouw van de hofbeamte probeert haar jongeman te verleiden. Zeker, zij heeft hem met passie bevangen. Wij zien haar duidelijk in dwaling verkeren.” [14] [15] [16]
De Ḥadīth noemt vrouwen bij de naam van hun man
Volgens een overlevering van Abū Saʿid al-Khudrī -moge Allah tevreden met hem zijn- kwam Zaynab, de dochter van Abū Muʿāwiyah ʿAbdullāh al-Thaqafī -moge Allah tevreden met haar zijn- naar het huis van de Profeet -vrede zij met hem- om hem een vraag voor te leggen. De metgezel noemde haar in zijn overlevering ‘Zaynab, de vrouw van de zoon van Masʿūd’. Zo vertelt hij:
Toen men aan de Profeet vertelde dat Zaynab was gekomen en toestemming vroeg om naar binnen te komen, vroeg de Profeet welke Zaynab het was. Men antwoordde dat het de vrouw van Ibn Masʿūd was. Hierop zei de Profeet: “Ja, geef haar toestemming.” Dus kreeg ze toestemming. [17]
In deze overlevering, werd in het bijzijn van de Profeet -vrede zij met hem-, de identiteit van Zaynab niet in verband gebracht met haar vader, maar werd in plaats daarvan verwezen naar haar echtgenoot, ʿAbdullāh bin Masʿūd. De Profeet -vrede zij met hem- heeft deze introductie van Zaynab niet bekritiseerd of afgekeurd, omdat het de bedoeling was om haar identiteit vast te stellen en niet om haar afkomst te ontkennen of te veranderen.
Maymūna de vrouw van de Profeet
Volgens een overlevering van ʿAṭā -moge Allah tevreden met hem zijn- noemde Ibn ʿAbbās -moge Allah tevreden met hem zijn- tijdens de uitvaart van de Moeder der Gelovigen, Vrouwe Maymūna, de dochter van al-Hārith haar niet bij haar paternale relatie, maar bij haar martiale relatie door haar te benoemen als Maymūna, de vrouw van de Profeet -vrede zij met hem-. Hij zei:
“We waren aanwezig bij de begrafenis van Maymūna in Sarif, samen met Ibn ʿAbbās. Toen zei Ibn ʿAbbās: Dit is de vrouw van de Profeet, vrede en zegeningen zij met hem. Wanneer jullie haar baar optillen, schud haar dan niet en verstoor haar niet, maar wees zacht.” [18]
De schone vrouwen en hun vermelding in de Ḥadīth-ketens
In de ketens van Hadith-overleveringen waarin de schone vrouwen van de Profeet -vrede zij met hen- als overleveraar worden genoemd, wordt vaak achter hun namen ‘Zawdjah al-Nabī’ (de vrouw van de Profeet) geplaatst, zoals:
- ʿĀisha zawj al-Nabī (ʿĀisha de vrouw van de Profeet)
- Maymūna zawj al-Nabī (Maymūna de vrouw van de Profeet)
- Umm Salamah zawj al-Nabī (Umm Salamah de vrouw van de Profeet)
- Umm Ḥabībah zawj al-Nabī (Umm Ḥabībah de vrouw van de Profeet)
- Hafṣah zawj al-Nabī (Hafṣah de vrouw van de Profeet)
- Ṣafiyah zawj al-Nabī (Ṣafiyah de vrouw van de Profeet)
- Sawdah zawj al-Nabī (Sawdah de vrouw van de Profeet)
Vrede zij met de Profeet en alle Moeders der gelovigen.
Wat zeg de Nederlandse wetgeving over het aannemen van de achternaam van je partner?
Elke samenleving hanteert haar eigen manier om bepaalde relaties aan te duiden. In de bronteksten van de islam worden vaak woorden zoals ‘bin’ (zoon), ‘bint’ (dochter), ‘zawdj’ (echtgenoot) en ‘zawdjah’ (echtgenote) gebruikt. In Nederland heeft een gehuwde vrouw de mogelijkheid om de achternaam van haar echtgenoot aan te nemen, als zij dat wenst, om zo haar relatie met hem te benadrukken. Het is echter belangrijk op te merken dat deze keuze niet impliceert dat ze haar eigen afkomst verandert. Haar oorspronkelijke achternaam zal altijd vermeld blijven op officiële documenten. Op de website van de Ministerie van Justitie kan je het volgende lezen:
“U mag de achternaam van uw partner gebruiken als u getrouwd bent of als u geregistreerde partners bent. Het gaat hierbij om dagelijks gebruik, uw eigen officiële achternaam wijzigt niet. U heeft hiervoor geen toestemming van uw partner nodig. Voor het gebruik van de achternaam van uw partner heeft u 3 mogelijkheden:
- eerst de naam van uw partner, gevolgd door uw eigen naam;
- eerst uw eigen naam, gevolgd door de naam van uw partner;
- de naam van uw partner in plaats van uw eigen naam.
Op officiële documenten, zoals uw paspoort, identiteitskaart of rijbewijs, blijft uw eigen achternaam staan. U kunt wel bij de aanvraag van een paspoort of identiteitskaart aan uw gemeente vragen ook de achternaam van uw partner in uw paspoort of op uw identiteitskaart te vermelden. Deze komt onder uw eigen naam te staan.” [19]
Op basis van de verstrekte informatie is het mogelijk voor de vrouw om naast haar meisjesnaam de achternaam van haar man aan te nemen, om zo haar relatie met hem te benadrukken. Het is echter van belang te benadrukken dat dit niet bedoeld is om haar vaderlijke afkomst te veranderen of te verloochenen. Het is ook belangrijk op te merken dat volgens de Sharia, indien de vrouw ervoor kiest om haar officiële achternaam te wijzigen, dit niet is toegestaan.
Vrouw mag de naam van haar man dragen
Op basis van al deze argumenten kunnen we concluderen dat er een onderscheid bestaat tussen het relateren aan een persoon voor herkenning en identificatiedoeleinden, en het toeschrijven van afkomst aan iemand anders dan je biologische vader en afstamming. Het is daarom toegestaan voor een vrouw om naast haar meisjesnaam ook de naam van haar man te dragen om haar relatie met haar echtgenoot te benadrukken. Het gebruik van haar gehuwde naam impliceert op geen enkele wijze een verandering of verloochening van haar eigen afstammingslijn. Het is echter belangrijk op te merken dat als een vrouw haar officiële achternaam wil wijzigen, uitgaande dat het de naam van haar biologische vader is, niet is toegestaan.
[1]
ادْعُوهُمْ لِآبَائِهِمْ هُوَ أَقْسَطُ عِندَ اللَّهِ ۚ فَإِن لَّمْ تَعْلَمُوا آبَاءَهُمْ فَإِخْوَانُكُمْ فِي الدِّينِ وَمَوَالِيكُمْ ۚ وَلَيْسَ عَلَيْكُمْ جُنَاحٌ فِيمَا أَخْطَأْتُم بِهِ وَلَٰكِن مَّا تَعَمَّدَتْ قُلُوبُكُمْ ۚ وَكَانَ اللَّهُ غَفُورًا رَّحِيمًا
Koran 33:5
[2]
بَاب حَدَّثَنَا أَبُو مَعْمَرٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَارِثِ عَنْ الْحُسَيْنِ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ بُرَيْدَةَ قَالَ حَدَّثَنِي يَحْيَى بْنُ يَعْمَرَ أَنَّ أَبَا الْأَسْوَدِ الدِّيلِيَّ حَدَّثَهُ عَنْ أَبِي ذَرٍّ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ أَنَّهُ سَمِعَ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ لَيْسَ مِنْ رَجُلٍ ادَّعَى لِغَيْرِ أَبِيهِ وَهُوَ يَعْلَمُهُ إِلَّا كَفَرَ وَمَنْ ادَّعَى قَوْمًا لَيْسَ لَهُ فِيهِمْ فَلْيَتَبَوَّأْ مَقْعَدَهُ مِنْ النَّارِ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 3, Kitāb al-Manāqib, Bāb Nisbat al-Yaman Ilā Ismāʻīl Minhum Aslam bin Afṣā bin Ḥārithah bin ʻAmr bin ʻĀmir min Khuzāʿah (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1292.
[3]
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ حَدَّثَنَا خَالِدٌ هُوَ ابْنُ عَبْدِ اللَّهِ حَدَّثَنَا خَالِدٌ عَنْ أَبِي عُثْمَانَ عَنْ سَعْدٍ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ قَالَ سَمِعْتُ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ مَنْ ادَّعَى إِلَى غَيْرِ أَبِيهِ وَهُوَ يَعْلَمُ أَنَّهُ غَيْرُ أَبِيهِ فَالْجَنَّةُ عَلَيْهِ حَرَامٌ فَذَكَرْتُهُ لِأَبِي بَكْرَةَ فَقَالَ وَأَنَا سَمِعَتْهُ أُذُنَايَ وَوَعَاهُ قَلْبِي مِنْ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 6, Kitāb al-Farā’id, Bāb Man Iddʿā ilā Ghayr Abīh (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 2485.
[4]
حَدَّثَنَا أَبُو بِشْرٍ بَكْرُ بْنُ خَلَفٍ حَدَّثَنَا ابْنُ أَبِي الضَّيْفِ حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ عُثْمَانَ بْنِ خُثَيْمٍ عَنْ سَعِيدِ بْنِ جُبَيْرٍ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَنْ انْتَسَبَ إِلَى غَيْرِ أَبِيهِ أَوْ تَوَلَّى غَيْرَ مَوَالِيهِ فَعَلَيْهِ لَعْنَةُ اللَّهِ وَالْمَلَائِكَةِ وَالنَّاسِ أَجْمَعِينَ
Ibn Mājah, Muhammad bin Yazīd al-Qazwīnī (273 AH), Sunan Ibn Mājah, deel 2, Kitāb al- Ḥudūd, Bāb Man Addaʿa Ilā Ghayr Abīh aw Tawallā Ghayr Mawālīhi.” (Beiroet: Al-Maktabah al-‘Ilmiyah, 1953), 870.
[5]
حَدَّثَنَا أَصْبَغُ بْنُ الْفَرَجِ حَدَّثَنَا ابْنُ وَهْبٍ أَخْبَرَنِي عَمْرٌو عَنْ جَعْفَرِ بْنِ رَبِيعَةَ عَنْ عِرَاكٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ لَا تَرْغَبُوا عَنْ آبَائِكُمْ فَمَنْ رَغِبَ عَنْ أَبِيهِ فَهُوَ كُفْرٌ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 6, Kitāb al-Farā’id, Bāb Man Iddʿā ilā Ghayr Abīh (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 2485.
[6]
قَالَ ابْنُ بَطَّالٍ : لَيْسَ مَعْنَى هَذَيْنِ الْحَدِيثَيْنِ أَنَّ مَنِ اشْتَهَرَ بِالنِّسْبَةِ إِلَى غَيْرِ أَبِيهِ أَنْ يَدْخُلَ فِي الْوَعِيدِ كَالْمِقْدَادِ بْنِ الْأَسْوَدِ ، وَإِنَّمَا الْمُرَادُ بِهِ مَنْ تَحَوَّلَ عَنْ نِسْبَتِهِ لِأَبِيهِ إِلَى غَيْرِ أَبِيهِ عَالِمًا عَامِدًا مُخْتَارًا ، وَكَانُوا فِي الْجَاهِلِيَّةِ لَا يَسْتَنْكِرُونَ أَنْ يَتَبَنَّى الرَّجُلُ وَلَدَ غَيْرِهِ وَيَصِيرَ الْوَلَدُ يُنْسَبُ إِلَى الَّذِي تَبَنَّاهُ حَتَّى نَزَلَ قَوْلُهُ تَعَالَى : ادْعُوهُمْ لِآبَائِهِمْ هُوَ أَقْسَطُ عِنْدَ اللَّهِ وَقَوْلُهُ سُبْحَانَهُ وَتَعَالَى : وَمَا جَعَلَ أَدْعِيَاءَكُمْ أَبْنَاءَكُمْ فَنُسِبَ كُلُّ وَاحِدٍ إِلَى أَبِيهِ الْحَقِيقِيِّ وَتَرَكَ الِانْتِسَابَ إِلَى مَنْ تَبَنَّاهُ ، لَكِنْ بَقِيَ بَعْضُهُمْ مَشْهُورًا بِمَنْ تَبَنَّاهُ فَيُذْكَرُ بِهِ لِقَصْدِ التَّعْرِيفِ لَا لِقَصْدِ النَّسَبِ الْحَقِيقِيِّ ، كَالْمِقْدَادِ بْنِ الْأَسْوَدِ ، وَلَيْسَ الْأَسْوَدُ أَبَاهُ ، وَإِنَّمَا كَانَ تَبَنَّاهُ ، وَاسْمُ أَبِيهِ الْحَقِيقِيِّ عَمْرُو بْنُ ثَعْلَبَةَ بْنِ مَالِكِ بْنِ رَبِيعَةَ الْبَهْرَانِيُّ ، وَكَانَ أَبُوهُ حَلِيفَ كِنْدَةَ فَقِيلَ لَهُ الْكِنْدِيُّ ، ثُمَّ حَالَفَ هُوَ الْأَسْوَدَ بْنَ عَبْدِ يَغُوثَ الزُّهْرِيَّ فَتَبَنَّى الْمِقْدَادَ فَقِيلَ لَهُ ابْنُ الْأَسْوَدِ
Aḥmad bin ʿAlī bin Ḥajar al-Asqalānī (852 AH), Fatḥ al-Bārī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 12, Kitāb al-Farā’id, Bāb Man Iddʿā ilā Ghayr Abīh (Caïro: Dar al-Rayyan lil-Turath, 1986), 311.
[7]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ كَثِيرٍ أَخْبَرَنَا سُفْيَانُ قَالَ حَدَّثَنِي سَلَمَةُ بْنُ كُهَيْلٍ عَنْ الْحَسَنِ الْعُرَنِيِّ عَنْ ابْنِ عَبَّاسٍ قَالَ قَدَّمَنَا رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لَيْلَةَ الْمُزْدَلِفَةِ أُغَيْلِمَةَ بَنِي عَبْدِ الْمُطَّلِبِ عَلَى حُمُرَاتٍ فَجَعَلَ يَلْطَخُ أَفْخَاذَنَا وَيَقُولُ أُبَيْنِيَّ لَا تَرْمُوا الْجَمْرَةَ حَتَّى تَطْلُعَ الشَّمْسُ قَالَ أَبُو دَاوُد اللَّطْخُ الضَّرْبُ اللَّيِّنُ
Abū Dāwūd Sulaymān bin al- Ash’ath al-Azdī al-Sijistānī (275 AH), Sunan Abī Dāwūd, deel 2, Kitāb al-Manāsik, Bāb al-Taʿajīl min Jamiʾ(Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, z.d.) 194.
[8]
حَدَّثَنَا مُسْلِمُ بْنُ حَاتِمٍ الْأَنْصَارِيُّ الْبَصْرِيُّ حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ الْأَنْصَارِيُّ عَنْ أَبِيهِ عَنْ عَلِيِّ بْنِ زَيْدٍ عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْمُسَيَّبِ قَالَ قَالَ أَنَسُ بْنُ مَالِكٍ قَالَ لِي رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَا بُنَيَّ إِنْ قَدَرْتَ أَنْ تُصْبِحَ وَتُمْسِيَ لَيْسَ فِي قَلْبِكَ غِشٌّ لِأَحَدٍ فَافْعَلْ ثُمَّ قَالَ لِي يَا بُنَيَّ وَذَلِكَ مِنْ سُنَّتِي وَمَنْ أَحْيَا سُنَّتِي فَقَدْ أَحَبَّنِي وَمَنْ أَحَبَّنِي كَانَ مَعِي فِي الْجَنَّةِ وَفِي الْحَدِيثِ قِصَّةٌ طَوِيلَةٌ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ غَرِيبٌ مِنْ هَذَا الْوَجْهِ وَمُحَمَّدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ الْأَنْصَارِيُّ ثِقَةٌ وَأَبُوهُ ثِقَةٌ وَعَلِيُّ بْنُ زَيْدٍ صَدُوقٌ إِلَّا أَنَّهُ رُبَّمَا يَرْفَعُ الشَّيْءَ الَّذِي يُوقِفُهُ غَيْرُهُ قَالَ وَسَمِعْت مُحَمَّدَ بْنَ بَشَّارٍ يَقُولُ قَالَ أَبُو الْوَلِيدِ قَالَ شُعْبَةُ حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ زَيْدٍ وَكَانَ رَفَّاعًا وَلَا نَعْرِفُ لِسَعِيدِ بْنِ الْمُسَيَّبِ عَنْ أَنَسٍ رِوَايَةً إِلَّا هَذَا الْحَدِيثَ بِطُولِهِ وَقَدْ رَوَى عَبَّادُ بْنُ مَيْسَرَةَ الْمِنْقَرِيُّ هَذَا الْحَدِيثَ عَنْ عَلِيِّ بْنِ زَيْدٍ عَنْ أَنَسٍ وَلَمْ يَذْكُرْ فِيهِ عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْمُسَيَّبِ قَالَ أَبُو عِيسَى وَذَاكَرْتُ بِهِ مُحَمَّدَ بْنَ إِسْمَعِيلَ فَلَمْ يَعْرِفْهُ وَلَمْ يُعْرَفْ لِسَعِيدِ بْنِ الْمُسَيَّبِ عَنْ أَنَسٍ هَذَا الْحَدِيثُ وَلَا غَيْرُهُ وَمَاتَ أَنَسُ بْنُ مَالِكٍ سَنَةَ ثَلَاثٍ وَتِسْعِينَ وَمَاتَ سَعِيدُ بْنُ الْمُسَيَّبِ بَعْدَهُ بِسَنَتَيْنِ مَاتَ سَنَةَ خَمْسٍ وَتِسْعِينَ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 5, Kitāb al- ʿIlm, Bāb Mā Jā‘a fī al-Akhdh bi-al-Sunnah wa-Ijtināb al-Bidʿi (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 45.
[9]
ضَرَبَ اللَّهُ مَثَلًا لِّلَّذِينَ كَفَرُوا امْرَأَتَ نُوحٍ وَامْرَأَتَ لُوطٍ ۖ كَانَتَا تَحْتَ عَبْدَيْنِ مِنْ عِبَادِنَا صَالِحَيْنِ فَخَانَتَاهُمَا فَلَمْ يُغْنِيَا عَنْهُمَا مِنَ اللَّهِ شَيْئًا وَقِيلَ ادْخُلَا النَّارَ مَعَ الدَّاخِلِينَ
Koran 66:10
[10]
وَقَوْلُهُ تَعَالَى : امْرَأَتَ نُوحٍ وَاسْمُهَا قِيلَ : وَالِعَةُ وَامْرَأَتَ لُوطٍ وَاسْمُهَا قِيلَ : وَاهِلَةُ ، وَقِيلَ : وَالِهَةُ ، وَعَنْ مُقَاتِلٍ اسْمُ امْرَأَةِ نُوحٍ وَالِهَةُ وَاسْمُ امْرَأَةِ لُوطٍ وَالِعَةُ
Maḥmūd Shihāb al-Dīn Abū al-Thanā al- al-Alūsī (1270 AH), Rūḥ al-Maʿānī fī Tafsīr al-Qur‘ān al- ʿAẓīm wa al-Sabaʾ al-Mathānī (Tafsīr al-ʻAlūsī), deel 28, Tafsīr Sūrat al-Taḥrīm: Tafsīr Qawlih Taʿālá Ḍaraba Allāh Mathalan Liladhīna Kafarū Imra‘at Nūḥ wa Imra‘at Lūṭ (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, z.d.) 161.
[11]
وَضَرَبَ اللَّهُ مَثَلًا لِّلَّذِينَ آمَنُوا امْرَأَتَ فِرْعَوْنَ إِذْ قَالَتْ رَبِّ ابْنِ لِي عِندَكَ بَيْتًا فِي الْجَنَّةِ وَنَجِّنِي مِن فِرْعَوْنَ وَعَمَلِهِ وَنَجِّنِي مِنَ الْقَوْمِ الظَّالِمِينَ
Koran 66:11
[12]
وَضَرَبَ اللَّهُ مَثَلا لِلَّذِينَ آمَنُوا امْرَأَتَ فِرْعَوْنَ أَيْ جَعَلَ حَالَهَا مَثَلًا لِحَالِ الْمُؤْمِنِينَ فِي أَنَّ وَصْلَةَ الْكَفَرَةِ لَا تَضُرُّهُمْ حَيْثُ كَانَتْ فِي الدُّنْيَا تَحْتَ أَعْدَى أَعْدَاءِ اللَّهِ عَزَّ وَجَلَّ وَهِيَ فِي أَعْلَى غُرَفِ الْجَنَّةِ وَاسْمُهَا آسِيَةُ بِنْتُ مُزَاحِمٍ
Maḥmūd Shihāb al-Dīn Abū al-Thanā al- al-Alūsī (1270 AH), Rūḥ al-Maʿānī fī Tafsīr al-Qur‘ān al- ʿAẓīm wa al-Sabaʾ al-Mathānī (Tafsīr al-Alūsī), deel 28, Tafsīr Sūrat al-Taḥrīm: Tafsīr Qawlih Taʻālā Wa-Ḍaraba Allāh Mathalan Liladhīna Āmanū Imra‘at Firʻawn (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, z.d.) 161.
[13]
وَمَرْيَمَ ابْنَتَ عِمْرَانَ الَّتِي أَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيهِ مِن رُّوحِنَا وَصَدَّقَتْ بِكَلِمَاتِ رَبِّهَا وَكُتُبِهِ وَكَانَتْ مِنَ الْقَانِتِينَ
Koran 66:12
[14]
وَقَالَ نِسْوَةٌ فِي الْمَدِينَةِ امْرَأَتُ الْعَزِيزِ تُرَاوِدُ فَتَاهَا عَن نَّفْسِهِ ۖ قَدْ شَغَفَهَا حُبًّا ۖ إِنَّا لَنَرَاهَا فِي ضَلَالٍ مُّبِينٍ
Koran 12:30
[15]
وَقَالَ السُّدِّيُّ: زُلَيْخَا بِنْتُ تَمْلِيخَا، وَقِيلَ: اسْمُهَا رَاعِيلُ وَلَقَبُهَا زُلَيْخَا، وَقِيلَ: بِالْعَكْسِ
Maḥmūd Shihāb al-Dīn Abū al-Thanā al- al-Alūsī (1270 AH), Rūḥ al-Maʿānī fī Tafsīr al-Qur‘ān al-ʿAẓīm wa al-Sabaʾ al-Mathānī (Tafsīr al- Alūsī), deel 12, Tafsīr Sūrat Yūsuf: Tafsīr Qawlih Taʿālá wa-Qāla Alladhī Ishtarāhu Min Miṣr Li Imra‘atih Akrimī Mathwāh (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, z.d.) 207.
[16]
فَاشْتَرَاهُ بِذَلِكَ الْعَزِيزُ الَّذِي كَانَ عَلَى خَزَائِنِ مِصْرَ عِنْدَ مَلِكِهَا، وَقِيلَ: كَانَ خَبَّازَ الْمَلِكِ وَصَاحِبَ شَرَابِهِ وَدَوَابِّهِ وَصَاحِبَ السِّجْنِ الْمَشْهُورِ، وَالْمُعَوَّلُ عَلَيْهِ هُوَ الْأَوَّلُ، وَاسْمُهُ قَطْفِيرُ أَوْ أَطْفِيرُ أَوْ قَنْطُورَا، وَالْأَوَّلُ مَرْوِيٌّ عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ
Maḥmūd Shihāb al-Dīn Abū al-Thanā al- al-Alūsī (1270 AH), Rūḥ al-Maʿānī fī Tafsīr al-Qur‘ān al-ʿAẓīm wa al-Sabaʾ al-Mathānī (Tafsīr al- Alūsī), deel 12, Tafsīr Sūrat Yūsuf: Tafsīr Qawlih Taʿālá wa-Sharawhu Bithamanin Bakhsin Darāhim Maʾdūdah wa Kānū Fīhi Min al-Zāhidīn (Beiroet: Dar Ihya al-Turath al-Arabi, z.d.) 206.
[17]
دَّثَنَا ابْنُ أَبِي مَرْيَمَ أَخْبَرَنَا مُحَمَّدُ بْنُ جَعْفَرٍ قَالَ أَخْبَرَنِي زَيْدٌ هُوَ ابْنُ أَسْلَمَ عَنْ عِيَاضِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ عَنْ أَبِي سَعِيدٍ الْخُدْرِيِّ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ خَرَجَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فِي أَضْحًى أَوْ فِطْرٍ إِلَى الْمُصَلَّى ثُمَّ انْصَرَفَ فَوَعَظَ النَّاسَ وَأَمَرَهُمْ بِالصَّدَقَةِ فَقَالَ أَيُّهَا النَّاسُ تَصَدَّقُوا فَمَرَّ عَلَى النِّسَاءِ فَقَالَ يَا مَعْشَرَ النِّسَاءِ تَصَدَّقْنَ فَإِنِّي رَأَيْتُكُنَّ أَكْثَرَ أَهْلِ النَّارِ فَقُلْنَ وَبِمَ ذَلِكَ يَا رَسُولَ اللَّهِ قَالَ تُكْثِرْنَ اللَّعْنَ وَتَكْفُرْنَ الْعَشِيرَ مَا رَأَيْتُ مِنْ نَاقِصَاتِ عَقْلٍ وَدِينٍ أَذْهَبَ لِلُبِّ الرَّجُلِ الْحَازِمِ مِنْ إِحْدَاكُنَّ يَا مَعْشَرَ النِّسَاءِ ثُمَّ انْصَرَفَ فَلَمَّا صَارَ إِلَى مَنْزِلِهِ جَاءَتْ زَيْنَبُ امْرَأَةُ ابْنِ مَسْعُودٍ تَسْتَأْذِنُ عَلَيْهِ فَقِيلَ يَا رَسُولَ اللَّهِ هَذِهِ زَيْنَبُ فَقَالَ أَيُّ الزَّيَانِبِ فَقِيلَ امْرَأَةُ ابْنِ مَسْعُودٍ قَالَ نَعَمْ ائْذَنُوا لَهَا فَأُذِنَ لَهَا قَالَتْ يَا نَبِيَّ اللَّهِ إِنَّكَ أَمَرْتَ الْيَوْمَ بِالصَّدَقَةِ وَكَانَ عِنْدِي حُلِيٌّ لِي فَأَرَدْتُ أَنْ أَتَصَدَّقَ بِهِ فَزَعَمَ ابْنُ مَسْعُودٍ أَنَّهُ وَوَلَدَهُ أَحَقُّ مَنْ تَصَدَّقْتُ بِهِ عَلَيْهِمْ فَقَالَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ صَدَقَ ابْنُ مَسْعُودٍ زَوْجُكِ وَوَلَدُكِ أَحَقُّ مَنْ تَصَدَّقْتِ بِهِ عَلَيْهِمْ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 2, “Kitāb al-Zakāh, Bāb al-Zakāh ʿalá al-Aqārib (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 531.
[18]
حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ مُوسَى أَخْبَرَنَا هِشَامُ بْنُ يُوسُفَ أَنَّ ابْنَ جُرَيْجٍ أَخْبَرَهُمْ قَالَ أَخْبَرَنِي عَطَاءٌ قَالَ حَضَرْنَا مَعَ ابْنِ عَبَّاسٍ جِنَازَةَ مَيْمُونَةَ بِسَرِفَ فَقَالَ ابْنُ عَبَّاسٍ هَذِهِ زَوْجَةُ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَإِذَا رَفَعْتُمْ نَعْشَهَا فَلَا تُزَعْزِعُوهَا وَلَا تُزَلْزِلُوهَا وَارْفُقُوا فَإِنَّهُ كَانَ عِنْدَ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ تِسْعٌ كَانَ يَقْسِمُ لِثَمَانٍ وَلَا يَقْسِمُ لِوَاحِدَةٍ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 5, Kitāb Al-Nikāḥ, Bāb Kathrat al-Nisā bāb Man lam Yastaṭiʾ al-Bā ah Falyaṣum (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1951-52.
[19] Justis (Ministerie van Justitie en Veiligheid). ‘Wanneer mag ik de achternaam van mijn partner gebruiken?,’ (2023): [online informatie], geraadpleegd 14 juni 2023. Beschikbaar via https://justis.nl/service-contact/veelgestelde-vragen/naamswijziging/wanneer-mag-ik-de-achternaam-van-mijn-partner-gebruiken#:~:text=U%20mag%20de%20achternaam%20van,toestemming%20van%20uw%20partner%20nodig.