Inhoud
- 1 De gezegende ouders van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-
- 2 Bekende zonen van Abdul Muṭṭalib in de geschiedenis van de islam
- 3 Het huwelijk van de Eerbiedwaardige Abdullah, en Vrouwe Āminah
- 4 Het heen gaan van de ouders van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-
- 5 Hadden de ouders van de Profeet hetzelfde geloof als de moslims?
- 6 Het bewijs dat de ouders van de Profeet (vrede zij met hem) gelovigen waren
- 7 De Profeet vraagt Allah om zijn moeder tot leven te wekken
- 8 Is het tot leven weken van doden iets vreemd in de religieuze teksten?
- 9 Verheldering over de Hadith die betrekking heeft op de smeekbede voor de moeder van de Profeet.
- 10 Het willen krenken van Allah en Zijn Profeet
- 11 Een lofdicht van Sheikh Shams al-Dīn al-Dimashqī (842 AH)
- 12 Authenticiteit van Hadith over het tot leven wekken van de ouders van de Profeet
De gezegende ouders van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-
De ouders van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- waren allebei gezegend met voortreffelijke eigenschappen, aangezien ze voorbestemd waren om de ouders van de Profeet -vrede zij met hem- te zijn. Zijn vader ʿAbdullāh was de meest geliefde zoon van Abdul Muṭṭalib en hij behoorde tot de Banū Hāshim clan. Zijn moeder Āminah was de dochter van de leider van de Banū Zuhra-clan, zij stond bekend als de parel van Quraish. Beide ouders behoorde tot de Quraish stam.
Bekende zonen van Abdul Muṭṭalib in de geschiedenis van de islam
Abdul Muṭṭalib, de grootvader van de Profeet van Allah, had tien zonen, waarvan er vijf zeer bekend zijn geworden in de geschiedenis van de islam:
- Ḥaḍrat Ḥamzah en Ḥaḍrat ʿAbbās zijn bekend geworden omdat ze zich tot de islam hebben bekeerd.
- Ḥaḍrat ʿAbdullāh is bekend omdat hij de vader is van Allah’s gezant -vrede zij met hem-
- Abū Ṭālib is de voogd van Allah’s gezant -vrede zij met hem- en staat vooral bekend om zijn liefde voor zijn neefje.
- Abū Lahab is echter de aartsvijand van Allah’s gezant -vrede zij met hem-.
Het huwelijk van de Eerbiedwaardige Abdullah, en Vrouwe Āminah
ʿAbdul Muṭṭalib was erg gesteld op zijn jonge zoon Abdullah. Vanwege zijn aantrekkelijke voorkomen was hij de meest begeerde man van de Quraish-stam en kreeg hij veel huwelijksaanzoeken. Op vierentwintigjarige leeftijd trouwde hij met Āminah, de dochter van Wahb bin ʿAbd Manāf, de leider van de Banū Zuhra clan, een sub-stam van de Quraish. Abdul Muṭṭalib was op zoek naar een vrouw voor zijn zoon ʿAbdullāh, die zijn gelijke zou zijn in karakter en eigenschappen. Zo vertrok hij met ʿAbdullāh naar het huis van de Quraish-leider en verzocht hij de hand van zijn dochter voor zijn zoon. Wahb bin ʿAbd Manāf accepteerde het huwelijksaanzoek van de leider van de Banū Hāshim-stam.
Het heen gaan van de ouders van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-
Toen Āminah twee maanden zwanger was, overleed ʿAbdullāh in Medina tijdens een handelsreis. Zo werd de Profeet -vrede zij met hem- al vaderloos voordat hij werd geboren. Vrouwe Āminah overleed toen de Profeet -vrede zij met hem- zes jaar was, waardoor hij op zeer jonge leeftijd een wees werd. Ondanks hun vroegtijdige dood hebben de ouders van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem- een belangrijke rol gespeeld in zijn biografie. Beide ouders behoorden tot de Quraish-stam en hun bloedlijn verenigde zich bij Kilāb bin Murrah, de voorvader in de vijfde generatie van de Profeet Mohammed -vrede zij met hem-.
Hadden de ouders van de Profeet hetzelfde geloof als de moslims?
Er bestaat een geschil onder geleerden over de geloofsovertuiging van de ouders van Allah’s Gezant -vrede zij met hem-. Sommige geleerden beschouwen hen als ongelovig, terwijl anderen zich onthouden van het doen van uitspraken over deze kwestie en het aan Allah overlaten. De geleerde onderzoekers van de Ahl al-Sunnah wa Jamāʿah, zoals Imam Jalāl al-Dīn al-Suyūṭī (911 AH), Imam Ibn Ḥadjr al-Haythamī (973 AH), Imam al-Qurṭubī (671 AH), Imam Ibn Nāṣir al-Dīn al-Dimashqī (842 AH), Qāḍī Abū Bakr Ibn al-ʿArabī (543 AH), Sheikh ʿAbd al-Ḥaq al-Dehlawī (1052 AH), en Sheikh ʿAbd al-Ḥaq Muhājir al-Madanī (1333 AH), zijn echter van mening dat de ouders van Allah’s Gezant -vrede zij met hem- zonder twijfel gelovigen waren.
Het bewijs dat de ouders van de Profeet (vrede zij met hem) gelovigen waren
Sheikh ‘Abd al-Ḥaq al-Dehlawī het volgende:
“Het standpunt van eerdere geleerden was dat de ouders van de Profeet -vrede zij met hem- ongelovig waren. Later hebben onderzoekende geleerden echter bewezen dat niet alleen de ouders van de Profeet, maar ook al zijn voorouders vanaf Profeet Adam -vrede zij met hem- tot de gelovigen behoorden.” Deze latere geleerden gebruiken drie manieren om te bewijzen dat zij gelovig waren. De eerste manier is dat zijn ouders en voorouders de religie van Profeet Ibrahim -vrede zij met hem- aanhingen, waardoor ze gelovig waren.
De tweede manier waarop bewezen wordt dat de ouders van de Profeet -vrede zij met hem- gelovigen waren, is dat zij overleden waren voordat hij zijn profeetschap verkondigde tijdens de periode genaamd ‘al-Fatrah’ (Interregnum), de periode tussen het heengaan van een profeet en de komst van een andere profeet. Omdat deze mensen de boodschap van het geloof niet ontvingen, kunnen ze niet als ongelovig worden beschouwd.
De derde manier is dat Allah hen tot leven wekte en uit het graf deed opstaan, waarop ze de geloofsbelijdenis aflegden en getuigden van het profeetschap van Profeet Mohammed – vrede zij met hem.” Hoewel de overlevering over het tot leven wekken van de ouders van de Profeet als zwak wordt beschouwd, heeft deze Hadith dankzij een omvangrijke keten van overleveraars toch de status van Ṣaḥīḥ en Ḥasan (authentiek) bereikt. Deze kennis was verborgen voor eerdere geleerden, maar werd later door Allah geopenbaard aan latere geleerden. Allah begunstigt wie Hij wil met Zijn gunsten en genade.
Imam Jalāl al-Dīn al-Suyūṭī (911 AH) heeft verschillende verhandelingen over dit onderwerp geschreven en onderbouwd met argumenten dat de ouders van de Profeet – vrede zij met hem – tot de gelovigen behoorden. Zo gaf hij antwoord op de twijfels die door tegenstanders werden gezaaid. [1]
De Profeet vraagt Allah om zijn moeder tot leven te wekken
Sheikh Ismāʿīl Ḥaqqī (1127 AH) heeft geschreven: “Imam al-Qurṭubī (671 AH) heeft in zijn boek al-Tadzkirat vermeld dat Vrouwe ʿĀisha – moge Allah tevreden zijn met haar – heeft gezegd: ‘Tijdens de afscheids-Ḥadj nam de Gezant van Allah – vrede zij met hem – de mensen mee en liep hij door de vallei van Ḥajūn. Hij begon te huilen van verdriet en toen ik de Gezant van Allah – vrede zij met hem – zag huilen, begon ik ook te huilen. Vervolgens stapte hij van zijn kameelmerrie af en keerde na enige tijd terug naar mij, stralend van blijdschap en vreugde.’ Ik vroeg toen: ‘O Gezant van Allah! Mijn ouders zijn u als losgeld gegeven, wat maakte u zo verdrietig toen u van uw kameel afstapte en wat maakte u zo blij toen u terugkwam?’ De Gezant van Allah – vrede zij met hem – antwoordde: ‘Ik ben naar het graf van mijn moeder Ḥaḍrat Āminah geweest en heb Allah gevraagd om haar tot leven te wekken. Allah heeft haar vervolgens tot leven gewekt en zij heeft toen het geloof aanvaard.'” [2]
Imam Jalāluddīn al-Suyūtī (911 AH) schreef: “Het is toegestaan om afkeer te hebben van iemand die ongelovig is gestorven, behalve in het geval van de ouders van de Profeet van Allah (vrede zij met hem). Er zijn bewijzen dat Allah hen tot leven heeft gewekt en dat ze het geloof hebben aanvaard.” [3]
Sheikh Ismāʿīl Ḥaqqī (1127 AH) schreef verder: “Er wordt ook vermeld dat de Gezant van Allah -vrede zij met hem- bij het graf van zijn ouders aan het huilen was. Hij plantte een uitgedroogd boompje in de grond en zei: ‘Als deze boom groen wordt, zal dit een teken zijn dat het mogelijk is dat ze het geloof zullen omarmen.’ Vervolgens werd de boom groen en door de genade van zijn gebeden stonden beiden op vanuit hun graf en omarmden het geloof, waarna ze weer terugkeerden naar hun graf.
Is het tot leven weken van doden iets vreemd in de religieuze teksten?
Zowel het rationele vermogen als de Sharia tonen aan dat opstaan uit de dood en het omarmen van het geloof mogelijk is. De Koran vermeldt dat een persoon uit de kinderen van Israël werd vermoord en vervolgens weer tot leven werd gewekt om te getuigen wie zijn moordenaar was. Evenzo zijn er verhalen over de Profeet Jezus -vrede zij met hem- die doden tot leven wekte. Als opstaan uit de dood mogelijk is gebleken, wat weerhoudt ons er dan van te geloven dat de ouders van de Gezant van Allah -vrede zij met hem- ook tot leven werden gewekt en het geloof hebben omarmd?”
Verheldering over de Hadith die betrekking heeft op de smeekbede voor de moeder van de Profeet.
De Hadith-overlevering waarin staat: “Ik heb Allah om toestemming gevraagd om een smeekbede te doen voor mijn moeder, maar er werd geen toestemming verleend”, had betrekking op de periode voordat de ouders van de Profeet -vrede zij met hem- tot leven werden gewekt en het geloof omarmden tijdens de afscheidsbedevaart. De status van de Profeet -vrede zij met hem- steeg naarmate de tijd verstreek, dus het kan zijn dat Allah deze gunst later heeft geschonken. [4]
Het willen krenken van Allah en Zijn Profeet
Qāḍī Abū Bakr bin al-ʿArabī al-Mālikī (543 AH) werd eens gevraagd of de voorouders van de Profeet -vrede zij met hem- in de hel waren. Hij antwoordde hierop dat de persoon die dat beweerde vervloekt was, aangezien Allah in de Koran heeft gezegd:
“Waarlijk, degenen die Allāh en Zijn Gezant willen krenken, zullen door Allah worden vervloekt in deze wereld en in het Hiernamaals” (Koran: 33:57).
Bovendien is het in de Hadith vermeld dat men de levenden niet moet lastigvallen vanwege de overledene. [5]
Een lofdicht van Sheikh Shams al-Dīn al-Dimashqī (842 AH)
Sheikh Shams al-Dīn al-Dimashqī (842 AH) heeft dit vraagstuk in zijn lofdicht aan de Gezant van Allah -vrede zij met hem- als volgt verwoord, en de vertaling luidt als volgt:
Allah schonk de Profeet zo grootse gratie
Boven gratie, zo vol goedgunstigheid
Zo wekte Hij zijn moeder en zijn vader
Om ’t geloof in Hem te brengen, vol van heiligheid
Accepteer het feit, want de Schepper is Almachtig
Al is de Hadith hieromtrent zwak, toch waar en krachtig
Laat ons dan geloven in Allah’s grote gunst
En in de wonderen van de Profeet, vol vertrouwen en rust. [6]
Authenticiteit van Hadith over het tot leven wekken van de ouders van de Profeet
Imam Ibn Ḥajr al-Haythamī (973 AH) heeft in zijn commentaar op het boek Mishkāt al-Maṣābīh het volgende vermeld: “Allah wekte de ouders van de Gezant van Allah -vrede zij met hem- tot leven, zodat zij het geloof konden omarmen, waarna zij weer overleden. Deze Hadith is Ṣaḥīḥ (authentiek). Onder andere Imam al-Qurṭubī en Imam Ibn Nāṣir al-Dīn hebben deze Hadith als Ṣaḥīḥ geclassificeerd. Het bekritiseren van deze Hadith is onnodig en ongegrond. Wonderen en uitzonderingen zijn nu eenmaal zeldzaam en in strijd met de wetten van de natuur.” [7]
Wat betreft de Ḥadīth: “Was ik maar op de hoogte van wat er met mijn ouders is gebeurd”, schreef Imam Jalāl al-Dīn al-Suyūṭī (911 AH): “Deze Hadith is Mursal en de keten hiervan is zwak.” Een Mursal Hadith is een overlevering waarvan de keten teruggaat naar een Tābiʿī (de eerste generatie na de metgezellen van de Profeet) in plaats van een Saḥābī (Metgezel van de Profeet). [8]
Respect voor de ouders van de Profeet en zijn directe afstamming is een teken van liefde en eerbied
Ongeacht wat er gezegd wordt in de genoemde argumenten, is het juist de liefde voor Allāh’s Gezant -vrede zij met hem- die vraagt om respect en eerbied te tonen voor zijn ouders, voorouders en zelfs al zijn familieleden, met uitzondering van degenen die door de Koran en de Ḥadīth voor het vuur zijn bestemd, zoals Abu Lahab en zijn vrouw, de ‘kruier van brandhout’. Het is van groot belang om de rest van de familieleden te respecteren.
Het kleineren en bespotten van de verwanten van Allāh’s Gezant -vrede zij met hem- zal zeker leiden tot het pijnigen van de Profeet. Dit werd eerder al vermeld in de Koran:
“Voorzeker, degenen die Allah en Zijn Boodschapper willen krenken, zal Allah vervloeken in deze wereld en in het Hiernamaals, en voor hen heeft Hij een vernederende straf bereid.” (Koran 33:57)
Over deze kwestie heeft Imam Aḥmad Razā Khān (1340 AH) ook een verhandeling geschreven met de naam Shumūl al-Islām li abā-i al-Kirām. Hierin heeft hij gedetailleerd en met argumenten onderbouwd dat de ouders van Allāh’s Gezant -vrede zij met hem- monotheïsten en moslims waren.
[1]
(أبو هريرة) قوله: (فلم يؤذن لي) وقيل: فيه نزول: {مَا كَانَ لِلنَّبِيِّ وَالَّذِينَ آمَنُوا أَنْ يَسْتَغْفِرُوا لِلْمُشْرِكِينَ وَلَوْ كَانُوا أُولِي قُرْبَى} [التوبة: ١١٣]، وقوله: {وَلَا تُسْأَلُ عَنْ أَصْحَابِ الْجَحِيمِ} [البقرة: ١١٩] على قراءة المعلوم، هذا على طريقة المتقدمين، وأما المتأخرون رحمهم اللَّه فقد أثبتوا إسلام والديه بل جميع آبائه وأمهاته -صلى اللَّه عليه وسلم- إلى آدم، ولهم في إثباته ثلاث طرق: إما أنهما كانا على دين إبراهيم عليه السلام، أو أنهما لم تبلغهما الدعوة لكونهما في زمان الفترة وماتا قبل زمان نبوته -صلى اللَّه عليه وسلم-، أو أنهما أحياهما اللَّه على يديه -صلى اللَّه عليه وسلم-، فآمنا به، وحديث الإحياء وإن كان في حد ذاته ضعيف لكنه صححه بعضهم لبلوغه درجة الصحة لتعدد طرقه، وهذا العلم كأنه كان مستورًا عن المتقدمين فكشفه اللَّه للمتأخرين، واللَّه يختص من يشاء بما شاء من فضله، وقد صنف الشيخ جلال الدين السيوطي رحمة اللَّه عليه في هذا الباب رسائل ، وأثبته بدلائل كثيرة، وأجاب عن شبه المخالفين، ولو نقلناه لطال الكلام، فلينظر ثمة، وبالغ فيه حتى إنه لا يكاد ينقل مذهب المخالف صريحًا كراهة أن يجري على لسانه ذلك، ولو بطريق الحكاية، جزاه اللَّه خيرًا.
ʿAbd al- Ḥaq al-Dihlawī (1052 AH), Lamaʿāt al-Tanqīh fī Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīḥ, vertaald door Taqī al-Dīn al- Nadwī, deel 4, Kitab al- Janaiz, Bab Ziyarat al- Qubur, al-Fasl al- Awwal (Damascus: Dar al- Nawader, 2014), 219-20.
[2]
وذهب نفر من هذا الجمع بنجاتهما من النار منهم الامام القرطبي حيث قال في التذكرة ان عائشة رضي الله عنها قالت حج بنا رسول الله صلى الله عليه وسلم حجة الوداع فمر على عقبة الحجون وهو باك حزين مغتم فبكيت لبكاء رسول الله صلى الله عليه وسلم ثم انه ظفر فنزل فقال (يا حميراء استمسكي) اى زمام الناقة فاستندت الى جنب البعير فمكث عنى طويلا ثم انه عاد الى وهو فرح متبسم فقلت له بأبى أنت وأمي يا رسول الله نزلت من عندى وأنت باك حزين مغتم فبكيت لبكائك يا رسول الله ثم انك عدت الى وأنت فرح متبسم فعما ذا يا رسول الله فقال (ذهبت لقبر آمنة أمي فسألت الله ربى ان يحييها فاحياها فآمنت)
Ismāʿīl Ḥaqqī bin Muṣṭafā al-Isṫambūlī al-Buruṣawī (1127 AH), Rūḥ al-Bayān fī Tafsīr al Qurān, deel 1, Surah al-Baqarah 2:119 (Beiroet: Dar al kotob al Ilmiyah, 2003), 219.
[3]
من مات على الكفر أبيح لعنه إلا والدي رسول الله – صلى الله عليه وسلم – لثبوت أن الله تعالى أحياهما له حتى آمنا به كذا في مناقب الكردري
Imām Abū Faḍl ‘Abd al-Raḥmān bin Abū Bakr Muḥammad Jalāluddīn al-Suyūtī (911 AH), al-Ashbāh wa al-Naẓāir ʿalā Madhhab Abī Ḥanīfah al-Nuʾmān, Kitāb al-Khaṭr wa al-Ibāḥah (Beiroet: Dar al kotob al Ilmiyah, 1999), 248.
[4]
وذكر ان النبي عليه السلام بكى يوما بكاء شديدا عند قبر أبويه وغرس شجرة يابسة وقال (ان اخضرت فهو علامة إمكان إيمانهما) فاخضرت ثم خرجا من قبرهما ببركة دعاء النبي صلى الله عليه وسلم وأسلما ثم ارتحلا … وليس احياهما وإيمانهما به ممتنعا عقلا ولا شرعا وقد ورد في الكتاب احياء قتيل بنى إسرائيل واخباره بقاتله وكان عيسى عليه السلام يخيى الموتى وكذلك نبينا عليه السلام احيى الله على يديه جماعة من الموتى وإذا ثبت هذا فما يمنع من إيمانهما بعد احيائهما زيادة فى كرامته وفضيلته وما روى من انه عليه السلام زار قبر امه فبكى وابكى من حوله فقال (استأذنت فى ان استغفر لها فلم يؤذن لى واستأذنت في ان ازور قبرها فاذن لى فزوروا القبور فانها تذكركم الموت) فهو متقدم على احيائهما لانه كان في حجة الوداع ولم يزل عليه السلام راقبا في المقامات السنية صاعدا في الدركات العلية صاعدا في الدرجات العلية الى ان قبض الله روحه الطاهرة فمن الجائز ان تكون هذه درجة حصلت له عليه السلام بعد ان لم تكن
Ismāʿīl Ḥaqqī bin Muṣṭafā al-Isṫambūlī al-Buruṣawī (1127 AH), Rūḥ al-Bayān fī Tafsīr al Qurān, deel 1, Surah al-Baqarah 2:119 (Beiroet: Dar al kotob al Ilmiyah, 2003), 219-20
[5]
وسئل القاضي ابو بكر ابن العربي أحد الائمة المالكية عن رجل قال ان آباء النبي عليه السلام في النار فأجاب بانه ملعون لان الله تعالى يقول إن الذين يؤذون الله ورسوله لعنهم الله في الدنيا والآخرة وفي الحديث (لا تؤذوا الاحياء بسبب الأموات)
Ismāʿīl Ḥaqqī bin Muṣṭafā al-Isṫambūlī al-Buruṣawī (1127 AH), Rūḥ al-Bayān fī Tafsīr al Qurān, deel 1, Surah al-Baqarah 2:119 (Beiroet: Dar al kotob al Ilmiyah, 2003), 219-20
[6]
قال الحافظ شمس الدين الدمشقي حبا الله النبي مزيد فضل على فضل وكان به رؤفا فاحيى امه وكذا أباه لايمان به فضلا لطيفا فسلم فالقديم به قدير وان كان الحديث به ضعيفا
Ismāʿīl Ḥaqqī bin Muṣṭafā al-Isṫambūlī al-Buruṣawī (1127 AH), Rūḥ al-Bayān fī Tafsīr al Qurān, deel 1, Surah al-Baqarah 2:119 (Beiroet: Dar al kotob al Ilmiyah, 2003), 219.
[7]
وحديث إحيائها وإحياء أبيه له أمنا به ثم توفيا حديث صحيح، وممن صححه الإمام القرطبي والحافظ بن ناصر الدين حافظ الشام. حتى والطعن فيه ليس في محله؛ إذ الكرامات والخصوصيات من شأنها أن تحرق القواعد والعوائد
Ibn Ḥadjr al- Haythamī (974 AH), Fatḥ al-Ilāh fi Sharḥ Mishkāh, deel 6, Kitab al- Janaiz, Bab Ziyarat al- Qubur, al-Fasl al- Awwal (Beiroet: Dar al kotob al Ilmiyah, 2015), 175.
[8]
قوله تعالى: إنا أرسلناك بالحق بشيرا ونذيرا ولا تسئل عن أصحاب الجحيم أخرج وكيع وسفيان بن عيينة وعبد الرزاق وعبد بن حميد والن جرير والن المنذر عن محمد بن كعب القرظي قال: قال رسول الله صلى الله عليه وسلم ليت شعري ما فعل أبواي فنزل {إنا أرسلناك بالحق بشيرا ونذيرا ولا تسأل عن أصحاب الجحيم} فما ذكرها حتى توفاه الله قلت: هذا مرسل ضعيف الإسناد
Imām Abū Faḍl ‘Abd al-Raḥmān bin Abū Bakr Muḥammad Jalāluddīn al-Suyūtī (911 AH), Kitāb al-Durr al-Manthūr fī al-Tafsīr bi al-Maʼthūr, deel 1, Surah al-Baqarah 2:119 (Beiroet: Dar al- Fikr, 2014), 271.
Abdul Mustafa Azmi, Seerate Mustafa, (Karachi: Dar al-Uloom Amjadia maktaba Rizviyyah, 1981), 48-49
Muhammad Karam Sha al- Azhari, Ḍiyā al- Nabī, deel 1, (Lahore: Zia al-Quran Publications., 1994), 459-60