
Geduld in tijden van ziekte: Een zegen en beloning
In deze wereld krijgen we te maken met zowel voorspoed als tegenspoed, zoals ziekte, verdriet, en diverse uitdagingen. Wanneer we gedurende deze moeilijkheden standvastig en dankbaar blijven, kan elke beproeving gezien worden als een kans op boetedoening voor onze zonden. Vanuit dit oogpunt kunnen we ziekten en tegenslagen als een zegen van Allah zien, aangezien ze ons een mogelijkheid bieden voor het vereffenen van zonden in dit leven, waardoor we verlost kunnen worden van straf in het hiernamaals. Zoals Allah zei in soera al-Shūrā:
“En wat u ook aan tegenspoed overkomt, het is vanwege wat uw handen hebben verdiend en Hij vergeeft veel.” [1]
Inhoud
Geduld in beproevingen
Deze uitdagingen, beproevingen en ziekten kunnen enkel als boetedoening voor zonden dienen wanneer we gedurende de beproeving volhardend en geduldig blijven. In de Koran wordt er een belofte van goed nieuws gegeven aan hen die standvastig blijven in het aangezicht van moeilijkheden. Dit wordt duidelijk onderstreept in Soera al-Baqarah, waarin staat:
“Jullie zullen zeker beproefd worden met een mate van vrees en honger, evenals een afname van welvaart, levens en oogsten. Maar geef de blijde boodschap aan degenen die geduldig volharden. Zij die, wanneer een ramp hen treft, uitspreken: ‘Wij behoren zonder twijfel aan Allah en tot Hem zullen wij terugkeren.'” [2]
De beloning van geduld
Het is duidelijk dat standvastigheid tijdens beproevingen rijkelijk wordt beloond door Allah. Echter, het is een harde realiteit dat veel mensen in tijden van ziekte of andere uitdagingen uit onwetendheid tot klagen en jammeren vervallen en ongeduldig worden. Dit ongeduld vermindert hun lijden niet en beroofd hun van de beloning die geduld met zich meebrengt.
De risico’s van ongeduld
Sommige mensen gaan zelfs zo ver dat ze, onder druk van hun lijden, uitspraken doen die hun geloof ondermijnen en zo hun toewijding aan het geloof verliezen, waardoor ze risico lopen op straf in het hiernamaals. Het is belangrijk om te begrijpen dat zelfs de zwaarste beproevingen in dit aardse leven, in vergelijking met de minste straf in het hiernamaals, uiteindelijk slechts kleinigheden zijn.
Overleveringen ter bemoediging
Daarom presenteren we hier een aantal overleveringen, met de bedoeling dat we ziekte en andere beproevingen, hoe zwaar ze ook mogen zijn, als een zegen gaan beschouwen. We blijven geduldig en standvastig, hoe uitdagend dat ook kan zijn, in de hoop dat we de genade van het hiernamaals mogen ontvangen.
Zelfs een doornsteek wordt beloond
Vrouwe ʿĀisha zei dat de Boodschapper van Allah, vrede zij met hem, heeft gezegd: “Een gelovige wordt door niets getroffen, zelfs niet door een doornsteek, zonder dat Allah hem daardoor een rang verhoogt of een zonde van hem wegneemt.” [3]
Volgens deze overlevering van de Profeet, vrede zij met hem, worden de beproevingen en moeilijkheden van een gelovige door Allah gebruikt als een manier om hun spirituele status te verhogen en hun zonden te vergeven. In andere woorden, wanneer een gelovige lijdt, gebruikt Allah die ervaring om hen dichter bij Hem te brengen en hun zonden te zuiveren.
Zonden worden weggewist door tegenspoed
De nobele metgezellen Abū Saʿīd al-Khudrī en Abū Hurayrah, moge Allah tevreden zijn met hen, hebben de Profeet van Allah, vrede zij met hem, horen zeggen: “Geen enkele tegenspoed, vermoeidheid, ziekte of verdriet treft een gelovige, zelfs geen zorgen die hem overkomen, zonder dat daarmee zijn zonden worden uitgewist.” [4]
Wat opvalt aan deze specifieke Hadith is de uitgebreidheid van de omstandigheden die genoemd worden. Het omvat niet alleen fysieke pijn of ziekte, maar ook mentale en emotionele stress zoals verdriet en zorgen. Het illustreert dat elke vorm van ongemak of ontbering die een persoon in dit leven ervaart, door Allah kan worden aangewend als een middel tot vergeving van zonden.
Beledig de koorts niet!
De nobele metgezel Jābir bin ʿAbdullāh meldde dat de Boodschapper van Allah, vrede zij met hem, een bezoek bracht aan Umm al-Sā’ib of Umm al-Musayyib en vroeg: “Wat is er met je aan de hand, O Umm al-Sā’ib (of Umm al-Musayyib), dat je rilt?” Ze antwoordde: “Het is koorts, moge Allah het niet laten floreren!” Daarop zei hij: “Beledig de koorts niet, want het verwijdert de zonden van de kinderen van Adam net zoals een oven de onzuiverheden van het ijzer verwijdert.” [5]
De Profeet, vrede zij met hem, corrigeerde haar door te zeggen dat ze de koorts niet zou moeten vervloeken, aangezien het dient als een middel voor het zuiveren van zonden. De Profeet, vrede zij met hem, gebruikt een analogie van een smidse waarbij het vuur de onzuiverheden uit het ijzer haalt om dit te verduidelijken. Zoals het vuur het ijzer zuivert, zo zuivert de koorts of ziekte een persoon van zijn of haar zonden.
Het doel van deze overlevering is om het begrip en de perceptie van ziekte in een islamitisch perspectief te veranderen. In plaats van ziekte alleen als een vorm van lijden te zien, stelt het voor dat het ook een manier is voor spirituele zuivering. Het benadrukt wederom het idee van geduld en acceptatie van beproevingen als een deel van het goddelijke plan voor spirituele groei en ontwikkeling.
Begeertes op de Dag des Oordeels
De nobele metgezel Jābir bin ʿAbdullāh zei dat de Profeet van Allah, vrede zij met hem, zei: “Op de Dag des Oordeels, wanneer degenen die beproevingen hebben ondergaan hun beloning ontvangen, zullen degenen die gezondheid hebben genoten wensen dat hun huid in het wereldlijke leven was versnipperd met tangen.” [6]
Deze uitspraak zegt eigenlijk dat de beloningen voor het geduldig en sterk blijven tijdens moeilijke tijden in dit leven zo geweldig zijn in het leven na de dood, dat zelfs mensen die een makkelijk en gezond leven hebben gehad zouden wensen dat ze meer moeilijkheden hadden meegemaakt. Dit idee wil mensen die het moeilijk hebben hoop en troost geven. Het wil ze aanmoedigen om geduldig te blijven en hun geloof sterk te houden.
Het idee van het versnipperen van de huid met tangen is een manier om te laten zien hoeveel mensen zouden verdragen als ze wisten hoe groot de beloningen in het hiernamaals zouden zijn. Het is niet bedoeld als iets dat letterlijk zou moeten gebeuren, maar als een manier om te laten zien hoe waardevol het is om sterk en geduldig te blijven tijdens moeilijke tijden in dit leven.
Door deze overleveringen beter te begrijpen, kunnen we op een andere manier naar de moeilijkheden in ons leven kijken. We kunnen gaan zien dat ziekte en andere beproevingen eigenlijk ook zegeningen kunnen zijn. Ze geven ons de kans om onze zonden te vereffenen en onze rang in het hiernamaals te verhogen. Hoewel het vaak moeilijk is, is het belangrijk om geduldig en sterk te blijven. Niet alleen om het leed in dit leven beter te kunnen dragen, maar vooral ook met het oog op de geweldige beloningen die ons in het hiernamaals te wachten staan. Laten we daarom hoopvol en vastberaden blijven, ongeacht de uitdagingen die we op ons pad tegenkomen.
[1]
وَمَا أَصَابَكُم مِّن مُّصِيبَةٍ فَبِمَا كَسَبَتْ أَيْدِيكُمْ وَيَعْفُو عَن كَثِيرٍ
Koran 42:30
[2]
وَلَنَبْلُوَنَّكُم بِشَيْءٍ مِّنَ الْخَوْفِ وَالْجُوعِ وَنَقْصٍ مِّنَ الْأَمْوَالِ وَالْأَنفُسِ وَالثَّمَرَاتِ ۗ وَبَشِّرِ الصَّابِرِينَ * الَّذِينَ إِذَا أَصَابَتْهُم مُّصِيبَةٌ قَالُوا إِنَّا لِلَّهِ وَإِنَّا إِلَيْهِ رَاجِعُونَ
Koran 2:155-156
[3]
وَحَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ وَأَبُو كُرَيْبٍ وَاللَّفْظُ لَهُمَا وَحَدَّثَنَا إِسْحَقُ الْحَنْظَلِيُّ قَالَ إِسْحَقُ أَخْبَرَنَا وَقَالَ الْآخَرَانِ حَدَّثَنَا أَبُو مُعَاوِيَةَ عَنْ الْأَعْمَشِ عَنْ إِبْرَاهِيمَ عَنْ الْأَسْوَدِ عَنْ عَائِشَةَ قَالَتْ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَا يُصِيبُ الْمُؤْمِنَ مِنْ شَوْكَةٍ فَمَا فَوْقَهَا إِلَّا رَفَعَهُ اللَّهُ بِهَا دَرَجَةً أَوْ حَطَّ عَنْهُ بِهَا خَطِيئَةً
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al-Birr wa-al-Ṣilah wa-al-Ādāb, Bāb Thawāb al-Mu’min fī mā Yuṣībuh Min Maraḍ aw Ḥuzn aw Nawḥ Dhālik Ḥattā al-Shawka Yushākkuhā (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1991-92.
[4]
حَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ وَأَبُو كُرَيْبٍ قَالَا حَدَّثَنَا أَبُو أُسَامَةَ عَنْ الْوَلِيدِ بْنِ كَثِيرٍ عَنْ مُحَمَّدِ بْنِ عَمْرِو بْنِ عَطَاءٍ عَنْ عَطَاءِ بْنِ يَسَارٍ عَنْ أَبِي سَعِيدٍ وَأَبِي هُرَيْرَةَ أَنَّهُمَا سَمِعَا رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ مَا يُصِيبُ الْمُؤْمِنَ مِنْ وَصَبٍ وَلَا نَصَبٍ وَلَا سَقَمٍ وَلَا حَزَنٍ حَتَّى الْهَمِّ يُهَمُّهُ إِلَّا كُفِّرَ بِهِ مِنْ سَيِّئَاتِهِ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al-Birr wa-al-Ṣilah wa-al-Ādāb, Bāb Thawāb al-Mu’min fī mā Yuṣībuh Min Maraḍ aw Ḥuzn aw Nawḥ Dhālik Ḥattā al-Shawka Yushākkuhā (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1992-93.
[5]
حَدَّثَنِي عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ عُمَرَ الْقَوَارِيرِيُّ حَدَّثَنَا يَزِيدُ بْنُ زُرَيْعٍ حَدَّثَنَا الْحَجَّاجُ الصَّوَّافُ حَدَّثَنِي أَبُو الزُّبَيْرِ حَدَّثَنَا جَابِرُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ دَخَلَ عَلَى أُمِّ السَّائِبِ أَوْ أُمِّ الْمُسَيَّبِ فَقَالَ مَا لَكِ يَا أُمَّ السَّائِبِ أَوْ يَا أُمَّ الْمُسَيَّبِ تُزَفْزِفِينَ قَالَتْ الْحُمَّى لَا بَارَكَ اللَّهُ فِيهَا فَقَالَ لَا تَسُبِّي الْحُمَّى فَإِنَّهَا تُذْهِبُ خَطَايَا بَنِي آدَمَ كَمَا يُذْهِبُ الْكِيرُ خَبَثَ الْحَدِيدِ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al-Birr wa-al-Ṣilah wa-al-Ādāb, Bāb Thawāb al-Mu’min fī mā Yuṣībuh Min Maraḍ aw Ḥuzn aw Nawḥ Dhālik Ḥattā al-Shawka Yushākkuhā (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1993.
[6]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ حُمَيْدٍ الرَّازِيُّ وَيُوسُفُ بْنُ مُوسَى الْقَطَّانُ الْبَغْدَادِيُّ قَالَا حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّحْمَنِ بْنُ مَغْرَاءَ أَبُو زُهَيْرٍ عَنْ الْأَعْمَشِ عَنْ أَبِي الزُّبَيْرِ عَنْ جَابِرٍ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَوَدُّ أَهْلُ الْعَافِيَةِ يَوْمَ الْقِيَامَةِ حِينَ يُعْطَى أَهْلُ الْبَلَاءِ الثَّوَابَ لَوْ أَنَّ جُلُودَهُمْ كَانَتْ قُرِضَتْ فِي الدُّنْيَا بِالْمَقَارِيضِ وَهَذَا حَدِيثٌ غَرِيبٌ لَا نَعْرِفُهُ بِهَذَا الْإِسْنَادِ إِلَّا مِنْ هَذَا الْوَجْهِ وَقَدْ رَوَى بَعْضُهُمْ هَذَا الْحَدِيثَ عَنْ الْأَعْمَشِ عَنْ طَلْحَةَ بْنِ مُصَرِّفٍ عَنْ مَسْرُوقٍ قَوْلَهُ شَيْئًا مِنْ هَذَا
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 5, Kitāb Al-Zuhd ʿan Rasūl Allāh Ṣallā Allāh ʿAlayh Wa Sallam, Bāb Mā Jā’a fī Dhahāb al-Baṣar (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 521-22.