Inhoud
- 1 Een zware dag op het slagveld bij al-Khandaq
- 2 De metgezellen vragen de Profeet om hulp
- 3 De nobele metgezel Jābir is bezorgd
- 4 De uitnodiging van Jābir en zijn vrouw
- 5 Een feestmaal voor iedereen
- 6 Paniek in het huis van Jābir
- 7 Het gezegende mondwater van de Profeet
- 8 Een feestmaal voor wel duizend man
- 9 De grootsheid van de Profeet
- 10 Vertrouwen op Allah’s voorzienigheid, zelfs in moeilijke tijden
Een zware dag op het slagveld bij al-Khandaq
Het was een zware dag voor de gelovigen op het slagveld bij al-Khandaq. De metgezellen van de Profeet -vrede zij met hem- werkten hard aan het graven van loopgraven, want de ongelovigen waren in opmars om hen aan te vallen. Plotseling stuitten ze op een massief rotsblok. Wat ze ook probeerden, het leek onmogelijk om het te breken en ze waren ten einde raad.
De metgezellen vragen de Profeet om hulp
Vastbesloten om een oplossing te vinden, gingen ze naar de Profeet van Allah -vrede zij met hem- en vertelden hem over hun probleem. Vol mededogen voor zijn metgezellen daalde de Profeet -vrede zij met hem- af in de tunnel. Wat ze zagen was opmerkelijk. De Profeet had een steen om zijn buik gebonden om zijn honger te stillen, want ze hadden al drie dagen niets gegeten. Met zijn houweel sloeg de Profeet -vrede zij met hem- op het rotsblok totdat het uiteindelijk verpulverde tot een berg zand.
De nobele metgezel Jābir is bezorgd
Te midden van dit buitengewone schouwspel zag de nobele metgezel Jābir -moge Allah tevreden met hem zijn- alles gebeuren en maakte zich zorgen over de toestand van de Profeet -vrede zij met hem-. Hij voelde een sterke drang om naar huis te gaan en te zien of er iets te eten was. Hij vroeg de Profeet –vrede zij met hem- toestemming om naar huis te gaan. Bij zijn thuiskomst vroeg hij zijn vrouw of ze iets te eten hadden. Ze vertelde hem hoopvol dat ze wat gerst en een lam hadden. Zonder aarzeling slachtte Jābir het lam, terwijl zijn vrouw de gerst maalde om er brood van te bakken. Samen bereidden ze een maaltijd voor, waarbij het vlees in een pot werd gekookt.
De uitnodiging van Jābir en zijn vrouw
Vol enthousiasme en dankbaarheid haastte Jābir zich naar de Profeet -vrede zij met hem- om hem uit te nodigen voor de maaltijd, samen met een paar van zijn metgezellen. Zijn vrouw had hem nadrukkelijk gevraagd om de uitnodiging discreet over te brengen, zodat ze niet in verlegenheid zou worden gebracht, aangezien er niet genoeg eten was om iedereen te voeden. Toen Jābir bij de Profeet -vrede zij met hem- aankwam, fluisterde hij zijn uitnodiging en verzocht hij de Profeet om met één of twee metgezellen naar zijn huis te komen voor een maaltijd.
Een feestmaal voor iedereen
Tot zijn grote verrassing kondigde de Profeet luidkeels aan dat Jābir een feestmaal had georganiseerd en nodigde hij iedereen uit om deel te nemen. Woorden van vreugde en verbazing verspreidden zich snel. Bijna duizend mensen, inclusief de lokale bewoners van Medina en de immigranten uit Mekka, stroomden samen om deel te nemen aan dit bijzondere evenement. De Profeet -vrede zij met hem- benadrukte Jābir dat het vlees niet van het vuur moest worden gehaald en het deeg niet moest worden gebakken totdat hij zou arriveren.
Paniek in het huis van Jābir
Toen Jābir thuiskwam en zijn vrouw over de komst van de Profeet vertelde, raakte ze in grote paniek. Ze maakte zich ernstig zorgen, want ze hadden niet genoeg eten in huis. Wat er was, zou amper genoeg zijn om een paar monden te voeden, laat staan een heel leger van hongerige mannen. Maar Jābir stelde haar gerust en herinnerde haar aan de woorden van de Profeet -vrede zij met hem-. Hij vertelde haar om het vlees niet van het vuur te halen en niet te beginnen met het bakken van het brood totdat de Profeet zou arriveren. Ze begrepen dat er iets bijzonders aan de hand was en dat de Profeet -vrede zij met hem- deze instructies niet zomaar had gegeven.
Het gezegende mondwater van de Profeet
Toen de Profeet uiteindelijk arriveerde, nam hij wat van zijn gezegende mondwater en mengde het met het geknede meel en bad voor zegeningen. Op dezelfde wijze voegde hij zijn gezegende mondwater toe aan de kookpot en bad hij voor zegeningen. Vervolgens vroeg hij aan Jābir‘s vrouw om een andere vrouw te roepen die kon helpen bij het bakken van het brood, terwijl hij haar vertelde om het voedsel uit de kookpot te halen, maar de pot niet van het vuur te halen.
Een feestmaal voor wel duizend man
Met een gevoel van verwondering en vreugde stroomden de mensen het huis binnen om te genieten van het feestmaal. Terwijl degenen die klaar waren met eten in rijen naar buiten gingen, bleef er tot ieders verbazing voldoende voedsel over voor alle aanwezigen, ondanks de oorspronkelijk bescheiden hoeveelheid. Het was een waar wonder dat zich voltrok, waarbij wel duizend mensen rijkelijk konden genieten van het overvloedige eten. Ze aten tot ze verzadigd waren en tot grote verbazing van eenieder was er nog steeds voedsel over. De pot pruttelde onverminderd op het vuur en er was voldoende deeg over om heerlijk brood van te bakken, net zoals voorheen. Deze buitengewone maaltijd zou voor altijd in hun herinneringen blijven, een moment van overvloed te midden van de honger en ontberingen tijdens de voorbereidingen van een grote historische veldslag. [1] [2] [3]
De grootsheid van de Profeet
Dit verhaal van de gebeurtenissen vlak voor de slag bij al-Khandaq en het wonderbaarlijke banket van Jābir is een bron van inspiratie voor ons om de grootsheid van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- en de genade van Allah te erkennen. Het herinnert ons eraan dat de Profeet, ondanks zijn menselijke aard, een bron van wijsheid, vrijgevigheid en kracht was. Hoewel hij een mens was, zoals wij allemaal, was er absoluut een wezenlijk verschil tussen hem en wij.
Net zoals kiezels en diamanten beide stenen zijn, erkennen we dat er een aanzienlijk verschil is in hun kenmerken en waarde. Zo was de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- een uniek en buitengewoon wezen, gezegend met goddelijke openbaring, wijsheid en leiding. Hij werd gekozen als Boodschapper van Allah en was een bron van inspiratie en begeleiding voor de gehele mensheid.
In zijn leven zien we een voorbeeld van vrijgevigheid, zoals zijn bereidheid om zijn honger te doorstaan en anderen uit te nodigen voor een maaltijd, zelfs wanneer er maar beperkte middelen waren. Hij toonde dankbaarheid, door te vertrouwen op Allah’s voorzienigheid en Zijn zegeningen te erkennen. En hij belichaamde een sterk geloof, waarbij hij vertrouwde op Allah’s leiding en de kracht van het gebed.
Vertrouwen op Allah’s voorzienigheid, zelfs in moeilijke tijden
Deze lessen leren ons dat zelfs in de moeilijkste tijden, wanneer onze middelen schaars lijken, er ruimte is voor vrijgevigheid, dankbaarheid en geloof. We kunnen leren om onze honger naar wereldse zaken te beheersen en onze focus te richten op spirituele waarden. We kunnen leren om te vertrouwen op Allah’s voorzienigheid en te geloven dat Hij ons zal bijstaan, zelfs als de omstandigheden moeilijk lijken.
[1]
حَدَّثَنِي عَمْرُو بْنُ عَلِيٍّ حَدَّثَنَا أَبُو عَاصِمٍ أَخْبَرَنَا حَنْظَلَةُ بْنُ أَبِي سُفْيَانَ أَخْبَرَنَا سَعِيدُ بْنُ مِينَاءَ قَالَ سَمِعْتُ جَابِرَ بْنَ عَبْدِ اللَّهِ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُمَا قَالَ لَمَّا حُفِرَ الْخَنْدَقُ رَأَيْتُ بِالنَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ خَمَصًا شَدِيدًا فَانْكَفَأْتُ إِلَى امْرَأَتِي فَقُلْتُ هَلْ عِنْدَكِ شَيْءٌ فَإِنِّي رَأَيْتُ بِرَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ خَمَصًا شَدِيدًا فَأَخْرَجَتْ إِلَيَّ جِرَابًا فِيهِ صَاعٌ مِنْ شَعِيرٍ وَلَنَا بُهَيْمَةٌ دَاجِنٌ فَذَبَحْتُهَا وَطَحَنَتْ الشَّعِيرَ فَفَرَغَتْ إِلَى فَرَاغِي وَقَطَّعْتُهَا فِي بُرْمَتِهَا ثُمَّ وَلَّيْتُ إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَقَالَتْ لَا تَفْضَحْنِي بِرَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَبِمَنْ مَعَهُ فَجِئْتُهُ فَسَارَرْتُهُ فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ ذَبَحْنَا بُهَيْمَةً لَنَا وَطَحَنَّا صَاعًا مِنْ شَعِيرٍ كَانَ عِنْدَنَا فَتَعَالَ أَنْتَ وَنَفَرٌ مَعَكَ فَصَاحَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَقَالَ يَا أَهْلَ الْخَنْدَقِ إِنَّ جَابِرًا قَدْ صَنَعَ سُورًا فَحَيَّ هَلًا بِهَلّكُمْ فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لَا تُنْزِلُنَّ بُرْمَتَكُمْ وَلَا تَخْبِزُنَّ عَجِينَكُمْ حَتَّى أَجِيءَ فَجِئْتُ وَجَاءَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقْدُمُ النَّاسَ حَتَّى جِئْتُ امْرَأَتِي فَقَالَتْ بِكَ وَبِكَ فَقُلْتُ قَدْ فَعَلْتُ الَّذِي قُلْتِ فَأَخْرَجَتْ لَهُ عَجِينًا فَبَصَقَ فِيهِ وَبَارَكَ ثُمَّ عَمَدَ إِلَى بُرْمَتِنَا فَبَصَقَ وَبَارَكَ ثُمَّ قَالَ ادْعُ خَابِزَةً فَلْتَخْبِزْ مَعِي وَاقْدَحِي مِنْ بُرْمَتِكُمْ وَلَا تُنْزِلُوهَا وَهُمْ أَلْفٌ فَأُقْسِمُ بِاللَّهِ لَقَدْ أَكَلُوا حَتَّى تَرَكُوهُ وَانْحَرَفُوا وَإِنَّ بُرْمَتَنَا لَتَغِطُّ كَمَا هِيَ وَإِنَّ عَجِينَنَا لَيُخْبَزُ كَمَا هُوَ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 4, Kitāb al-Maghāzī, Bāb Ghazwāt al-Khandaq wa Hiya al-Aḥzāb (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 1505-06.
[2]
حَدَّثَنِي حَجَّاجُ بْنُ الشَّاعِرِ حَدَّثَنِي الضَّحَّاكُ بْنُ مَخْلَدٍ مِنْ رُقْعَةٍ عَارَضَ لِي بِهَا ثُمَّ قَرَأَهُ عَلَيَّ قَالَ أَخْبَرَنَاهُ حَنْظَلَةُ بْنُ أَبِي سُفْيَانَ حَدَّثَنَا سَعِيدُ بْنُ مِينَاءَ قَالَ سَمِعْتُ جَابِرَ بْنَ عَبْدِ اللَّهِ يَقُولُ لَمَّا حُفِرَ الْخَنْدَقُ رَأَيْتُ بِرَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ خَمَصًا فَانْكَفَأْتُ إِلَى امْرَأَتِي فَقُلْتُ لَهَا هَلْ عِنْدَكِ شَيْءٌ فَإِنِّي رَأَيْتُ بِرَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ خَمَصًا شَدِيدًا فَأَخْرَجَتْ لِي جِرَابًا فِيهِ صَاعٌ مِنْ شَعِيرٍ وَلَنَا بُهَيْمَةٌ دَاجِنٌ قَالَ فَذَبَحْتُهَا وَطَحَنَتْ فَفَرَغَتْ إِلَى فَرَاغِي فَقَطَّعْتُهَا فِي بُرْمَتِهَا ثُمَّ وَلَّيْتُ إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فَقَالَتْ لَا تَفْضَحْنِي بِرَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَمَنْ مَعَهُ قَالَ فَجِئْتُهُ فَسَارَرْتُهُ فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ إِنَّا قَدْ ذَبَحْنَا بُهَيْمَةً لَنَا وَطَحَنَتْ صَاعًا مِنْ شَعِيرٍ كَانَ عِنْدَنَا فَتَعَالَ أَنْتَ فِي نَفَرٍ مَعَكَ فَصَاحَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَقَالَ يَا أَهْلَ الْخَنْدَقِ إِنَّ جَابِرًا قَدْ صَنَعَ لَكُمْ سُورًا فَحَيَّ هَلًا بِكُمْ وَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لَا تُنْزِلُنَّ بُرْمَتَكُمْ وَلَا تَخْبِزُنَّ عَجِينَتَكُمْ حَتَّى أَجِيءَ فَجِئْتُ وَجَاءَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقْدَمُ النَّاسَ حَتَّى جِئْتُ امْرَأَتِي فَقَالَتْ بِكَ وَبِكَ فَقُلْتُ قَدْ فَعَلْتُ الَّذِي قُلْتِ لِي فَأَخْرَجْتُ لَهُ عَجِينَتَنَا فَبَصَقَ فِيهَا وَبَارَكَ ثُمَّ عَمَدَ إِلَى بُرْمَتِنَا فَبَصَقَ فِيهَا وَبَارَكَ ثُمَّ قَالَ ادْعِي خَابِزَةً فَلْتَخْبِزْ مَعَكِ وَاقْدَحِي مِنْ بُرْمَتِكُمْ وَلَا تُنْزِلُوهَا وَهُمْ أَلْفٌ فَأُقْسِمُ بِاللَّهِ لَأَكَلُوا حَتَّى تَرَكُوهُ وَانْحَرَفُوا وَإِنَّ بُرْمَتَنَا لَتَغِطُّ كَمَا هِيَ وَإِنَّ عَجِينَتَنَا أَوْ كَمَا قَالَ الضَّحَّاكُ لَتُخْبَزُ كَمَا هُوَ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 3, Kitāb al-Ashribah, Bāb Jawāz Istitbāʿah Ghayrah ilā Dār Man Yathiqu Bi Riḍhāhu bi dhālika wa bi Taḥqīqihi Taḥqīqan Tāman wa Istihbāb al- Ijtimāʾ ʿalā al-Ṭaʿām (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1610-11.
[3]
وعن جابر رضي اللَّه عنه قَالَ: إِنَّا كُنَّا يَوْم الخَنْدَقِ نَحْفِرُ، فَعَرضَتْ كُدْيَةٌ شَديدَةٌ فجاءُوا إِلى النبيِّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم فقالوا: هَذِهِ كُدْيَةٌ عَرَضتْ في الخَنْدَقِ. فَقَالَ: “أَنَا نَازِلٌ”ثُمَّ قَامَ وبَطْنُهُ معْصوبٌ بِحَجرٍ، وَلَبِثْنَا ثَلاثَةَ أَيَّامٍ لاَ نَذُوقُ ذَوَاقاً، فَأَخَذَ النَّبِيُّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم المِعْول، فَضرَب فَعَادَ كَثيباً أَهْيَلَ، أَوْ أَهْيَمَ. فقلتَ: يَا رسولَ اللَّه ائْذَن لي إِلى البيتِ، فقلتُ لامْرَأَتي: رَأَيْتُ بِالنَّبِيِّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم شَيْئاً مافي ذلكَ صبْرٌ فِعِنْدَكَ شَيءٌ؟ فقالت: عِندِي شَعِيرٌ وَعَنَاقٌ، فَذَبحْتُ العَنَاقَ، وطَحَنْتُ الشَّعِيرَ حَتَّى جَعَلْنَا اللحمَ في البُرْمَة، ثُمَّ جِئْتُ النبيَّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم وَالعجِينُ قَدْ انْكَسَرَ والبُرْمَةُ بيْنَ الأَثَافِيِّ قَد كَادَتَ تَنْضِجُ. فقلتُ: طُعَيِّمٌ لي فَقُمْ أَنْت يَا رسولَ اللَّه وَرَجُلٌ أَوْ رَجُلانِ، قَالَ:”كَمْ هُوَ؟ “فَذَكَرتُ لَهُ فَقَالَ:”كثِير طَيِّبٌ، قُل لَهَا لاَ تَنْزِع البُرْمَةَ، ولا الخُبْزَ مِنَ التَّنُّورِ حَتَّى آتيَ”فَقَالَ:”قُومُوا”فقام المُهَاجِرُون وَالأَنْصَارُ، فَدَخَلْتُ عليها فقلت: وَيْحَكِ جَاءَ النبيُّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم وَالمُهَاجِرُونَ، وَالأَنْصارُ وَمن مَعَهم، قالت: هَلْ سأَلَكَ؟ قلتُ: نَعَمْ، قَالَ:”ادْخُلوا وَلا تَضَاغَطُوا”فَجَعَلَ يَكْسِرُ الخُبْزَ، وَيجْعَلُ عليهِ اللحمَ، ويُخَمِّرُ البُرْمَةَ والتَّنُّورَ إِذا أَخَذَ مِنْهُ، وَيُقَرِّبُ إِلى أَصْحَابِهِ ثُمَّ يَنْزِعُ فَلَمْ يَزَلْ يَكْسِرُ وَيَغْرفُ حَتَّى شَبِعُوا، وَبَقِيَ مِنه، فَقَالَ:”كُلِي هذَا وَأَهدي، فَإِنَّ النَّاسَ أَصَابَتْهُمْ مَجَاعَةٌ “متفقٌ عَلَيْهِ. وفي روايةٍ: قَالَ جابرٌ: لمَّا حُفِرَ الخَنْدَقُ رَأَيتُ بِالنبيِّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم خَمَصاً، فَانْكَفَأْتُ إِلى امْرَأَتي فقلت: هَلْ عِنْدَكِ شَيْء، فَإِنِّي رَأَيْتُ بِرسول اللَّه صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم خَمَصاً شَدِيداً؟ فَأَخْرَجَتْ إِليَّ جِراباً فِيهِ صَاعٌ مِنْ شَعِيرٍ، وَلَنَا بُهَيْمَةٌ، داجِنٌ فَذَبحْتُهَا، وَطَحنتِ الشَّعِير فَفَرَغَتْ إِلَى فَرَاغِي، وَقَطَّعْتُهَا في بُرَمتِهَا، ثُمَّ وَلَّيْتُ إِلَى رسول اللَّه صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم، فَقَالَتْ: لاَ تفضحْني برسول اللَّه صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم وَمَنْ معَهُ، فجئْتُه فَسَارَرْتُهُ فقلتُ يَا رسول اللَّه، ذَبَحْنا بُهَيمَةً لَنَا، وَطَحَنْتُ صَاعاً مِنْ شَعِيرٍ، فَتَعالَ أَنْتَ وَنَفَرٌ مَعَكَ، فَصَاحَ رسول اللَّه صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم فَقَالَ: “يَا أَهْلَ الخَنْدَق: إِنَّ جَابِراً قدْ صنَع سُؤْراً فَحَيَّهَلاًّ بكُمْ”فَقَالَ النبيُّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم:”لاَ تُنْزِلُنَّ بُرْمَتَكُمْ وَلا تَخْبِزُنَّ عجِينَكُمْ حَتَّى أَجيءَ”. فَجِئْتُ، وَجَاءَ النَّبِيُّ صَلّى اللهُ عَلَيْهِ وسَلَّم يقْدُمُ النَّاسَ، حَتَّى جِئْتُ امْرَأَتي فقالتْ: بِك وَبِكَ، فقلتُ: قَدْ فَعَلْتُ الَّذِي قُلْتِ. فَأَخْرَجَتْ عَجِيناً فَبسَقَ فِيهِ وبارَكَ، ثُمَّ عَمَدَ إِلى بُرْمَتِنا فَبَصَقَ وَبَارَكَ، ثُمَّ قال:”ادْعُ خَابزَةً فلْتَخْبزْ مَعكِ، وَاقْدَحِي مِنْ بُرْمَتِكُم وَلا تَنْزلُوها”وَهُمْ أَلْفٌ، فَأُقْسِمُ بِاللَّه لأَكَلُوا حَتَّى تَركُوهُ وَانَحرَفُوا، وإِنَّ بُرْمَتَنَا لَتَغِطُّ كَمَا هِيَ، وَأَنَّ عَجِينَنَا لَيخْبَز كَمَا هُوَ.
Abū Zakarīyā, Muḥyī al-Dīn Yaḥyā bin Sharaf al-Nawawī (676 AH), Riyāḍ al-Ṣāliḥīn, Bāb Faḍl al-Jūʾ wa Khushūnat al-ʿAysh wa al-Iqtiṣār ʿalā al-Qalīl min al-Mā’kūl wa al-Mashrūb wa al-Malbūs wa Ghayrihā min Ḥaẓūẓ al-Nafs wa Tark al-Shahawāt (Beiroet: Muassasah al Risalah, 1998), 187-88.
