Inhoud
- 1 Engelen zijn geschapen uit licht
- 2 Engelen kunnen verschillende gedaanten aannemen
- 3 Vrouwe Maryam en de engel die als een mens kwam
- 4 De Profeet Ibrāhīm krijgt visite van engelen in menselijke gedaante
- 5 De aartsengel Jibrīl neemt verschillende gedaantes aan
- 6 De aartsengel Jibrīl in de gedaante van Diḥyah al-Kalbī
- 7 De verplichting om te geloven dat engelen verschillende gedaantes kunnen aannemen
- 8 Jibrīl komt in de gedaante van een onbekende man
- 9 Een engel treedt op als rechter in menselijke gedaante
Engelen zijn geschapen uit licht
Binnen de islamitische geloofsleer, ook bekend als ‘ʿAqāid’, nemen engelen een bijzondere positie in. Sheikh Amjad ʿAlī Azmi (1367 AH) heeft geschreven dat engelen uit licht zijn geschapen. Deze goddelijke schepsels zijn door Allah begiftigd met een uniek vermogen: ze kunnen elke gewenste vorm aannemen. Soms manifesteren ze zich als mens, en soms in een andere gedaante [1]. Deze karakteristiek weerspiegelt de diversiteit en de mysterieuze aard van deze hemelse wezens.
Deze overtuiging vindt zijn basis in de overlevering van Vrouwe ʿĀisha, moge Allah tevreden met haar zijn. Ze heeft verteld dat de Profeet, vrede zij met hem, het volgende heeft gezegd: “Engelen zijn geschapen uit licht, djinns zijn geschapen uit een rookloze vlam van vuur, en Adam is geschapen uit datgene wat aan jullie is beschreven (,dus aarde en klei).” [2]
Deze uitspraak illustreert duidelijk de unieke en diverse oorsprong van de verschillende soorten wezens binnen de islamitische kosmologie.
Engelen kunnen verschillende gedaanten aannemen
Engelen hebben inderdaad de kracht gekregen van Allah om elke gewenste vorm aan te nemen, of dat nu de gestalte van een mens is of iets anders. Er is veel hierover te vinden in de heilige geschriften, religieuze teksten en bronnen.
Sheikh Abu al-ʿAbbās al-Qurṭubī (656 AH) sprak hierover en zei: “Allah, de Verhevene, heeft de engelen en de djinn in staat gesteld om verschillende vormen aan te nemen en zich daarin te manifesteren. Hoewel beide soorten van nature hun eigen unieke schepping hebben, waarmee Allah hen schiep. Dit is in overeenstemming met wat de Profeet, vrede zij met hem, zei: ‘Ik heb Jibrīl slechts twee keer in zijn oorspronkelijke gedaante gezien.'” [3]
Imam Ibn al-Ḥajr al-Asqalānī (852 AH) voegde hieraan toe: “De gevestigde orde van de islamitische theologen stelt dat engelen subtiele lichamen zijn die de macht hebben gekregen om zich in verschillende vormen te manifesteren en hun verblijfplaats is de hemel.” [4]
Vrouwe Maryam en de engel die als een mens kwam
In soera Maryam vraagt Allah aan zijn Profeet, vrede zij met hem, om het verhaal van Vrouwe Maryam (Maria) te vertellen. Vrouwe Maryam wordt in de islam beschouwd als een van de meest nobele vrouwen aller tijden. In dit specifieke verhaal trok Vrouwe Maryam zich terug van haar volk en ging ze naar een afgelegen plek in het oosten, waar ze zichzelf afschermde van mensen. Allah stuurde vervolgens Zijn “geest” (de aartsengel Jibrīl) naar haar toe, die aan haar verscheen in de vorm van een goed gevormde man. Vrouwe Maryam raakte hierdoor bevreesd en zocht bescherming bij Allah. De “man” stelde haar gerust door te zeggen dat hij een boodschapper van Allah was, gestuurd om haar het nieuws te brengen dat ze een zoon zou krijgen, ondanks dat ze maagd was. Deze zoon zou ʿIsā zijn, die in de islam wordt gezien als een van de belangrijkste profeten. Zo zegt Allah in de soera:
“Vertel in het Boek het verhaal van Maryam, toen zij zich terugtrok van haar volk naar een plaats in het oosten; en ze trok een gordijn op, zich afschermend van de mensen; waarop Wij haar Onze geest zonden en hij verscheen aan haar als een goed gevormde man. Maryam riep uit: “Ik zoek zeker toevlucht bij de Meest Barmhartige Heer, als je enigszins Godvrezend bent.” Hij zei: “Ik ben slechts een boodschapper van jouw Heer, ik ben gekomen om je een zeer zuivere jongen te schenken.” [5]
De Profeet Ibrāhīm krijgt visite van engelen in menselijke gedaante
In soera Hūd wordt een ontmoeting beschreven tussen de Profeet Ibrāhīm en een groep mannen die hem bezochten. Ze begroetten Ibrāhīm met “vrede”, een groet die veiligheid en de intentie om geen kwaad te doen impliceert. Profeet Ibrāhīm reageerde op dezelfde wijze. Hij trachtte gastvrij te zijn door hen een geroosterd kalf aan te bieden. Echter, toen hij zag dat ze niet aten, werd hij wantrouwig en angstig, in de veronderstelling dat deze mannen wellicht slechte bedoelingen hadden.
De engelen stelden hem gerust en vertelden hem dat zij op een goddelijke missie waren naar het volk van de Profeet Lūṭ, dat in een stad woonde waarvan de bewoners ongehoorzaam waren aan Allah. De engelen kondigden de vernietiging van die stad aan.
Tijdens deze ontmoeting lachte Sara, de vrouw van Ibrāhīm, toen de engelen het nieuws aankondigden dat zij ondanks haar hoge leeftijd en onvruchtbaarheid een zoon genaamd Isḥāq zouden krijgen. De engelen verkondigden ook dat Isḥāq zelf een zoon zou krijgen, genaamd Yaʾqūb. Beiden zouden grote profeten worden. Allah zegt:
“Onze boodschappers kwamen inderdaad naar Ibrāhīm, met blijde tijdingen. Ze begroetten hem met vrede, en Ibrāhīm antwoordde hun met vrede, en haastte zich om hen een geroosterd kalf aan te bieden. Toen hij merkte dat ze niet toe tastten, werd hij argwanend en vreesde hij hen. Ze zeiden: ‘Wees niet bang. Wij zijn gezonden naar het volk van Lūṭ.’ En de vrouw van Ibrāhīm stond daarbij en toen zij dit hoorde, lachte zij. Wij gaven haar het goede nieuws van (de geboorte van) Isḥāq, en na Isḥāq, van Yaʾqūb.” [6]
De aartsengel Jibrīl neemt verschillende gedaantes aan
De aartsengel Jibrīl kwam meerdere keren naar de Profeet, vrede zij met hem, in verschillende gedaanten. Soms kwam hij in de gedaante van de nobele metgezel Diḥyah bin Khalīfah al-Kalbī, soms in de gedaante van een bedoeïene, en soms in zijn eigen gedaante waarin hij was geschapen, met zeshonderd vleugels, en de afstand tussen elke twee vleugels was als de afstand tussen het oosten en het westen. De Profeet, vrede zij met hem vertelde destijds dat hij hem twee keer in zijn oorspronkelijke gedaante had gezien. Zo Schreef Imam Jalāl al- Dīn al- Suyuṭi (911 AH):
Abu al-Shaykh rapporteerde van Shurayḥ bin ʿUbayd dat de Profeet, vrede zij met hem tijdens zijn hemelreis Jibrīl zag in zijn werkelijke gedaante. Jibrīl’s vleugels waren versierd met smaragd, parels en robijnen. Het leek alsof wat zich tussen zijn ogen bevond de hele horizon vulde. Eerder had de Profeet hem in verschillende gedaantes gezien, maar meestal in de gedaante van Diḥya al-Kalbī. Soms zag hij hem zoals een persoon zijn metgezel ziet door een zeef. [7]
De aartsengel Jibrīl in de gedaante van Diḥyah al-Kalbī
Abū ʿUthmān, een gewaardeerde metgezel van de Profeet -vrede zij met hem- deelde een opmerkelijke gebeurtenis waarbij de engel Jibrīl de gedaante aannam van de nobele metgezel Diḥyah al-Kalbī. Tijdens deze gebeurtenis bevond de Profeet -vrede zij met hem- zich in het gezelschap van de moeder der gelovigen, Umm Salamah. Zij dacht dat de persoon voor haar Diḥyah al-Kalbī was, maar later ontdekte ze dat het in werkelijkheid de aartsengel Jibrīl was.
Abū ʿUthmān beschreef deze ontmoeting als volgt: “Ik heb gehoord over een gebeurtenis waarbij de aartsengel Jibrīl een bezoek bracht aan de Profeet, vrede zij met hem, in aanwezigheid van Umm Salamah. Jibrīl begon te spreken en de Profeet vroeg aan Umm Salamah: ‘Weet je wie dit is?’ Ze antwoordde: ‘Het is Diḥyah.’ Nadat Jibrīl was vertrokken, zei Umm Salamah: ‘Bij Allah, ik was er absoluut zeker van dat het Diḥyah was, totdat ik de Profeet in een preek hoorde spreken over Jibrīl.'” [8]
De verplichting om te geloven dat engelen verschillende gedaantes kunnen aannemen
Sheikh Abu al-ʿAbbās al-Qurṭubī (656 AH) verklaarde het volgende: “Eerder is besproken dat engelen en djinn de mogelijkheid hebben om verschillende gedaantes aan te nemen, naast hun unieke oorspronkelijke vorm waarin Allah hen heeft geschapen. Het is een verplichting voor ons om in dit alles te geloven, gezien de betrouwbare overleveringen die we hebben ontvangen. Diḥyah bin Khalīfah stond bekend om zijn aantrekkelijke uiterlijk, en daarom koos de engel Jibrīl ervoor om zijn gedaante aan te nemen wanneer hij zich aan mensen toonde. Diḥyah bin Khalīfah bin Farwah al-Kalbī was een vooraanstaande metgezel van de Profeet, vrede zij met hem.” [9]
Imam Ibn Hajar (852 AH) schreef: “Uit deze overlevering leren we dat engelen in staat zijn om de gedaante van een mens aan te nemen. Daarnaast hebben ze in hun essentie een vorm die normaal gesproken niet waarneembaar is voor de mens, vanwege de beperkingen van onze perceptie. Echter, Allah kan, indien Hij dat wenst, een individu de kracht geven om de ware gedaante van een engel waar te nemen. Daarom verscheen de engel Jibrīl meestal in de gedaante van een man aan de Profeet Mohammed, moge vrede met hem zijn, zoals eerder vermeld in de context van het hoofdstuk dat gaat over het begin van de goddelijke openbaring.” [10]
Jibrīl komt in de gedaante van een onbekende man
Veel metgezellen hebben de aartsengel Jibrīl gezien, die verscheen in de gedaante van een onbekende man. Volgens de nobele metgezel ʿUmar bin al-Khaṭṭab, moge Allah tevreden met hem zijn, zaten ze op een dag in het gezelschap van de Profeet, vrede zij met hem, toen er plotseling een man naar hen toe kwam lopen vanuit de verte. Deze man viel op door zijn stralend witte kleding en zijn gitzwarte haar. Hij vertoonde geen tekenen van reizen, zoals stof of vuil op zijn kleding, wat vaak voorkomt bij mensen die net van een reis terugkeren. Het was opmerkelijk dat hij er zo verzorgd uitzag, terwijl niemand hem herkende. Hij nam plaats tegenover de Profeet, vrede zij met hem, en stelde hem een aantal vragen. Na het vertrek van de man vroeg de Profeet aan ʿUmar: “Weet jij wie die man was?” ʿUmar antwoordde: “Allah en Zijn Boodschapper weten dat het beste.” Daarop verklaarde de Profeet, vrede zij met hem: “Het was werkelijk Jibrīl die naar jullie kwam om jullie het geloof te onderwijzen.” [11]
Een engel treedt op als rechter in menselijke gedaante
In de overlevering van Abū Saʿīd al-Khudrī, moge Allah tevreden met hem zijn, wordt het verhaal verteld van een man die negenennegentig mensen had gedood. Hij verlangde naar berouw en besloot om te migreren om Allah te aanbidden en zijn leven in godsdienst door te brengen. Onderweg naar het land waar hij naartoe wilde migreren, werd hij geconfronteerd met de dood. De engelen van barmhartigheid en de engelen van bestraffing waren het oneens over zijn zaak. Beide partijen wilden hem meenemen. Op dat moment verscheen er een engel in menselijke gedaante om te beslissen wie hem mocht meenemen: de engelen van genade of de engelen van straf. Zo vertelt de metgezel dat de Profeet, vrede zij met hem, heeft gezegd:
“Voor jullie tijd was er een persoon die negenennegentig mensen had gedood. Hij zocht vervolgens naar wijze mensen in de wereld die hem de weg naar verlossing konden tonen. Hij werd naar een monnik gestuurd en vertelde hem dat hij negenennegentig mensen had gedood. Hij vroeg of er nog ruimte was voor zijn berouw om geaccepteerd te worden. De monnik antwoordde: Nee. Hij doodde ook de monnik, waardoor het totale aantal doden op honderd kwam.
Daarna vroeg hij naar wijze mensen op aarde en werd hij doorverwezen naar een geleerde. Hij vertelde hem dat hij honderd mensen had gedood en vroeg of er nog ruimte was voor zijn berouw om geaccepteerd te worden. De geleerde antwoordde: Ja, wat staat er tussen jou en berouw in? Hij adviseerde de persoon om naar een specifiek land te gaan, waar mensen zich toewijden aan gebed en aanbidding, en daar zelf ook te bidden, zonder terug te keren naar zijn eigen land, omdat dat een slechte plek voor hem was.
De persoon vertrok en had nog maar de helft van de afstand afgelegd toen de dood hem overviel. Er ontstond een geschil tussen de engelen van barmhartigheid en de engelen van straf. De engelen van barmhartigheid beweerden dat deze persoon berouwvol en wroegingvol naar Allah was gekomen, terwijl de engelen van straf zeiden dat hij niets goeds had gedaan. Toen verscheen er een andere engel in menselijke gedaante om tussen hen te beslissen. Hij stelde voor om het land waar de persoon zich bevond te meten. Ze maten het land en ontdekten dat hij dichter bij het land was waar hij naartoe wilde gaan (het land van vroomheid), en zo namen de engelen van barmhartigheid bezit van hem. [12]
Het moet ook duidelijk zijn dat engelen niet alleen de bevelen van Allah opvolgen, maar ook niet in staat zijn om handelingen te verrichten die in strijd zijn met Zijn wil. Hun bestaan en hun acties zijn volledig in overeenstemming met de goddelijke orde, een perfecte uitdrukking van Allah’s almacht en wijsheid. Engelen zijn dus geen onafhankelijke entiteiten die op eigen initiatief handelen, maar dienaren van de Goddelijke Wil.
In de kern van ons geloof is het essentieel om te begrijpen en te erkennen dat engelen echte entiteiten zijn. Zij zijn geschapen uit licht en bezitten de bijzondere gave om van gedaante te kunnen veranderen. De Heilige Koran bevestigt dit in meerdere passages, waarin verhalen worden verteld over het bezoek van engelen die zich in verschillende gedaantes vertonen. Bovendien versterken de overleveringen van de Profeet Mohammed, vrede zij met hem, dit inzicht nog verder.
[1]
فرشتے اجسام نوری ہیں، اللہ تعالیٰ نے اُن کو یہ طاقت دی ہے کہ جو شکل چاہیں بن جائیں کبھی وہ انسان کی شکل میں ظاہر ہوتے ہیں اور کبھی دوسری شکل میں ۔
Amjad Ali Azmi (1367 AH), Bahāre Sharīʿat, volume 1, deel 1, Malā‘ikah kā Bayān (Karachi: Maktaba-Tul-Madinah, 2018), 90.
[2]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ رَافِعٍ وَعَبْدُ بْنُ حُمَيْدٍ قَالَ عَبْدٌ أَخْبَرَنَا وَقَالَ ابْنُ رَافِعٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّزَّاقِ أَخْبَرَنَا مَعْمَرٌ عَنْ الزُّهْرِيِّ عَنْ عُرْوَةَ عَنْ عَائِشَةَ قَالَتْ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ خُلِقَتْ الْمَلَائِكَةُ مِنْ نُورٍ وَخُلِقَ الْجَانُّ مِنْ مَارِجٍ مِنْ نَارٍ وَخُلِقَ آدَمُ مِمَّا وُصِفَ لَكُمْ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al-Zuhd wa al-Raqāʾiq, Bāb fī Aḥādīth Mutafarriqah (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 2294.
[3]
أن الله تعالى قد مكَّن الملائكة، والجن من التشكل في الصور المختلفة، والتمثيل بها، مع أن للنوعين في أنفسهما خلقًا خاصة بهما، خلقهما الله تعالى عليها، كما قال ـ صلى الله عليه وسلم ـ: لم أر جبريل على صورته التي خلق عليها غير مرتين.
Abū al- ʿAbbās Aḥmad bin ʿUmar bin Ibrāhīm al-Qurṭubī (656 AH), al-Mufhim Li mā Ashkala Min Talkhīṣ Kitāb Muslim, deel 6, Kitāb Al-Nubuwāt wa-Faḍā’il Nabīyinā Muḥammad Ṣallā Allāh ʿAlayh Wa Sallam, Bāb Kayfa Kāna Ya’tīhi al-Waḥy (Beiroet: Dar ibn Kathir, 1996), 172.
[4]
قَالَ جُمْهُورُ أَهْلِ الْكَلَامِ مِنَ الْمُسْلِمِينَ : الْمَلَائِكَةُ أَجْسَامٌ لَطِيفَةٌ أُعْطِيَتْ قُدْرَةً عَلَى التَّشَكُّلِ بِأَشْكَالٍ مُخْتَلِفَةٍ وَمَسْكَنُهَا السَّمَوَاتُ
Aḥmad Bin ʿAlī Bin Ḥajar Al-Asqalānī (852 AH),Fatḥ al-Bārī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 6, Kitāb Bid‘a al-Khalq, Bāb Dhikr al-Malā’ikah (Cairo: Dar Al Rayyan, 1996), 348.
[5]
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ مَرْيَمَ إِذِ انتَبَذَتْ مِنْ أَهْلِهَا مَكَانًا شَرْقِيًّا * فَاتَّخَذَتْ مِن دُونِهِمْ حِجَابًا فَأَرْسَلْنَا إِلَيْهَا رُوحَنَا فَتَمَثَّلَ لَهَا بَشَرًا سَوِيًّا * قَالَتْ إِنِّي أَعُوذُ بِالرَّحْمَن مِنكَ إِن كُنتَ تَقِيًّا * قَالَ إِنَّمَا أَنَا رَسُولُ رَبِّكِ لِأَهَبَ لَكِ غُلامًا زَكِيًّا
Koran 19:16-19
[6]
وَلَقَدْ جَاءَتْ رُسُلُنَا إِبْرَاهِيمَ بِالْبُشْرَىٰ قَالُوا سَلَامًا ۖ قَالَ سَلَامٌ ۖ فَمَا لَبِثَ أَن جَاءَ بِعِجْلٍ حَنِيذٍ * فَلَمَّا رَأَىٰ أَيْدِيَهُمْ لَا تَصِلُ إِلَيْهِ نَكِرَهُمْ وَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةً ۚ قَالُوا لَا تَخَفْ إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَىٰ قَوْمِ لُوطٍ * وَامْرَأَتُهُ قَائِمَةٌ فَضَحِكَتْ فَبَشَّرْنَاهَا بِإِسْحَاقَ وَمِن وَرَاءِ إِسْحَاقَ يَعْقُوبَ
Koran 11:69-71
[7]
وَأَخْرَجَ أَبُو الشَّيْخِ عَنْ شُرَيْحِ بْنِ عُبَيْدٍ، أَنَّ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لَمَّا صَعِدَ إِلَى السَّمَاءِ رَأَى جِبْرِيلَ فِي خِلْقَتِهِ، مَنْظُومَ أَجْنِحَتِهِ بِالزَّبَرْجَدِ وَاللُّؤْلُؤِ وَالْيَاقُوتِ، قَالَ : فَخُيِّلَ إِلَيَّ أَنَّ مَا بَيْنَ عَيْنَيْهِ قَدْ سَدَّ الْأُفُقَ، وَكُنْتُ أَرَاهُ قَبْلَ ذَلِكَ عَلَى صُوَرٍ مُخْتَلِفَةٍ، وَأَكْثَرُ مَا كُنْتُ أَرَاهُ عَلَى صُورَةِ دِحْيَةَ الْكَلْبِيِّ ، وَكُنْتُ أَحْيَانًا أَرَاهُ كَمَا يَرَى الرَّجُلُ صَاحِبَهُ مِنْ وَرَاءِ الْغِرْبَالِ
Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān bin Abī Bakr al-Suyūṭī (911 AH), al-Durr al-Manthūr, deel 1, Tafsīr Sūrat al-Baqarah ,Tafsīr Qawlih Taʿālā wa-Jibrīl wa Mikāīl fa inna Allāh ʿAdūww li al-Kāfirīn (Cairo: Markaz Hajar, 2003), 487.
[8]
حَدَّثَنَا مُوسَى بْنُ إِسْمَاعِيلَ حَدَّثَنَا مُعْتَمِرٌ قَالَ سَمِعْتُ أَبِي عَنْ أَبِي عُثْمَانَ قَالَ أُنْبِئْتُ أَنَّ جِبْرِيلَ أَتَى النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَعِنْدَهُ أُمُّ سَلَمَةَ فَجَعَلَ يَتَحَدَّثُ فَقَالَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لِأُمِّ سَلَمَةَ مَنْ هَذَا أَوْ كَمَا قَالَ قَالَتْ هَذَا دِحْيَةُ فَلَمَّا قَامَ قَالَتْ وَاللَّهِ مَا حَسِبْتُهُ إِلَّا إِيَّاهُ حَتَّى سَمِعْتُ خُطْبَةَ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يُخْبِرُ خَبَرَ جِبْرِيلَ أَوْ كَمَا قَالَ قَالَ أَبِي قُلْتُ لِأَبِي عُثْمَانَ مِمَّنْ سَمِعْتَ هَذَا قَالَ مِنْ أُسَامَةَ بْنِ زَيْدٍ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 4, Kitāb Faḍā’il al-Qur‘ān, Bāb Kayfa Nuzila al-Waḥy wa-Awwal Mā Nuzila (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1905.
[9]
تقدَّم القَولُ في تمثُّلِ المَلائِكةِ والجِنِّ في الصُّوَرِ المختَلِفةِ، وأنَّ لهم في أنفُسِهم صُوَرًا خلقهم اللهُ تعالى عليها، وأنَّ الإيمانَ بذلك كُلِّه واجِبٌ؛ لِما دَلَّ عليه من السَّمعِ الصَّادِقِ، وكان دِحْيَةُ بنُ خَليفةَ رجُلًا حَسَنَ الصُّورةِ فلذلك تمثل بصورته جبريل ـ عليه السلام ـ وهو دحية بن خليفة بن فروة الكلبي، وكان من كِبارِ الصَّحابةِ
Abū al- ʿAbbās Aḥmad bin ʿUmar bin Ibrāhīm al-Qurṭubī (656 AH), al-Mufhim Li mā Ashkala Min Talkhīṣ Kitāb Muslim, deel 6, Kitāb Al-Nubuwāt wa-Faḍā’il Nabīyinā Muḥammad Ṣallā Allāh ʿAlayh Wa Sallam, Bāb Kayfa Kāna Ya’tīhi al-Waḥy (Beiroet: Dar ibn Kathir, 1996) 359.
[10]
قَالَ عِيَاضٌ وَغَيْرُهُ : وَفِي هَذَا الْحَدِيثِ أَنَّ لِلْمَلَكِ أَنْ يَتَصَوَّرَ عَلَى صُورَةِ الْآدَمِيِّ وَأَنَّ لَهُ هُوَ فِي ذَاتِهِ صُورَةً لَا يَسْتَطِيعُ الْآدَمِيُّ أَنْ يَرَاهُ فِيهَا لِضَعْفِ الْقُوَى الْبَشَرِيَّةِ إِلَّا مَنْ يَشَاءُ اللَّهُ أَنْ يُقَوِّيَهُ عَلَى ذَلِكَ ، وَلِهَذَا كَانَ غَالِبُ مَا يَأْتِي جِبْرِيلُ إِلَى النَّبِيِّ – صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ – فِي صُورَةِ الرَّجُلِ كَمَا تَقَدَّمَ فِي بَدْءِ الْوَحْيِ ” وَأَحْيَانًا يَتَمَثَّلُ لِيَ الْمَلَكُ رَجُلًا ” وَلَمْ يَرَ جِبْرِيلَ عَلَى صُورَتِهِ الَّتِي خُلِقَ عَلَيْهَا إِلَّا مَرَّتَيْنِ كَمَا ثَبَتَ فِي الصَّحِيحَيْنِ
Aḥmad Bin ʿAlī Bin Ḥajar Al-Asqalānī (852 AH),Fatḥ al-Bārī Sharḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 8, Kitāb Faḍā’il al-Qur’ān, Bāb Kayfa Nazala al-Waḥy wa Awalu Mā Nazal (Cairo: Dar Al Rayyan, 1996), 621.
[11]
حَدَّثَنِي أَبُو خَيْثَمَةَ زُهَيْرُ بْنُ حَرْبٍ حَدَّثَنَا وَكِيعٌ عَنْ كَهْمَسٍ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ بُرَيْدَةَ عَنْ يَحْيَى بْنِ يَعْمَرَ ح وَحَدَّثَنَا عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ مُعَاذٍ الْعَنْبَرِيُّ وَهَذَا حَدِيثُهُ حَدَّثَنَا أَبِي حَدَّثَنَا كَهْمَسٌ عَنْ ابْنِ بُرَيْدَةَ عَنْ يَحْيَى بْنِ يَعْمَرَ قَالَ كَانَ أَوَّلَ مَنْ قَالَ فِي الْقَدَرِ بِالْبَصْرَةِ مَعْبَدٌ الْجُهَنِيُّ فَانْطَلَقْتُ أَنَا وَحُمَيْدُ بْنُ عَبْدِ الرَّحْمَنِ الْحِمْيَرِيُّ حَاجَّيْنِ أَوْ مُعْتَمِرَيْنِ فَقُلْنَا لَوْ لَقِينَا أَحَدًا مِنْ أَصْحَابِ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَسَأَلْنَاهُ عَمَّا يَقُولُ هَؤُلَاءِ فِي الْقَدَرِ فَوُفِّقَ لَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ عُمَرَ بْنِ الْخَطَّابِ دَاخِلًا الْمَسْجِدَ فَاكْتَنَفْتُهُ أَنَا وَصَاحِبِي أَحَدُنَا عَنْ يَمِينِهِ وَالْآخَرُ عَنْ شِمَالِهِ فَظَنَنْتُ أَنَّ صَاحِبِي سَيَكِلُ الْكَلَامَ إِلَيَّ فَقُلْتُ أَبَا عَبْدِ الرَّحْمَنِ إِنَّهُ قَدْ ظَهَرَ قِبَلَنَا نَاسٌ يَقْرَءُونَ الْقُرْآنَ وَيَتَقَفَّرُونَ الْعِلْمَ وَذَكَرَ مِنْ شَأْنِهِمْ وَأَنَّهُمْ يَزْعُمُونَ أَنْ لَا قَدَرَ وَأَنَّ الْأَمْرَ أُنُفٌ قَالَ فَإِذَا لَقِيتَ أُولَئِكَ فَأَخْبِرْهُمْ أَنِّي بَرِيءٌ مِنْهُمْ وَأَنَّهُمْ بُرَآءُ مِنِّي وَالَّذِي يَحْلِفُ بِهِ عَبْدُ اللَّهِ بْنُ عُمَرَ لَوْ أَنَّ لِأَحَدِهِمْ مِثْلَ أُحُدٍ ذَهَبًا فَأَنْفَقَهُ مَا قَبِلَ اللَّهُ مِنْهُ حَتَّى يُؤْمِنَ بِالْقَدَرِ ثُمَّ قَالَ حَدَّثَنِي أَبِي عُمَرُ بْنُ الْخَطَّابِ قَالَ بَيْنَمَا نَحْنُ عِنْدَ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ذَاتَ يَوْمٍ إِذْ طَلَعَ عَلَيْنَا رَجُلٌ شَدِيدُ بَيَاضِ الثِّيَابِ شَدِيدُ سَوَادِ الشَّعَرِ لَا يُرَى عَلَيْهِ أَثَرُ السَّفَرِ وَلَا يَعْرِفُهُ مِنَّا أَحَدٌ حَتَّى جَلَسَ إِلَى النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَأَسْنَدَ رُكْبَتَيْهِ إِلَى رُكْبَتَيْهِ وَوَضَعَ كَفَّيْهِ عَلَى فَخِذَيْهِ وَقَالَ يَا مُحَمَّدُ أَخْبِرْنِي عَنْ الْإِسْلَامِ فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ الْإِسْلَامُ أَنْ تَشْهَدَ أَنْ لَا إِلَهَ إِلَّا اللَّهُ وَأَنَّ مُحَمَّدًا رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَتُقِيمَ الصَّلَاةَ وَتُؤْتِيَ الزَّكَاةَ وَتَصُومَ رَمَضَانَ وَتَحُجَّ الْبَيْتَ إِنْ اسْتَطَعْتَ إِلَيْهِ سَبِيلًا قَالَ صَدَقْتَ قَالَ فَعَجِبْنَا لَهُ يَسْأَلُهُ وَيُصَدِّقُهُ قَالَ فَأَخْبِرْنِي عَنْ الْإِيمَانِ قَالَ أَنْ تُؤْمِنَ بِاللَّهِ وَمَلَائِكَتِهِ وَكُتُبِهِ وَرُسُلِهِ وَالْيَوْمِ الْآخِرِ وَتُؤْمِنَ بِالْقَدَرِ خَيْرِهِ وَشَرِّهِ قَالَ صَدَقْتَ قَالَ فَأَخْبِرْنِي عَنْ الْإِحْسَانِ قَالَ أَنْ تَعْبُدَ اللَّهَ كَأَنَّكَ تَرَاهُ فَإِنْ لَمْ تَكُنْ تَرَاهُ فَإِنَّهُ يَرَاكَ قَالَ فَأَخْبِرْنِي عَنْ السَّاعَةِ قَالَ مَا الْمَسْئُولُ عَنْهَا بِأَعْلَمَ مِنْ السَّائِلِ قَالَ فَأَخْبِرْنِي عَنْ أَمَارَتِهَا: قَالَ أَنْ تَلِدَ الْأَمَةُ رَبَّتَهَا وَأَنْ تَرَى الْحُفَاةَ الْعُرَاةَ الْعَالَةَ رِعَاءَ الشَّاءِ يَتَطَاوَلُونَ فِي الْبُنْيَانِ قَالَ ثُمَّ انْطَلَقَ فَلَبِثْتُ مَلِيًّا ثُمَّ قَالَ لِي يَا عُمَرُ أَتَدْرِي مَنْ السَّائِلُ قُلْتُ اللَّهُ وَرَسُولُهُ أَعْلَمُ قَالَ فَإِنَّهُ جِبْرِيلُ أَتَاكُمْ يُعَلِّمُكُمْ دِينَكُمْ حَدَّثَنِي مُحَمَّدُ بْنُ عُبَيْدٍ الْغُبَرِيُّ وَأَبُو كَامِلٍ الْجَحْدَرِيُّ وَأَحْمَدُ بْنُ عَبْدَةَ قَالُوا حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ عَنْ مَطَرٍ الْوَرَّاقِ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ بُرَيْدَةَ عَنْ يَحْيَى بْنِ يَعْمَرَ قَالَ لَمَّا تَكَلَّمَ مَعْبَدٌ بِمَا تَكَلَّمَ بِهِ فِي شَأْنِ الْقَدَرِ أَنْكَرْنَا ذَلِكَ قَالَ فَحَجَجْتُ أَنَا وَحُمَيْدُ بْنُ عَبْدِ الرَّحْمَنِ الْحِمْيَرِيُّ حَجَّةً وَسَاقُوا الْحَدِيثَ بِمَعْنَى حَدِيثِ كَهْمَسٍ وَإِسْنَادِهِ وَفِيهِ بَعْضُ زِيَادَةٍ وَنُقْصَانُ أَحْرُفٍ وَحَدَّثَنِي مُحَمَّدُ بْنُ حَاتِمٍ حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ سَعِيدٍ الْقَطَّانُ حَدَّثَنَا عُثْمَانُ بْنُ غِيَاثٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ بُرَيْدَةَ عَنْ يَحْيَى بْنِ يَعْمَرَ وَحُمَيْدِ بْنِ عَبْدِ الرَّحْمَنِ قَالَا لَقِينَا عَبْدَ اللَّهِ بْنَ عُمَرَ فَذَكَرْنَا الْقَدَرَ وَمَا يَقُولُونَ فِيهِ فَاقْتَصَّ الْحَدِيثَ كَنَحْوِ حَدِيثِهِمْ عَنْ عُمَرَ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَفِيهِ شَيْءٌ مِنْ زِيَادَةٍ وَقَدْ نَقَصَ مِنْهُ شَيْئًا وَحَدَّثَنِي حَجَّاجُ بْنُ الشَّاعِرِ حَدَّثَنَا يُونُسُ بْنُ مُحَمَّدٍ حَدَّثَنَا الْمُعْتَمِرُ عَنْ أَبِيهِ عَنْ يَحْيَى بْنِ يَعْمَرَ عَنْ ابْنِ عُمَرَ عَنْ عُمَرَ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ بِنَحْوِ حَدِيثِهِمْ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 1, Kitāb al-Īmān, Bāb Bayān al-Īmān wa al-Islām wa al-Iḥsān wa al-Īmān bi al-Qadr (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 36.
[12]
دَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى وَمُحَمَّدُ بْنُ بَشَّارٍ وَاللَّفْظُ لِابْنِ الْمُثَنَّى قَالَا حَدَّثَنَا مُعَاذُ بْنُ هِشَامٍ حَدَّثَنِي أَبِي عَنْ قَتَادَةَ عَنْ أَبِي الصِّدِّيقِ عَنْ أَبِي سَعِيدٍ الْخُدْرِيِّ أَنَّ نَبِيَّ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ كَانَ فِيمَنْ كَانَ قَبْلَكُمْ رَجُلٌ قَتَلَ تِسْعَةً وَتِسْعِينَ نَفْسًا فَسَأَلَ عَنْ أَعْلَمِ أَهْلِ الْأَرْضِ فَدُلَّ عَلَى رَاهِبٍ فَأَتَاهُ فَقَالَ إِنَّهُ قَتَلَ تِسْعَةً وَتِسْعِينَ نَفْسًا فَهَلْ لَهُ مِنْ تَوْبَةٍ فَقَالَ لَا فَقَتَلَهُ فَكَمَّلَ بِهِ مِائَةً ثُمَّ سَأَلَ عَنْ أَعْلَمِ أَهْلِ الْأَرْضِ فَدُلَّ عَلَى رَجُلٍ عَالِمٍ فَقَالَ إِنَّهُ قَتَلَ مِائَةَ نَفْسٍ فَهَلْ لَهُ مِنْ تَوْبَةٍ فَقَالَ نَعَمْ وَمَنْ يَحُولُ بَيْنَهُ وَبَيْنَ التَّوْبَةِ انْطَلِقْ إِلَى أَرْضِ كَذَا وَكَذَا فَإِنَّ بِهَا أُنَاسًا يَعْبُدُونَ اللَّهَ فَاعْبُدْ اللَّهَ مَعَهُمْ وَلَا تَرْجِعْ إِلَى أَرْضِكَ فَإِنَّهَا أَرْضُ سَوْءٍ فَانْطَلَقَ حَتَّى إِذَا نَصَفَ الطَّرِيقَ أَتَاهُ الْمَوْتُ فَاخْتَصَمَتْ فِيهِ مَلَائِكَةُ الرَّحْمَةِ وَمَلَائِكَةُ الْعَذَابِ فَقَالَتْ مَلَائِكَةُ الرَّحْمَةِ جَاءَ تَائِبًا مُقْبِلًا بِقَلْبِهِ إِلَى اللَّهِ وَقَالَتْ مَلَائِكَةُ الْعَذَابِ إِنَّهُ لَمْ يَعْمَلْ خَيْرًا قَطُّ فَأَتَاهُمْ مَلَكٌ فِي صُورَةِ آدَمِيٍّ فَجَعَلُوهُ بَيْنَهُمْ فَقَالَ قِيسُوا مَا بَيْنَ الْأَرْضَيْنِ فَإِلَى أَيَّتِهِمَا كَانَ أَدْنَى فَهُوَ لَهُ فَقَاسُوهُ فَوَجَدُوهُ أَدْنَى إِلَى الْأَرْضِ الَّتِي أَرَادَ فَقَبَضَتْهُ مَلَائِكَةُ الرَّحْمَةِ قَالَ قَتَادَةُ فَقَالَ الْحَسَنُ ذُكِرَ لَنَا أَنَّهُ لَمَّا أَتَاهُ الْمَوْتُ نَأَى بِصَدْرِهِ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Bāb Qubūl Tawbat al-Qātil wa-in Kathura Qatluhu (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 2118.