Als er gegronde vrees bestaat dat de vasten de vrouw of het kind kan schaden, hoeft een zwangere vrouw of een vrouw die borstvoeding geeft niet te vasten. Maar ze moet later wel de gemiste vastendagen inhalen. [1]
Wat is ‘gegronde vrees’?
‘Gegronde vrees’ betekent dat er een goede reden is om te denken dat vasten gevaarlijk kan zijn voor de vrouw of het kind. Dit kan komen door duidelijke symptomen, eerdere ervaringen tijdens de zwangerschap of zoogtijd of advies van een deskundige en moslimarts. [2] [3]
Het is belangrijk dat deze arts de islamitische voorschriften serieus neemt en het belang van het naleven van de godsdienst beseft. Als er geen eerdere ervaring is, noch zijn er duidelijke symptomen of en een doktersadvies, dan mag de vrouw niet stoppen met vasten. Stoppen met vasten alleen op basis van gedachten of op advies van een niet-islamitische of slechte arts is niet toegestaan. Het verbreken van de vasten alleen op basis van gedachten en illusies of op advies van een niet-islamitische of zondige arts vereist boetedoening. [4] [5]
Het is belangrijk om te begrijpen dat de vrijstelling van de vasten voor zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven bedoeld is om hun gezondheid en die van hun kind te beschermen. Het is echter ook verplicht om de gemiste vastendagen later in te halen. Door rekening te houden met de gezondheid en het welzijn van deze vrouwen, toont de islam de waarde en respect voor het leven. We hopen dat dit artikel heeft bijgedragen aan een beter begrip van deze belangrijke kwestie.
[1]
(وَمِنْهَا حَبَلُ الْمَرْأَةِ، وَإِرْضَاعُهَا) الْحَامِلُ وَالْمُرْضِعُ إذَا خَافَتَا عَلَى أَنْفُسِهِمَا أَوْ، وَلَدِهِمَا أَفْطَرَتَا وَقَضَتَا، وَلَا كَفَّارَةَ عَلَيْهِمَا كَذَا فِي الْخُلَاصَةِ
Nizām al-Dīn al-Burhānpūrī [1028 AH], et al. al-Fatāwā al- Hindiyyah, deel 1, Kitāb al-Ṣawm wa fīhi Sabʿah Abwāb: al-Bāb al-Khāmis fī al-Iʾdzār allatī Tubīḥ al-Ifṭār (Egypte: al- Al-Matbaah Al-Kubra Al-Amiriyah, 1893), 207.
[2]
(وَمِنْهَا الْمَرَضُ) الْمَرِيضُ إذَا خَافَ عَلَى نَفْسِهِ التَّلَفَ أَوْ ذَهَابَ عُضْوٍ يُفْطِرُ بِالْإِجْمَاعِ، وَإِنْ خَافَ زِيَادَةَ الْعِلَّةِ وَامْتِدَادَهَا فَكَذَلِكَ عِنْدَنَا، وَعَلَيْهِ الْقَضَاءُ إذَا أَفْطَرَ كَذَا فِي الْمُحِيطِ. ثُمَّ مَعْرِفَةُ ذَلِكَ بِاجْتِهَادِ الْمَرِيضِ وَالِاجْتِهَادُ غَيْرُ مُجَرَّدِ الْوَهْمِ بَلْ هُوَ غَلَبَةُ ظَنٍّ عَنْ أَمَارَةٍ أَوْ تَجْرِبَةٍ أَوْ بِإِخْبَارِ طَبِيبٍ مُسْلِمٍ غَيْرِ ظَاهِرِ الْفِسْقِ كَذَا فِي فَتْحِ الْقَدِيرِ.
Nizām al-Dīn al-Burhānpūrī [1028 AH], et al. al-Fatāwā al- Hindiyyah, deel 1, Kitāb al-Ṣawm wa fīhi Sabʿah Abwāb: al-Bāb al-Khāmis fī al-Iʾdzār allatī Tubīḥ al-Ifṭār (Egypte: al- Al-Matbaah Al-Kubra Al-Amiriyah, 1893), 207.
[3]
( أَوْ حَامِلٍ أَوْ مُرْضِعٍ ) أُمًّا كَانَتْ أَوْ ظِئْرًا عَلَى ظَاهِرِ ( خَافَتْ بِغَلَبَةِ الظَّنِّ عَلَى نَفْسِهَا أَوْ وَلَدِهَا ) وَقَيَّدَهُ الْبَهْنَسِيُّ تَبَعًا لِابْنِ الْكَمَالِ بِمَا إذَا تَعَيَّنَتْ لِلْإِرْضَاعِ
Muḥammad Amīn ʿAmr bin Abd al- ʿAzīz bin ʿĀbidīn al-Dimashqī (1252 AH), Rad al-Muḥtār ʿalā al-Dur al-Mukhtār, vol 2, “Kitāb Al-Ṣawm: Faṣl fī al-ʿAwāriḍ al-Mubīḥah li ʿAdam al-Ṣawm (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1992), 421.
[4]
(وَمِنْهَا الْمَرَضُ) الْمَرِيضُ إذَا خَافَ عَلَى نَفْسِهِ التَّلَفَ أَوْ ذَهَابَ عُضْوٍ يُفْطِرُ بِالْإِجْمَاعِ، وَإِنْ خَافَ زِيَادَةَ الْعِلَّةِ وَامْتِدَادَهَا فَكَذَلِكَ عِنْدَنَا، وَعَلَيْهِ الْقَضَاءُ إذَا أَفْطَرَ كَذَا فِي الْمُحِيطِ. ثُمَّ مَعْرِفَةُ ذَلِكَ بِاجْتِهَادِ الْمَرِيضِ وَالِاجْتِهَادُ غَيْرُ مُجَرَّدِ الْوَهْمِ بَلْ هُوَ غَلَبَةُ ظَنٍّ عَنْ أَمَارَةٍ أَوْ تَجْرِبَةٍ أَوْ بِإِخْبَارِ طَبِيبٍ مُسْلِمٍ غَيْرِ ظَاهِرِ الْفِسْقِ كَذَا فِي فَتْحِ الْقَدِيرِ.
Nizām al-Dīn al-Burhānpūrī [1028 AH], et al. al-Fatāwā al- Hindiyyah, deel 1, Kitāb al-Ṣawm wa fīhi Sabʿah Abwāb: al-Bāb al-Khāmis fī al-Iʾdzār allatī Tubīḥ al-Ifṭār (Egypte: al- Al-Matbaah Al-Kubra Al-Amiriyah, 1893), 207.
[5]
( قَوْلُهُ حَاذِقٍ ) أَيْ لَهُ مَعْرِفَةٌ تَامَّةٌ فِي الطِّبِّ ، فَلَا يَجُوزُ تَقْلِيدُ مَنْ لَهُ أَدْنَى مَعْرِفَةٍ فِيهِ ط ( قَوْلُهُ مُسْلِمٍ ) أَمَّا الْكَافِرُ فَلَا يُعْتَمَدُ عَلَى قَوْلِهِ لِاحْتِمَالِ أَنَّ غَرَضَهُ إفْسَادُ الْعِبَادَةِ كَمُسْلِمٍ شَرَعَ فِي الصَّلَاةِ بِالتَّيَمُّمِ فَوَعَدَهُ بِإِعْطَاءِ الْمَاءِ فَإِنَّهُ لَا يَقْطَعُ الصَّلَاةَ لِمَا قُلْنَا بَحْرٌ ( قَوْلُهُ مَسْتُورٍ ) وَقِيلَ عَدَالَتُهُ شَرْطٌ وَجَزَمَ بِهِ الزَّيْلَعِيُّ وَظَاهِرُ مَا فِي الْبَحْرِ وَالنَّهْرِ ضَعْفُهُ ط . قُلْت : وَإِذَا أَخَذَ بِقَوْلِ طَبِيبٍ لَيْسَ فِيهِ هَذِهِ الشُّرُوطُ وَأَفْطَرَ فَالظَّاهِرُ لُزُومُ الْكَفَّارَةِ كَمَا لَوْ أَفْطَرَ بِدُونِ أَمَارَةٍ وَلَا تَجْرِبَةٍ لِعَدَمِ غَلَبَةِ الظَّنِّ وَالنَّاسُ عَنْهُ غَافِلُونَ
Muḥammad Amīn ʿAmr bin Abd al- ʿAzīz bin ʿĀbidīn al-Dimashqī (1252 AH), Rad al-Muḥtār ʿalā al-Dur al-Mukhtār, vol 2, “Kitāb Al-Ṣawm: Faṣl fī al-ʿAwāriḍ al-Mubīḥah li ʿAdam al-Ṣawm (Beiroet: Dar Al-kotob Al- Ilmiyah, 1992), 422.
Disclaimer
De informatie op deze website over de fiqh (islamitische jurisprudentie) heeft betrekking op de Hanafitische rechtsschool. Houd er rekening mee dat de inhoud en interpretaties mogelijk niet representatief zijn voor de andere islamitische rechtsscholen.
