Het volgen van de soenna van de Allāh’s Gezant -vrede zij met hem- is heel belangrijk, want het is de enige manier om zijn bemiddeling te verkrijgen op de dag des oordeels en van zijn waterbekken te mogen drinken. Op die dag zal hij ons te drinken geven uit zijn waterbekken en wanneer we hiervan drinken zullen we nooit meer dorst hebben.
Vrouwe ʿĀisha -Allah zij haar tevreden- zei: “Ik hoorde Allāh’s Gezant -vrede zij met hem- zeggen terwijl hij met zijn metgezellen was “Ik zal bij het waterbekken aan het wachten zijn op degenen van jullie die naar mij toe zullen komen. Bij Allah, sommige personen zullen verhinderd worden om naar mij toe te komen, en ik zal zeggen: Mijn Heer! Zij zijn mijn volgelingen en van mijn volk. Waarop Hij zal zeggen: “Waarlijk jij weet niet wat ze na jou hebben gedaan! Ze bleven alsmaar hun hielen lichten (hiervan weglopen).” [1]
Laten we proberen om al zijn soenna’s te volgen. Voor het verbreken van de vasten zijn de volgende soenna’s aanbevolen:
Vorm een smeekbede tijdens de ifṭār
Het vormen van smeekbedes is altijd goed. Het maakt hierbij niet uit in welke taal je dat doet en welke woorden je hiervoor gebruikt. Je bent immers met je Schepper aan het communiceren en vraagt hem om al je gebeden en hartenwensen te verhoren. Hierdoor versterk je ook nog eens je band met Hem. Maar wat zou het zijn als we deze smeekbedes vormen op momenten waarop ze niet worden afgewezen?
De Profeet van Allāh -vrede zij met hem- heeft ons eens verschillende tijdstippen verteld waarop onze smeekbedes niet worden afgewezen. Een hiervan is tijdens het doen van de iftar. De iftar betekent ontvasten. Dat doe je om na het vasten iets te eten of te drinken. Het is zijn soenna om tijdens de iftar een smeekbede te vormen. Allāh’s Gezant -vrede zij met hem- zei:
“Er zijn er drie wiens smeekbede niet wordt verworpen: de vastende persoon wanneer hij zijn vasten verbreekt, de rechtvaardige imam (leider) en de smeekbede van de onderdrukte persoon. Allāh zal de smeekbede boven de wolken verheffen en opent de poorten van de hemel ervoor. De Heer zegt dan: ‘Bij Mijn glorie! Ik zal je zeker helpen, ook al zou het na een poos zijn.” [2]
Tijdens het ontvasten zou je deze kans niet moeten missen en het met beide handen aangrijpen. Dit is het moment waarin je jezelf in alle nederigheid tot Allāh wendt en Hem om vergiffenis en acceptatie vraagt. Het is de belofte van Allāh om je smeekbeden te verhoren. Tijdens het ontvasten zei de Profeet -vrede zij met hem- in zijn smeekbede: “O Allāh, voor U heb ik gevast en met Uw spijzen heb ik ontvast.” [3]
Ook weten we dat hij na de iftar zei: “De dorst is verdwenen, de aderen zijn bevochtigd en de beloning is bevestigd, als Allah het wil.” [4]
De meeste mensen vormen de volgende smeekbede:
“O Allāh! Voor U heb ik gevast en in U heb ik het geloof gebracht en met Uw levensonderhoud heb ik ontvast en in U heb ik mijn vertrouwen gevestigd. Accepteer dit dus van mij.”
In deze smeekbede zijn een aantal woorden extra toegevoegd. Het is zeker geen probleem om tijdens de iftar deze smeekbede te vormen. De Grootgeleerde Mullā ‘Alī Qārī (1014 AH) zei dat de betekenis hiervan goed is en wat goed is, is niet verkeerd. Hij zei:
“En wat betreft de smeekbede die bij mensen bekend is: “O Allāh! Voor U heb ik gevast en in U heb ik het geloof gebracht en met Uw levensonderhoud heb ik ontvast” de over de toevoeging “en in U heb ik het geloof gebracht” is geen basis te vinden, alhoewel de betekenis wel correct is. Eveneens de toevoeging “en in U heb ik mijn vertrouwen gevestigd.” [5]
Smeekbede voor of na de iftar?
Moet je de smeekbede alvorens het verbreken van de vasten doen of erna? Dit is ieder jaar weer een onderwerp van gesprek. Als je het aan de ouderen vraagt dan zegt het leeuwendeel dat je het ervoor moet doen, terwijl de meerderheid van de jongeren van mening zijn dat je de smeekbede na de iftar moet vormen. Volgens de geleerden heeft het wel of niet vormen van een smeekbede van de Iftar geen enkele invloed op de geldigheid van je vasten. Het is dus geen probleem dat je de smeekbede alvorens het ontvasten doet of erna. De grote vraag is uiteindelijk, wanneer de Profeet van Allāh de smeekbede vormde. Deed Hij dat ervoor of erna?
Als we de profetische tradities erop naslaan dan zien we dat de Gezant van Allāh de smeekbede vormde nadat hij de vasten verbrak. De metgezel Muʿādz bin Zahrah -Allāh zij hem tevreden- vertelde dat Profeet -vrede zij met hem- gewoonlijks tijdens het ontvasten zei:
“O Allah! Voor U heb ik gevast en met Uw levensonderhoud heb ik de vasten verbroken.”
De Grootgeleerde Mullā ‘Alī Qārī (1014 AH) schreef dat de Profeet -vrede zij met hem- de smeekbede na het verbreken van de vasten oplas. Hij schreef:
al- Ṭibī (743 AH) zei dat wanneer hij de vasten verbrak, hij een smeekbede vormde en Ibn al- Malak (854 AH) zei: Hij las de smeekbede na de iftar. [6]
Wanneer het tijd is om te ontvasten kan je dus eerst je vasten verbreken door iets te eten of te drinken. Hierna kan je de smeekbede voor de Iftar vormen. Daarna kan je weer verder eten en het Maghrib gebed bidden.
Het verzorgen van de iftar
De Ramadan is een supergezellige maand. Vaak nodigen we mekaar uit om bij elkaar de iftar te doen. Als we de medische onderzoeken mogen geloven dan zou het hebben van sociale contacten goed zijn voor je gezondheid en welzijn. Eveneens zou het de geestelijke gezondheid bevorderen en het risico op dementie verlagen. Hoe dan ook, wij mensen zijn sociale wezens en zijn gemaakt om in een maatschappij te leven.
Het verzorgen van de iftar voor personen die vasten is zeker lonend. Het geeft ons een voldaan gevoel en maakt ons blij. Bovendien zijn de verdiensten voor het voeden van een vastende persoon precies zoals de verdiensten van de vastende persoon zelf.
De Profeet van Allāh -vrede zij met hem- zei: “Degene die een vastende persoon laat ontvasten, voor hem zijn de verdiensten zoals die van de vastende persoon, zonder dat de verdiensten van de vastende persoon er minder op worden.” [7]
Eveneens zei de Gezant van Allāh -vrede zij met hem-: “O mensen, expandeer de Salām (groeten), voedt de mensen, versterk de verwantschapsbanden en bid wanneer anderen slapen, jullie zullen het Paradijs in vrede binnengaan.” [8]
We hebben dus alle reden om elkaar tijdens deze mooie vastenmaand op te zoeken en onze banden te verstevigen. Het verzorgen van de iftar maaltijd heeft nog veel meer buitenwereldse baten. Het voeden van mensen is een effectieve manier om jezelf van het vuur te beschermen. De Profeet -vrede zij met hem- spoorde zijn volk aan om goede daden te verrichten en zei: “Bescherm jezelf tegen het vuur, al is het slechts met de helft van een dadel.” [9]
Het verzorgen van de iftar is uiteraard niet alleen bedoeld om je sociale contacten te onderhouden en je familie, kennissen en vrienden uit te nodigen. De Ramadan is de eveneens de maand van medelijden en compassie. Het is een morele plicht voor de moslims om aan de armen, behoeftigen en eenzame mensen te denken en in de Ramadan des te meer.
Haasten voor de iftar en iftar met een dadel
De Gezant van Allāh -vrede zij met hem- verbrak zijn vasten met verse of droge dadels en als hij dat niet had dan ontvastte hij met een paar slokjes water. De metgezel Anas bin Mālik zei: “De Gezant van Allāh verbrak het vasten met verse dadels, voordat hij het gebed verrichtte. Als er geen verse dadels waren, dan deed hij de iftar met gedroogde dadels en als er geen gedroogde dadels waren, dan nam hij een paar slokjes water.” Het is eveneens overgeleverd dat hij in de winter ontvastte met gedroogde dadels en in de zomer met water. [10]
Het was de gewoonte van de Profeet van Allāh -vrede zij met hem- om te haasten voor de iftar wanneer de zon onderging. De metgezel Sahl bin Saʾd zei: “Mensen zullen in goedheid verkeren zolang ze snel de vasten verbreken.” [11]
Eet met mate
Het is geen soenna van Allāh’s gezant –vrede zij met hem- om tijdens de iftar iets machtigs te eten of je maag vol te eten en drinken. De Profeet – vrede zij met hem- ontraadde de gelovigen om dit te doen. Hij zei: “De mens vult geen enkele container die erger is dan zijn maag. Het is voldoende voor de zoon van Adam om te eten wat zijn rug ondersteunt. Als dit niet mogelijk is, dan een derde voor eten, een derde voor drinken en een derde voor zijn adem.” [12]
[1]
وَحَدَّثَنَا ابْنُ أَبِي عُمَرَ حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ سُلَيْمٍ عَنْ ابْنِ خُثَيْمٍ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عُبَيْدِ اللَّهِ بْنِ أَبِي مُلَيْكَةَ أَنَّهُ سَمِعَ عَائِشَةَ تَقُولُ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ وَهُوَ بَيْنَ ظَهْرَانَيْ أَصْحَابِهِ إِنِّي عَلَى الْحَوْضِ أَنْتَظِرُ مَنْ يَرِدُ عَلَيَّ مِنْكُمْ فَوَاللَّهِ لَيُقْتَطَعَنَّ دُونِي رِجَالٌ فَلَأَقُولَنَّ أَيْ رَبِّ مِنِّي وَمِنْ أُمَّتِي فَيَقُولُ إِنَّكَ لَا تَدْرِي مَا عَمِلُوا بَعْدَكَ مَا زَالُوا يَرْجِعُونَ عَلَى أَعْقَابِهِمْ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 4, Kitāb al-Faḍail Bāb Ithbāt al-Ḥawḍ al- Nabiyyinā wa ṣifātih, (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 1794.
[2]
حَدَّثَنَا أَبُو كُرَيْبٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ نُمَيْرٍ عَنْ سَعْدَانَ الْقُمِّيِّ عَنْ أَبِي مُجَاهِدٍ عَنْ أَبِي مُدِلَّةَ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ثَلَاثَةٌ لَا تُرَدُّ دَعْوَتُهُمْ الصَّائِمُ حَتَّى يُفْطِرَ وَالْإِمَامُ الْعَادِلُ وَدَعْوَةُ الْمَظْلُومِ يَرْفَعُهَا اللَّهُ فَوْقَ الْغَمَامِ وَيَفْتَحُ لَهَا أَبْوَابَ السَّمَاءِ وَيَقُولُ الرَّبُّ وَعِزَّتِي لَأَنْصُرَنَّكِ وَلَوْ بَعْدَ حِينٍ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 5, Kitāb al- Daʾwāt, Bab fī al-ʿAfw wa al- ʿĀfiyah, (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 540.
[3]
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ حَدَّثَنَا هُشَيْمٌ عَنْ حُصَيْنٍ عَنْ مُعَاذِ بْنِ زُهْرَةَ أَنَّهُ بَلَغَهُ أَنَّ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ كَانَ إِذَا أَفْطَرَ قَالَ اللَّهُمَّ لَكَ صُمْتُ وَعَلَى رِزْقِكَ أَفْطَرْتُ
Abū Dāwūd Sulaymān bin al- Ashʿath al-Azdī al-Sijistānī (275 AH), Sunan Abī Dāwūd, deel 2, Kitāb al- Ṣawm, Bab al- Qawl ʿind al- Ifṭār, (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, z.d.) 306.
[4]
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مُحَمَّدِ بْنِ يَحْيَى أَبُو مُحَمَّدٍ حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ الْحَسَنِ أَخْبَرَنِي الْحُسَيْنُ بْنُ وَاقِدٍ حَدَّثَنَا مَرْوَانُ يَعْنِي ابْنَ سَالِمٍ الْمُقَفَّعَ قَالَ رَأَيْتُ ابْنَ عُمَرَ يَقْبِضُ عَلَى لِحْيَتِهِ فَيَقْطَعُ مَا زَادَ عَلَى الْكَفِّ وَقَالَ كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ إِذَا أَفْطَرَ قَالَ ذَهَبَ الظَّمَأُ وَابْتَلَّتْ الْعُرُوقُ وَثَبَتَ الْأَجْرُ إِنْ شَاءَ اللَّهُ
Abū Dāwūd Sulaymān bin al- Ash’ath al-Azdī al-Sijistānī (275 AH), Sunan Abī Dāwūd, deel 2, Kitāb al- Ṣawm, Bab al- Qawl ʿind al- Ifṭār, (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, z.d.) 306.
[5]
وَأَمَّا مَا اشْتُهِرَ عَلَى الْأَلْسِنَةِ اللَّهُمَّ لَكَ صُمْتُ وَبِكَ آمَنْتُ وَعَلَى رِزْقِكَ أَفْطَرْتُ فَزِيَادَةٌ وَبِكَ آمَنْتُ لَا أَصْلَ لَهَا وَإِنْ كَانَ مَعْنَاهَا صَحِيحًا وَكَذَا زِيَادَةُ وَعَلَيْكَ تَوَكَّلْتُ
Mullā ‘Alī Qārī (1014 AH), Mirqāt al-Mafātīh Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīh, deel 4, Kitāb al- Ṣawm, Bāb fi Masāil al- Mutafarriqah min Kitāb al- Ṣawm, Syrië: Dar al-Fikr, 2002) 1378.
[6]
ذَكَرَهُ الطِّيبِيُّ ( قَالَ : إِنَّ النَّبِيَّ – صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ – كَانَ إِذَا أَفْطَرَ قَالَ ) أَيْ دَعَا ، وَقَالَ ابْنُ الْمَلَكِ : أَيْ قَرَأَ بَعْدَ الْإِفْطَارِ
Mullā ‘Alī Qārī (1014 AH), Mirqāt al-Mafātīh Sharḥ Mishkāt al-Maṣābīh, deel 4, Kitāb al- Ṣawm, Bāb fi Masāil al- Mutafarriqah min Kitāb al- Ṣawm, Syrië: Dar al-Fikr, 2002) 1378.
[7]
حَدَّثَنَا هَنَّادٌ حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّحِيمِ عَنْ عَبْدِ الْمَلِكِ بْنِ أَبِي سُلَيْمَانَ عَنْ عَطَاءٍ عَنْ زَيْدِ بْنِ خَالِدٍ الْجُهَنِيِّ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ مَنْ فَطَّرَ صَائِمًا كَانَ لَهُ مِثْلُ أَجْرِهِ غَيْرَ أَنَّهُ لَا يَنْقُصُ مِنْ أَجْرِ الصَّائِمِ شَيْئًا قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ صَحِيحٌ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 3, Kitāb al- Ṣawm ʿan Rasūl ’llāh, Bab ma Jā-a fī Faḍl Man Faṭṭra Ṣāim, (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 153.
[8]
حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ سَعِيدٍ عَنْ عَوْفٍ حَدَّثَنَا زُرَارَةُ قَالَ قَالَ عَبْدُ اللَّهِ بْنُ سَلَامٍ ح وَحَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ جَعْفَرٍ حَدَّثَنَا عَوْفٌ عَنْ زُرَارَةَ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ سَلَامٍ قَالَ لَمَّا قَدِمَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ الْمَدِينَةَ انْجَفَلَ النَّاسُ عَلَيْهِ فَكُنْتُ فِيمَنْ انْجَفَلَ فَلَمَّا تَبَيَّنْتُ وَجْهَهُ عَرَفْتُ أَنَّ وَجْهَهُ لَيْسَ بِوَجْهِ كَذَّابٍ فَكَانَ أَوَّلُ شَيْءٍ سَمِعْتُهُ يَقُولُ أَفْشُوا السَّلَامَ وَأَطْعِمُوا الطَّعَامَ وَصِلُوا الْأَرْحَامَ وَصَلُّوا وَالنَّاسُ نِيَامٌ تَدْخُلُوا الْجَنَّةَ بِسَلَامٍ
Aḥmad bin Hanbal (241 AH), Musnad al- Imam Aḥmad, deel 5, Bāqī Musnad al- Anṣār, Hadīth ʿAbd ’llāh bin Salām, (Beiroet: dar ihya al turath al arabi, 1993) 451.
[9]
حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ حَرْبٍ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ عَنْ أَبِي إِسْحَاقَ قَالَ سَمِعْتُ عَبْدَ اللَّهِ بْنَ مَعْقِلٍ قَالَ سَمِعْتُ عَدِيَّ بْنَ حَاتِمٍ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ قَالَ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ اتَّقُوا النَّارَ وَلَوْ بِشِقِّ تَمْرَةٍ
Muḥammad bin Ismāʿīl al-Bukhārī (256 AH), Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, deel 2, Kitāb al-Zakāt, Bāb Ittaqū al- Nār, (Beiroet: Dar Ibn Kathir, 1993) 514.
[10]
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ رَافِعٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّزَّاقِ أَخْبَرَنَا جَعْفَرُ بْنُ سُلَيْمَانَ عَنْ ثَابِتٍ عَنْ أَنَسِ بْنِ مَالِكٍ قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يُفْطِرُ قَبْلَ أَنْ يُصَلِّيَ عَلَى رُطَبَاتٍ فَإِنْ لَمْ تَكُنْ رُطَبَاتٌ فَتُمَيْرَاتٌ فَإِنْ لَمْ تَكُنْ تُمَيْرَاتٌ حَسَا حَسَوَاتٍ مِنْ مَاءٍ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ غَرِيبٌ قَالَ أَبُو عِيسَى وَرُوِيَ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ كَانَ يُفْطِرُ فِي الشِّتَاءِ عَلَى تَمَرَاتٍ وَفِي الصَّيْفِ عَلَى الْمَاءِ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 3, Kitāb al- Ṣawm ʿan Rasūl ’llāh, Bab mā Yastaḥib ʿalayh Ifṭār, (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 79.
[11]
حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ يَحْيَى أَخْبَرَنَا عَبْدُ الْعَزِيزِ بْنُ أَبِي حَازِمٍ عَنْ أَبِيهِ عَنْ سَهْلِ بْنِ سَعْدٍ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ لَا يَزَالُ النَّاسُ بِخَيْرٍ مَا عَجَّلُوا الْفِطْرَ وَحَدَّثَنَاه قُتَيْبَةُ حَدَّثَنَا يَعْقُوبُ ح وَحَدَّثَنِي زُهَيْرُ بْنُ حَرْبٍ حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّحْمَنِ بْنُ مَهْدِيٍّ عَنْ سُفْيَانَ كِلَاهُمَا عَنْ أَبِي حَازِمٍ عَنْ سَهْلِ بْنِ سَعْدٍ رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ بِمِثْلِهِ
Muslim bin al- Ḥajjāj al-Qushayrī (261 AH), Ṣaḥīḥ al-Muslim, deel 2, Kitāb al-Ṣawm, Bāb Faḍl al- Suḥūr, (Caïro: Dar Ihya Al-Kutub Al-Arabiyyah, 1991), 771.
[12]
حَدَّثَنَا سُوَيْدُ بْنُ نَصْرٍ أَخْبَرَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ الْمُبَارَكِ أَخْبَرَنَا إِسْمَعِيلُ بْنُ عَيَّاشٍ حَدَّثَنِي أَبُو سَلَمَةَ الْحِمْصِيُّ وَحَبِيبُ بْنُ صَالِحٍ عَنْ يَحْيَى بْنِ جَابِرٍ الطَّائِيِّ عَنْ مِقْدَامِ بْنِ مَعْدِي كَرِبَ قَالَ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ مَا مَلَأَ آدَمِيٌّ وِعَاءً شَرًّا مِنْ بَطْنٍ بِحَسْبِ ابْنِ آدَمَ أُكُلَاتٌ يُقِمْنَ صُلْبَهُ فَإِنْ كَانَ لَا مَحَالَةَ فَثُلُثٌ لِطَعَامِهِ وَثُلُثٌ لِشَرَابِهِ وَثُلُثٌ لِنَفَسِهِ حَدَّثَنَا الْحَسَنُ بْنُ عَرَفَةَ حَدَّثَنَا إِسْمَعِيلُ بْنُ عَيَّاشٍ نَحْوَهُ وَقَالَ الْمِقْدَامُ بْنُ مَعْدِي كَرِبَ عَنْ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ وَلَمْ يَذْكُرْ فِيهِ سَمِعْتُ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ أَبُو عِيسَى هَذَا حَدِيثٌ حَسَنٌ صَحِيحٌ
Abū ʿIsā Muḥammad al-Tirmidzī (279 AH), Sunan al-Tirmidzī, deel 4, Kitāb al- Zuhd ʿan Rasūl ’llāh, Bab mā Jā-a fī Kirāhiyyat Kathrat al- Akl, (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 2017) 510.
Disclaimer
De informatie op deze website over de fiqh (islamitische jurisprudentie) heeft betrekking op de Hanafitische rechtsschool. Houd er rekening mee dat de inhoud en interpretaties mogelijk niet representatief zijn voor de andere islamitische rechtsscholen.